Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wiekslag om de kim. Deel 2. Commentaar en apparaat (1996)

Informatie terzijde

Titelpagina van Wiekslag om de kim. Deel 2. Commentaar en apparaat
Afbeelding van Wiekslag om de kim. Deel 2. Commentaar en apparaatToon afbeelding van titelpagina van Wiekslag om de kim. Deel 2. Commentaar en apparaat

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (15.13 MB)

Scans (30.94 MB)

ebook (15.81 MB)

XML (3.04 MB)

tekstbestand






Editeur

Leo Jansen



Genre

poëzie

Subgenre

studie
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wiekslag om de kim. Deel 2. Commentaar en apparaat

(1996)–Karel van de Woestijne–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 257]
[p. 257]

Lijst van voorpublikaties

1 Europa 71 (mei 1908), p. 97-99.

Verzen van den aanvang der lente

i.‘Mijne vrouw en mijn kind.’ o Gij die, sterkrer liefde omgord [i1]
ii.Gij zijt de goede wakers die [a2]

 

Toelichting: ‘Mijne vrouw en mijn kind’ zou als opdracht bedoeld kunnen zijn voor beide gedichten, maar omdat het gedichtnummer 1 aan de opdracht voorafgaat, is die beschouwd als alleen behorend tot het eerste gedicht. (In VW dl. 2, p. 799-801, laat Minderaa de opdracht voor beide gedichten gelden: hij verwisselt de opdracht en het eerste gedichtnummer.)

2 Groot Nederland 8.II (juli 1910), p. 51-56.

Gedichten

iiLiederen
1.Toen ik de reize heb aanvaard (681)
2.Zingen, hoe de donkre wereld [a3]
3.o Van 't ongerept ontroeren (682)
iiiStanzen
1.[opdracht:] ‘Aan eene vrouw’. Ik ben u moe. Gij hebt mijn traagste hoop vermoeid [mm8]
2.[opdracht:] ‘Aan een jong dichter’. Treed in. Gij die mijn hoop en mijne deernis zijt [a4]
3.Het nacht-uur waakt; en 'k waak. - Wat zijt ge diep en schoon [mm26]

 

Toelichting: De eerste afdeling van de publikatie bevatte epische poëzie (p. 39-50).

 

Kopij: H-5.

3 Dietsche warande & Belfort 11.II (oktober 1910), p. 225-226.

Verzen

i[opdracht:] ‘Aan een jong dichter.’ Treed in. Gij die mijn hoop en mijne deernis zijt [a4]
iiIn memonam Jean Moréas.
1.Uw aangezicht is bleek 'lijk 't mijne wordt. - Terwijl [mm24]
2.Het huis is vol van u. De stilte weegt, verzwaard [mm25]
[pagina 258]
[p. 258]

4 Groot Nederland 9.I (januari 1911), p. 40-48.

In memoriam Jean Moréas

1.Uw aangezicht is bleek 'lijk 't mijne wordt. - Terwijl [mm24]
2.Het huis is vol van u. De stilte weegt, verzwaard [mm25]
3.Gij brandt mijne oogen toe, gij brandt mijne oogen open [mm27]
4.o Trouwe vriend der oude dagen [a5]
5.Zal ik rusten? [a6]
6.o Gevangen geest, getogen [mm28]

 

Toelichting: Kopij: H-8. Als toevoeging bij de groepstitel heeft het kopijhandschrift: ‘terwijl ik waakte bij een stervend man’. Deze toevoeging bleef in Groot Nederland achterwege.

5 Dietsche warande & Belfort 12.I (maart 1911), p. 329-333.

Verzen

1.Ik adem bij de goden (683)
2.'k Hadde u gewijd mijne allerschoonste logen [a7]
3.Oud hart, dat niet bemind en heeft [a8]
4.Ik dorst uw roerloosheid te naêdren (684)
5.Ach neen, 't en is de troost nog niet (677)
6.Anijs, anijs, o plots gerezen (685)
7.Ik heb de heemlen vol gezien (676)
8.o Schaêmle liefde-vlam, die brandt (686)

6 Dietsche warande & Belfort 12.II (november 1911), p. 363-365.

Verzen

Uit In memoriam Jean Moréas

a.Gij brandt mijne oogen toe, gij brandt mijne oogen open [mm27]
b.Zal ik rusten? [a6]
c.o Gevangen geest, getogen [mm28]

 

Toelichting: De publikatie bevatte tevens epische poëzie (p. 362).

 

Kopij: H-14.

7 De gids 75.IV (december 1911), p. 373-382.

Het gelaat des dichters

[motto:] ‘En droef en fel’. Vondel.

Beschouw dit grauwend aangezicht. Gij zult er vinden [a9]

i.Gij die 'lijk een verwijt gaat wegen in mijn zwijgen [mm12]
ii.Weêr gaat het veege licht der asters bloeien [mm13]
iii.Gij spreekt geen woord, o vrouw, maar weent aan mijne zijde [mm10]
iv.Gij hebt te zeer van blijde logen [mm9]
[pagina 259]
[p. 259]
v.Kind met het bleek gelaat, dat van uw wijde blikken [mm5]
vi.Weêr staat mijn venster open op den nacht [mm14]
vii.Gij die mijn kommer-ziekte in deemoed tegen-lacht [mm7]

 

Toelichting: In het inloopboek van De gids is op 25 augustus 1911 de ontvangst genoteerd van ‘K. v.d. Woestijne. Het gelaat v/d dichter (Verzen)’. Daar wordt niet vermeld om hoeveel gedichten het ging, maar het is waarschijnlijk dat ook de gedichten van de volgende Gids-publikatie /9/ ertoe behoorden: het opschrift en het motto boven de groepen zijn dezelfde en de nummering loopt over de beide groepen door. Bovendien is in het inloopboek voor /9/ geen aparte ontvangst genoteerd.

8 Onze eeuw 12.I (januari 1912), p. 150-151.

Verzen

i.Ter loome zee met slappe zeilen [a10]
ii.Regen, regen in den tuin (688)

9 De gids 76.II (april 1912), p. 108-117.

Het gelaat des dichters

[motto:] ‘En droef en fel’. Vondel.

viii.De tuinen galmen in de walmen van den herfst [a11]
xi.Vermits géen dag me ooit wekt en nog deze oogen open' [a12]
x.'k Hadde u gewijd mijn meest-geliefde logen [a7]
xi.De dag is moede en stil, en de uren gaan verbleeken [mm2]
xii.‘In memoriam Renée Vivien.’ Ik heb u niet gekend dan in dees nieuwe vreeze [mm23]
xiii.Gij zult mij allen, allen kennen [mm21]

 

Toelichting: Door de redactie van De gids ontvangen op 25 augustus 1911; zie de toelichting bij /7/. ‘Vermits géen dag me ooit wekt’ [a12] verscheen in afwijkende vorm in Vlaanderen 4.1 (januari 1906), p. 22-23, met als titel ‘Kleine Ode aan Constant Eeckels’. (Zie VW dl. 1, p. 671.)

Bij de publikatie werd een voetnoot geplaatst: ‘Zie: De Gids, December-aflevering 1911.’

10 Groot Nederland 10.II (oktober 1912), p. 397-401.

Verzen

‘Aan de eeuwige.’ Ik wete dat ge ontwaken zult, dewijl ík wake [mm4]

‘Aan de eeuwig-eenige.’ Wanneer ik sterven zal (o glimlach om de vreeze [mm29]

 

Toelichting: Bij de publikatie werd een voetnoot geplaatst: ‘Uit: Het Gelaat des Dichters, in bewerking.’

[pagina 260]
[p. 260]

11 De lelie 4 (juli 1913), p. 349.

Uit Liederen van HelenaGa naar voetnoot1

v. Spot, die mijn harte hardde, als ijzer [mm20]

12 De gids 78.I (januari 1914), p. 187-195.

Het gelaat des dichters

i.Dit wordt geen lent'. Geen dag en zal de smoore' ontrijzen [mm15]
ii.Laat uw trage wake duren [a13]
iii.Ik ben met u alleen, o Venus, roode star [mm16]
iv.o Ziek, onzeker en onzuiver [mm18]
v.Ik weet dat ik mijn dood bereid, wanneer ik wil [a14]
vi.Trots, die mijn harte hardde, als ijzer [mm20]
vii.Want neen: geen spijt'ge doem om wat het heiligst is [a15]
viii.Treed in. Gij die mijn hope en die mijn deernis zijt [a4]

 

Toelichting: In het inloopboek van De gids is op 23 oktober 1913 de ontvangst genoteerd van ‘K. van de Woestijne Uit “Het gelaat des dichters”’, ingekomen bij poëzieredacteur Johan de Meester, tegelijk met een fragment uit ‘De ontgoochelde gast’. Betreffende dit laatste werd besloten dat de redactie zou ‘Wachten op den geheelen roman’.

Op 29 juni 1912 had Van de Woestijne blijkens het inloopboek al verzen gezonden: ‘Het gelaat des dichters (vervolg)’, maar deze werden volgens een aantekening teruggevraagd. Het is niet bekend waaruit deze zending bestaan heeft; H-19 behoorde er vrijwel zeker toe.

Bij de publikatie werd een voetnoot geplaatst: ‘Zie De Gids, December 1911 en April 1912.’

 

Kopij: H-31.

13 De nieuwe Amsterdammer nr. 53 (1 januari 1916), p. 5.

Ik ben het eeuwig bed; het eeuwig-leêge [a16]

 

Toelichting: Het gedicht is afgedrukt in facsimile, inclusief de ondertekening van ‘Karel van de Woestijne’ en de datering ‘Brussel, 10 December 1915.’ Het gebruikte manuscript bleef voor zover bekend niet bewaard; zie ook H-43.

[pagina 261]
[p. 261]

Van de Woestijne verzorgde in deze periode een poëziekroniek voor De nieuwe Amsterdammer. Uit het contact met H.P.L. Wiessing, hoofdredacteur van het blad, zal ook het idee voor de publikatie van het gedicht zijn voortgekomen; daarvan zijn geen gegevens bekend. De enige referentie aan de publikatie komt voor in een brief van Van de Woestijne aan Wiessing, met de zinsnede:Ga naar voetnoot2 ‘Ik zag in de N.R.Ct. dat het U-gestuurde gedicht in fac-simile verschenen is. Dat zal ook wel het geval zijn met nog andere dingen van mijne inzending van November.Ga naar voetnoot3 Van het honorarium ontving ik echter nog slechts 30 gulden.’

14 Elsevier's geïllustreerd maandschrift 26.I (februari 1916), p. 125-130.

Uit Het gelaat des dichters

i.Van alle reis terug nog vóór de reis begonnen [mm17]
ii.Uren van harde macht, waar 'k in de zwartste nachten [mm19]
iii.Eenvoudige arbeid, als een brood dat geurt en blankt [a17]
iv.Wij, de Armen die den Geest verzaakten [a18]
v.Ik vraag den vrede niet: ik vraag alleen de rust [mm22]

 

Toelichting: Van de Woestijne zond de kopij aan Herman Robbers op 21 juli 1915, ernaar verwijzend met ‘Uit “Het Gelaat des Dichters” (Eene kleine bijdrage in verzen: 6 bdz.)’.

 

Kopij: H-39.

15 De gids 80.II (april 1916), p. 1-10.

Verzen

‘Opdrachtelijk sonnet.’ Wij zijn gezaam dezelfde haven uitgevaren (746)

 

Uit Het menschelijke brood

Wanneer, geteekend met onloochenbare merken [mb]

 

Uit Aan de eeuwige

i.Vervarelijk festijn voor onverzaadlijk dorsten [mm1]
ii.Zij ligt te bedde 'lijk ik lig te bedde [mm3]
iii.Gij die u, stérker liefde omgord [mm6]
iv.Ik ben u moe. Gij hebt mijn traagste hoop vermoeid [mm8]
‘Epiloog.’ Gij menschen, die misschien me in laetren tijd gedenkt [mm30]

 

Toelichting: In het inloopboek van De gids is op 21 februari 1916 de ontvangst genoteerd van ‘Karel vd. Woestijne. Verzen’. Ze werden al op 1 februari aan De Meester gezonden met een begeleidende (getypte) brief:

[pagina 262]
[p. 262]

Hierbij een vrachtje verzen van mij, voor den ‘Gids’. Ik durf op u rekenen om ze spoedig geplaatst te krijgen; niet dat ik er zoo vurig naar verlangen zou, ze gedrukt te zien; maar omdat men een betrekkelijk-lang verhaal van mij, dat ik eveneens den ‘Gids’ toedenk, aan het overtikken is, en dat verhaal nog vóor Augustus zou moeten verschijnen, daar het rond dien tijd ook in een boek van mij, reeds ter perse, verschijnen moet. - Mag ik op uw voorspraak rekenen? Hartelijk dank.

 

De Meester zond ze enkele weken later door aan mederedacteur Colenbrander. Deze moet op de gedichten hebben gereageerd, getuige een brief van De Meester van 20 februari:

 

Eenige Gids-zaken. [...]

e Woestijne. Ja! dat is geen kindereten! Voor de huiskamer is[?] 't[?] allereerst! Regels zijn er, verder, in, die eer verwonderen dan slaan met bewondering. Doch als geheel!... Wie deed het hem voor, hier; wie doet het hem na! Dit belijden van het lage, het weten[?] van het onvermijdelke,Ga naar voetnoot4 dit ontleden van al het overige[?] - dit smachten naar bevrijding, naar hoogers. De ‘wilde en vrome geest’ uit iii, pag. 7 [?]; de 'bronst van dezen zang? - Dit is van de levens-doorlijdende, levens-doorschouwende poëzie-die-meetelt.

 

Er is nog een ongedateerde brief van De Meester aan Colenbrander, waarschijnlijk korte tijd later geschreven. Colenbrander zorgt als redactiesecretaris voor de definitieve ordening van de afleveringen. De Meester vraagt hem:

 

Zet je van Woestijne zoo in April?

Ik heb geen [xxx] de proef zàl wel meekunnen met den courier der couranten naar Brussel.

 

Kopij: H-46.

16 Elsevier's geïllustreerd maandschrift 27.II (oktober 1917), p. 281-286.

Verzen

Chariten

i.Gij zijt gedrieën die mij eert (417)
ii.Martha gij, en Magdalene (420)

Anterotische liederen

i.Gij zijt altijd de Naakte en de Verzaakte [a19]
ii.Gij zijt dees roos, - en 'k ben alleen met u [gz38]
iii.Gij draagt het gladde mom der dood [a20]

 

Toelichting: Van de Woestijne zond de kopij aan Herman Robbers op 28 juli 1917:

[pagina 263]
[p. 263]

Ik ben zoo vrij, je hierbij voor ‘Elseviers’ enkele verzen te sturen, die ik in je gunst aanbeveel. Wil je ze hebben, dan zou ik je dankbaar zijn voor spoedige plaatsing. Kan het in September, of, op z'n laatst, in October? Ik zou er je zéer dankbaar voor zijn.

 

Kopij: H-50. Bij correctie van de proeven moet Van de Woestijne besloten hebben de indeling van de bijdrage te wijzigen: in het kopijhandschrift vielen de vijf gedichten, genummerd van i tot v, alle onder de groepstitel ‘Anterotische liederen’. Bovendien liet hij de datering ‘Pamel, Juli 1917’, geschreven onder het slotgedicht, in het tijdschrift vervallen.

17 Het roode zeil 1 (maart 1920), p. 1-3.

Verzen

Ik ben u moe. Gij hebt mijn traagste hoop vermoeid [mm8]

Gij hebt te zeer van blijde logen [mm9]

Gij spreekt geen woord, o vrouw, maar weent aan mijne zijde [mm10]

Thans is het al voorbij: de sluiers zijn gezonken [mm11]

 

Toelichting: De kopij voor de bundel De modderen man was uiterlijk januari 1920 gereed (H-40). Dezelfde kopij werd gebruikt voor de voorpublikatie in het tijdschrift, dat bij dezelfde uitgeverij verscheen. Omdat in het tijdschrift opvallende fouten bleven staan die ook in de kopij voorkomen, is het niet waarschijnlijk dat Van de Woestijne de tekst in Het roode zeil zelf corrigeerde.

Aan het slot van de bijdrage werd een noot geplaatst: ‘Uit de “Modderen Man”, een in het voorjaar bij de Uitgeversmaatschappij “Het Roode Zeil” te verschijnen bundel nieuwe verzen.’

18 Het roode zeil 1 (april 1920), p. 63-65.

Verzen

Uit De modderen man

De dag is moede en stil, en de uren gaan verbleeken [mm2]

Zij lijkt te bedde 'lijk ik lig te bedde [mm3]

Ik wete dat ge ontwaken zult, dewijl ik wake [mm4]

 

Toelichting: Zie voor de kopij de toelichting bij /17/.

19 Elsevier's geïllustreerd maandschrift 31.I (april 1921), p. 241-245.

Verzoeking van God

i.[motto:] ‘'k Ben hier geweest, 'k ben daar geweest, / 'k ben al de kapellekens naar geweest. / Vlaamsch volkslied.’ 'k Ben hier geweest, 'k ben daar geweest [gz23]
[pagina 264]
[p. 264]
ii.[motto:] ‘Et statuit super petram pedes meos. xxxixe Psalm.’ Wat weet gij van kwetsuren [gz25]
iii.[motto:] ‘Als een goed instrument. Marnix van Sint Aldegonde.’ Gelijk het gonzend bliksmen van motoren [gz29]
iv.[motto:] ‘Exultatio eorum, sicut ejus qui devoret pauperem in abscondita. / Habacuc.’ Het huis is rondom mij vol sletten en soldaten [gz28]
v.[motto:] ‘Carpe diem. / Horatius.’ 'k Zwelg in versterven, ik die van het heetst begeeren [a21]

 

Toelichting: Kopij: H-59.

20 Elsevier's geïllustreerd maandschrift 32.I (mei 1922), p. 319-323.

Tenebrae

i.'k Heb mijne nachten meer doorbeden dan doorweend [gz2]
ii.Gelijk een hond die drentlend draalt en druilt [gz4]
iii.Eens groeit een boom uit mij, en 'k weet denwelke [gz24]
iv.Ik heb mijn zuiver huis gevuld [gz7]
v.Gij, die geen Vader wezen zult [a22]

 

Toelichting: Bij de inzending van deze gedichten voor Elsevier's ging waarschijnlijk de brief waar Robbers ‘Vermoedk 1922’ boven noteerde. Van de Woestijne schreef:

 

Vergeef mij dat ik u weêr verzen zend, in plaats van het sedert lang beloofde opstel.Ga naar voetnoot5 Intusschen de verzen die ik U met denzelfden post aangeteekend stuur. Zoo gij ze wilt, zoudt gij mij ten zeerste verplichten door ze te plaatsen in de April-aflevering. Redenen van pecuniairen aard (ik ben oprecht) dwingen mij, U dezen dienst te vragen. Wilt gij mij daar een woordje over schrijven?

 

Hierop sluit, bij ontbreken van Robbers' reactie, de volgende ongedateerde brief van Van de Woestijne waarschijnlijk aan:

 

Ik dank U van harte voor de regeling met de verzen. Het eenvoudigste ware, meen ik, ze te laten zetten en er mij in Maart proef van te laten zenden. Dat is voor mij een gelegenheid om aan de administratie het honorarium te vragen tegen 1 April.

[pagina 265]
[p. 265]

Onder voorbehoud van de onzekere datering van deze brieven, lijkt het erop dat Van de Woestijne hier de gedichten inzond die geplaatst werden in de mei- en juni-aflevering.Ga naar voetnoot6

 

Kopij: H-61.

21 Elsevier's geïllustreerd maandschrift 32.1 (juni 1922), p. 389-392.

In voto

i.Handen die van goeden wil [gz27]
ii.Wielwaal, die van rijpe kersen [gz42]
iii.Zóó, als aan 't stellig stooten van 't getouw [a23]

 

Toelichting: De kopij is vermoedelijk tegelijk met die voor /20/ aan Robbers gezonden; zie de toelichting aldaar.

22 De Vlaamsche gids 11 (april 1923), p. 325-326.

Liederen der bestendiging

i.Er is geen tijd. Wat gistren was [gz37]
ii.Wie mij wat bloemen biedt, en 't zoete weren [gz41]

23 Elsevier's geïllustreerd maandschrift 33.1 (mei 1923), p. 314-316.

Ultima

i.Ik doe mijn maal van zuivel, brood en noten [a24]
ii.Gij moogt niet heen: nóg ben 'k geheel van u bevaên [a25]
iii.Ik zet mij naast mijn naaste zuster [gz10]

 

Toelichting: Opnieuw zond Van de Woestijne de kopij voor meer dan een bijdrage. Op nieuwjaarsdag 1923 ging een kennelijk meer dan gemiddelde hoeveelheid gedichten naar Robbers:

 

Met denzelfden post gaat, aangeteekend, eene bijdrage aan verzen voor

[pagina 266]
[p. 266]

‘Elseviers’. Ik zou ze opsturen, toen ik je vriendelijke kaart ontving. Ontvang voor Mevrouw en jou ook ónze hartelijkste wensen. [...]

Ik hoop dat bijgaande verzen je bevallen. Kunnen ze niet in eenmaal geplaatst worden, dan in tweemaal. Ik hoop dat het vóor den zomer gebeurt, dan komen ze waarschijnlijk in een bundel. [...]

Nog een verzoek, met een beroep op je gewone dienstvaardigheid. Zou de administratie van ‘Elseviers’ ertoe te bewegen zijn, mij het honorarium over deze verzen (elf bladz.) bij ontvangst te sturen? Ik zou dat geld juist goed kunnen gebruiken, en zou je zeer dankbaar zijn voor je tusschenkomst. (Liefst te sturen in Hollandsch bankpapier).

 

De ingezonden gedichten werd uiteindelijk verdeeld over drie afleveringen; zie /24/ en /25/. Het is onwaarschijnlijk dat de door Van de Woestijne bedoelde bundel God aan zee was; deze verkeerde op dit moment nog in statu nascendi en verscheen in november 1926.

24 Elsevier's geïllustreerd maandschrift 33.1 (juni 1923), p. 386-388.

Ultima

iv.Wij heffen in dees heil'ge vonte [gz1]

 

Toelichting: Zie de toelichting bij /23/.

25 Elsevier's geïllustreerd maandschrift 33.11 (augustus 1923), p. 98-101.

Optima

i.Gij die ik deelzaam in mijne eeuwigheid [a26]
ii.Wie mij wat bloemen biedt, en 't zoete weren [gz41]
iii.Sluit uwe oogen op het licht [gz33]
iv.Er is geen tijd. Wat gistten wás [gz37]

 

Toelichting: Zie de toelichting bij /23/.

26 Orpheus 1.4 (februari 1924), p. 17-24.

Gedichten

Uit Supplementa

i.Gij rijst aan mij gelijk een vlindering van bloemen [gz31]
ii.Gij zijt altijd de Naakte en de Verzaakte [A19]
iii.Waar me uw hulp genaakte, en lachte [gz34]
iv.Schaduw in den schaduw zijn [gz21]
v.Zie, ik ben niet, dan uit uw hand geboren [gz40]

[gedateerd:] (1917-1923)

Uit Geheim van den honig

v.Gij zijt een bloem, - en 'k ben alleen met u [gz38]
ii.Stilte is de stelligheid die nooit begeeft [gz30]

[gedateerd:] (1923)

[pagina 267]
[p. 267]

Toelichting: Het initiatief tot Van de Woestijnes medewerking aan Orpheus is uitgegaan van C.S. Adama van Scheltema, redacteur van het tijdschrift. Op diens desbetreffende verzoek antwoordde Van de Woestijne op 7 december 1923:

 

U was zoo vriendelijk, mij uit te noodigen tot medewerking aan het tijdschrift ‘Orpheus’. Toen U mij dienaangaande schreef was ik op reis, zoodat ik U niet onmiddellijk antwoorden kon. En bij mijn thuiskomst had ik het zoo druk, dat van schrijven niets kwam. Wil mij verontschuldigen.

Hierbij zend ik U eene bijdrage. Ik hoop dat U ze ter opname geschikt acht. In welk geval ik U zeer dankbaar zijnGa naar voetnoot7 voor plaatsing in de Februari-aflevering, dit om redenen van practischen aard.

 

Aan de laatste wens is gevolg gegeven, maar het honorarium liet na verschijning van het tijdschrift kennelijk op zich wachten. Als Van de Woestijne op 13 februari nog niets ontvangen heeft, schrijft hij aan Adama van Scheltema:

 

Mag ik U vertrouwelijk vragen, om welken tijd - bij het verschijnen of na een zeker termijn, - de uitgevers van ‘Orpheus’ de verzen honoreeren, die in Uw tijdschrift (dat ik prachtig vind) verschenen zijn?

Ik vraag U dit, omdat ik volgende week op reis ga, en niet gaarne hebben zou dat die kleine som hier zou toekomen in mijne afwezigheid.

Wordt het honorarium na elk nummer uitgekeerd, dan wilt U mij zeker wel de vriendelijkheid bewijzen, Uwe uitgevers te verzoeken mij het bedrag ervan onmiddellijk te laten geworden, liefst in Hollandsch bankpapier.

 

Kopij: H-66. Het is mogelijk dat Van de Woestijne tegelijk met de geplaatste gedichten het tweede gedeelte van ‘Het menschelijk brood’ inzond (H-65): het papier is op een gering verschil van lengte na identiek, en Van de Woestijne gebruikte dezelfde inkt. Bovendien sluit de oorspronkelijke nummering aan en dateerde Van de Woestijne het niet geplaatste gedicht op dezelfde wijze als de opgenomen gedichten. (Zie ook de Bronnenlijst.)

27 Dietsche warande & Belfort 24.1 (maart 1924), p. 193-198.

Verzen

i.Over de zee hangt matelijk te tampen [gz13]
ii.Een vrucht, die valt [gz6]
iii.Gij draagt het gladde mom der dood [a20]
iv.Die mijn linkerhand omvingert [gz32]
v.Wij zijn nog niet genezen van onze oogen [gz22]
vi.Er is geen smart te groot voor ons [gz43]
[pagina 268]
[p. 268]

28 Derde winterboek van de Wereldbibliotheek. 1924-1925. Amsterdam, 1924. p. 116-120.

De zieke danser

i
1.Ik kom, alleen, bij nacht, in deze zee-stad aan [gz12]
2.De zee wacht. Maar ik doe mijn deure dicht [gz14]
3.o 'k Weet, dat ik, onttogen aan 't orkaan [gz15]
4.'k Heb noodloos door den boôm geboord [gz16]
5.Harde modder, guur krystal [gz5]
ii
1.Gij zijt de hond niet aan de deur van uw geluk [gz17]
2.Uw eenzaamheid? - Gij zijt als die wolvin [gz18]
3.Nimmer zult ge 't licht beletten [gz19]
4.En hoor uw hart: hoort gij uw hart niet slaan? [gz20]

 

Toelichting: Het initiatief tot Van de Woestijnes medewerking aan het Derde winterboek van de Wereldbibliotheek is uitgegaan van N. van Suchtelen, die aan het hoofd stond van uitgeverij De Wereldbibliotheek. Van de Woestijne had al toegezegd toen hij op 22 maart 1924 aan Van Suchtelen schreef:Ga naar voetnoot8

 

Hiermede gaat, aangeteekend, het gedicht, dat gij zoo vriendelijk waart mij te vragen voor Uwe ‘Winterboeken’. Het omvat, zooals U ziet, negen bladzijden.

Toen ik U, kort geleden, mijne medewerking toezegde, was ik zoo vrij U te verzoeken, mij het honorarium over deze bijdrage - in casu 54 gulden - te sturen bij ontvangst der copy. Ik ontving geen antwoord, waaruit ik instemming afleidde. Wilt U zoo vriendelijk zijn, mij deze som te laten geworden, liefst in Hollandsch bankpapier? Op 30 dezer ga ik voor zekeren tijd van huis weg. Ik durf vertrouwen dat bedoeld bedrag intusschen in mijne handen is.

 

Met ‘het gedicht’ bedoelde Van de Woestijne de gehele groep ‘De zieke danser’. Het honorarium werd bepaald aan de hand van het aantal pagina's van de kopij (of van het aantal gedichten). De publikatie zelf besloeg echter 5 pagina's omdat de gedichten werden gestapeld. De kopij is onvolledig overgeleverd.

De verschijning van het Winterboek werd aangekondigd in Nieuwsblad voor den boekhandel van 21 oktober 1924.

 

Kopij: H-68.

[pagina 269]
[p. 269]

29 De gids 89.IV (december 1925), p. 304-313.

Gedichten

Tot inleiding van het Gedicht

i.Wanneer, geteekend met de onloochenbaarste merken [mb]
ii.Doch waar, zijne oogen groot maar de aedren aan het paarsen [mb]

 

Uit het Gedicht

1.De dag schuift vóor den Dag gelijk een lucht vol rozen [gz44]
2.Diep aan uw hart, diep in uw haar te zullen slapen [gz9]
3.o Blik vol dood en sterren [gz11]
4.Ik droom uw droom; gij droomt mijn droom. Wij beiden [gz8]

 

Toelichting: In het inloopboek van De gids staat bij 9 oktober 1925 de ontvangst genoteerd van ‘Karel van de Woestijne, Gedichten’, ingekomen bij Johan de Meester.

 

Kopij: H-70.

30 Dietsche warande & Belfort 26.I (januari 1926), p. 52-53.

Gedichten

‘Nacht.’ De nacht, de zwoele nacht heeft me als een wijn bevangen [gz3]

‘Glas.’ Heb ik genoeg u lief-gehad, doorschijnend glas? [gz39]

31 Elsevier's geïllustreerd maandschrift 37.11 (augustus 1927), p. 109-114.

De blind-geborene

Weêr nadert de avond, want ik bad [bm1]

 

Toelichting: De inzending van het gedicht aan Herman Robbers geschiedde na een verzoek van de laatste. Uit een aantal brieven van Van de Woestijne aan Robbers, naar alle waarschijnlijkheid daterend uit 1926, blijkt dat Elsevier's geïllustreerd maandschrift gedurende enige tijd geen plaats had voor Van de Woestijnes verzen. Eenmaal zond Robbers zelfs verzen retour, maar hij bood niettemin het door Van de Woestijne gevraagde voorschot aan. Voor proza was wel plaats. Op 18 maart 1927 schreef Van de Woestijne nog:

 

Het doet mij genoegen dat ik U wat belletrie mag zenden. De verzen houd ik dan maar voor me-zelf. Maar met denzelfden post stuur ik U, aangeteekend, het eerste hoofdstuk van een roman.

 

Op 26 maart daaropvolgend corrigeerde hij enigszins:

 

Toen ik schreef: ‘Ik hou de verzen dan maar voor mij’, vergat ik er ‘voorloopig’ aan toe te voegen. Maar na plaatsing van al mijn proza stuur ik u wel een kort gedicht (geen reeks).

[pagina 270]
[p. 270]

Er is door Robbers en Van de Woestijne in deze periode betrekkelijk druk gecorrespondeerd, want een maand later (26 april) laat Van de Woestijne weten:

 

In één van uw vorigen brieven schreeft gij dat een gedicht van mij U welkom zou zijn, mits het niet al te lang was. (Gij hebt mij zelfs te dier gelegenheid overladen met lof: van vrienden als gij ben ik daar zéér gevoelig aan, al vrees ik dat juist onze oude vriendschap u al te welwillend maakt). Hierbij nu gaat zoo'n gedicht: zes bladzijden in uw tijdschrift. Dat zal toch wel niet te veel wezen?

 

Dat dit ‘De blind-geborene’ moet betreffen wordt bevestigd in Van de Woestijnes schrijven van 10 mei:

 

In goede orde de overdruk van mijn kroniekje ontvangen,Ga naar voetnoot9 en met genoegen het nieuws dat gij mijn ‘Blinde’ onder dak brengt. [...]

Zou ik U mogen verzoeken, mij het honorarium over het Mei-kroniekje en tevens over het gedicht te laten sturen? Dat wordt dan samen fl. 55, nietwaar? (20 + (6×6)= 55). Neem mij dit nieuw beroep op Uw bereidwilligheid niet kwalijk; maar ik heb goed gebruik voor deze som.

 

Blijkens een notitie in de agenda van 1927 (H-82) ontving Van de Woestijne het honorarium van 715 frank al op 13 mei, dus geruime tijd voor de publikatie in het tijdschrift. Daarover was niets beslist, want Van de Woestijne schrijft op 22 mei aan Robbers:

 

Een andere bede: Mijn ‘Blind-geborene’ is het inluidend gedicht van mijn bundel ‘Het Berg-meer’, die tegen één Januari 1928 verschijnen moet. Ik neem dus de vrijheid, bij U aan te dringen op plaatsing in den loop van dezen jaargang-1927. Die zes paginaatjes vindt gij wel voor mij!

 

Het berg-meer was gereed in november 1928.

 

Kopij: H-86.

32 Nu 1 (oktober 1927), p. 43-46.

De modder-haven

i.De koffen aangebleekt van ongebluschte lucht [bm2]
ii.Zou'n wij geen glaasken mogen drinken? [bm3]
iii.De meiskens uit de taveernen [bm4]
iv.Naar Oostland willen wij varen [bm5]
v.Ik ben 't geduld der brooze en lustelooze menschen [bm6]
vi.Mijn God, gij ziet de zee die wemelt in mijne oogen [bm7]
vii.Een zeil, een zeil! Zie 'k daar geen zeil, gespannen [bm8]
viii.Ik open me als een oog, den nacht verloren [bm9]
[pagina 271]
[p. 271]

Toelichting: De opneming van deze gedichten in de eerste aflevering van Nu, dat onder redactie stond van I. Querido en A.M. de Jong, is waarschijnlijk het gevolg van een uitnodiging. Tijdens de voorbereidingen voor hun nieuwe tijdschrift hebben de redacteurs getracht ook Vlaamse auteurs tot medewerking te bewegen. Bij de in dat verband in de correspondentie genoemde namen is niet die van Van de Woestijne; wel echter die van zijn vriend Emmanuel de Bom, die mogelijk het contact gelegd heeft. Van de Woestijne stuurde zijn verzen aan Querido. Deze zond ze door aan A.M. de Jong, die niet onverdeeld lovend was, zoals blijkt op de enige plaats in de correspondentie waar Van de Woestijnes inzending ter sprake komt. Op 28 augustus 1927 schreef De Jong aan Querido:Ga naar voetnoot10 ‘De twee gedichten van Keuls ontving ik van morgen. Ik vind ze prachtig. Zuiverder en gaver, mooier dan die van V.d. Woestijne.’

 

Kopij: H-88.

33 De gids 91.IV (november 1927), p. 182-192.

Gedichten

i.De treinen blazen de aard het zuigen aan der zeeën [bm10]
ii.De zon ligt in mijn linker-hand [bm11]
iii.Ik heb dit hooger oord gekoren tot mijn woon [bm12]
iv.Ik weet: ik berg iemand in mijne woon [bm14] + [bm15]
v.o Vruchten-leêge schaal, o flanken rijk aan reuken [bm13]
vi.Het is of alles nog gebeuren [bm16]
vii.Aarde, over-oude, ik ben van u gescheiden [bm17]
viii.Nog vóór de glans van een dagen [bm18]

 

Toelichting: In het inloopboek van De gids staat bij 5 oktober 1927 de ontvangst genoteerd van ‘Karel van de Woestijne, Gedichten’. Ze verschenen opnieuw in hetzelfde tijdschrift, met uitzondering van ‘o Vruchten-leêge schaal’; zie /36/.

 

Kopij: H-94.

34 Dietsche warande & Belfort 28.1 (februari 1928), p. 169-175.

Onuitgegeven gedichten

Uit De voedster

Geur van het reeuwsche beest; geur van de beursche vrucht [bm21]

Gebogen, ach, gelijk den nacht gebogen [bm22]

Ik ben de hazel-noot. - Een bleeke, weeke made [bm24]

'k Heb mij verlaten aan de druif en aan de roos [bm25]

'k Verzoek de zee, 'k verzoek geen aarde en hare vruchten [bm26]

Ik ben (waar 't rijpend ijs de waetren heeft gezogen,) [bm27]

Geven, geven! Alle vrachten [bm29]

[pagina 272]
[p. 272]

Toelichting: De aflevering van het tijdschrift was geheel aan Van de Woestijne gewijd wegens diens vijftigste verjaardag op 10 maart 1928.

Uit de overgeleverde kopij voor deze publikatie (H-97) is af te leiden dat ‘Geven, geven! Alle vrachten’ [bm29] in eerste instantie niet tot de bijdrage behoorde.

35 Elsevier's geïllustreerd maandschrift 38.11 (augustus 1928), p. 98-103.

De blind-gewordene

In naam van Vader en van Zoon [bm30]

 

Toelichting: Op 27 juni 1928 schreef Van de Woestijne aan Herman Robbers:

 

Ik stuur je hierbij een gedicht; wil je 't voor Elseviers? Maar dan moet ik je vragen, het te plaatsen in Augustus: in September verschijnt het in een nieuwen bundel. Dat zal wel kunnen, hoop ik: het is slechts zes bdz. lang...

 

Dit moet betrekking hebben op ‘De blind-gewordene’.

36 De gids 92.III (september 1928), p. 303-317.

Gedichten

i.De treinen blazen de aard het zuigen aan der zeeën [bm10]
ii.De zon ligt in mijn linker-hand [bm11]
iii.Ik heb dit hooger oord gekoren tot mijn woon [bm12]
iv.Ik weet: ik berg iemand in mijne woon [bm14] + [bm15]
v.Het is of alles nog gebeuren [bm16]
vi.Aarde, over-oude, ik ben van u gescheiden [bm17]
vii.Nog vóor de glans van een dagen [bm18]
viii.Thans gaan de wateren den hemel kleeden [bm19]
ix.Me-zelf voorbij; me-zelven tegen [bm20]
x.Geven, geven! Alle vrachten [bm29]

 

Toelichting: De kopij werd door Van de Woestijne op 2 juli 1928 aan de redactie van De gids gezonden; op 5 juli is de bijdrage in het inloopboek genoteerd. Van de Woestijne schreef in een kort begeleidend briefje:

 

Ik neem de vrijheid U hierbij eene bijdrage te sturen voor ‘den Gids’. Wordt zij ter plaatsing aangenomen, dan zoudt U mij door opname in de September-aflevering ten zeerste verplichten, daar zij in den loop dier maand in een nieuwen bundel verschijnen moet.

 

Zeven van de hier gepubliceerde gedichten verschenen tien maanden eerder in hetzelfde tijdschrift; zie /33/.

 

Kopij: H-104.

voetnoot1
De ‘Liederen van Helena’ zijn oorspronkelijk gedacht als onderdelen in het episch werk ‘De Spartaansche Helena’, dat Van de Woestijne uitvoerig bewerkt en omgewerkt heeft. In 1924 verscheen het in Zon in den rug. In de lijst zijn de overige ‘Liederen van Helena’, waarvan er vier eerder in De lelie verschenen, niet opgenomen omdat ze van stonde af aan tot het epische plan behoorden. Desgewenst raadplege men Minderaas aantekeningen, VW dl. 2, in het bijzonder p. 841-842 en 885 e.vv.

voetnoot2
nlmd: w 803/b.
voetnoot3
Bedoeld zijn enkele poëziekronieken.

voetnoot4
Lees: ‘onvermijdelijke,’.

voetnoot5
Van de Woestijne had al geruime tijd geleden toegezegd voor Elsevier's een opstel te zullen schrijven over George Minne. Het zou gepubliceerd worden in het najaar van 1924.
voetnoot6
Tussen de brieven van Van de Woestijne aan Robbers die in de Universiteitsbibliotheek Leiden bewaard worden, zijn er enkele die hetzij niet, hetzij gedeeltelijk (dag en maand), hetzij achteraf door Robbers (jaar) gedateerd zijn. Dat de hier geciteerde brieven tot de voorbereidingen van de publikaties /20/ en /21/ behoren, is zeer waarschijnlijk en wordt niet door (bekende) gegevens tegengesproken. Er zijn in de correspondentie echter ook twee brieven, genummerd 48 en 49, die handelen over opneming van verzen in het najaar van 1921. Maar in die periode verscheen in Elsevier's geen poëzie van Van de Woestijne. Feitelijke gegevens in deze brieven sluiten ook uit dat ze tot de voorbereiding van /19/ behoren. Wellicht betreft het hier dus een herroepen inzending.

voetnoot7
Lees: ‘zou zijn’.

voetnoot8
nlmd: w 803/b.

voetnoot9
Van de Woestijne publiceerde in de mei-aflevering van Elsevier's geïllustreerd maandschrift een artikel over de schilderkunst van zijn broer Gustave.

voetnoot10
nlmd: j 4201/b


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken