Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wiekslag om de kim. Deel 2. Commentaar en apparaat (1996)

Informatie terzijde

Titelpagina van Wiekslag om de kim. Deel 2. Commentaar en apparaat
Afbeelding van Wiekslag om de kim. Deel 2. Commentaar en apparaatToon afbeelding van titelpagina van Wiekslag om de kim. Deel 2. Commentaar en apparaat

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (15.13 MB)

Scans (30.94 MB)

ebook (15.81 MB)

XML (3.04 MB)

tekstbestand






Editeur

Leo Jansen



Genre

poëzie

Subgenre

studie
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wiekslag om de kim. Deel 2. Commentaar en apparaat

(1996)–Karel van de Woestijne–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 273]
[p. 273]

Variantenapparaat

[MB] Het menschelijk brood

Overlevering

C1: Agenda H-33, p. iv en ‘memorandum’ 19-25 januari 1914.
M1: Manuscript H-37.
M2: Manuscript H-34.
M3: Manuscript H-35.
C2: Agenda H-42, 9 januari en 27 april 1916.
M4: Manuscript H-46, [1]-3.
T1: De gids 80.ii (april 1916), p. 2-5. /15/
C3: Agenda H-52, p. iv.
M5: Manuscript H-65.
M6: Manuscript H-70, [1-6].
T2: De gids 89.iv (december 1925), p. 304-309. /29/
M7: Manuscript H-77.
D: Het menschelijk brood, p. 5-16.

Datering

Eerste gedeelte: januari 1914; april/mei 1915; vóor 1 februari 1916. Tweede gedeelte: september 1914(?); 9 januari 1916; omstreeks februari 1916; 27 april 1916; januari(?) 1918; vóor 7 december 1923.

Ontwikkelingsgang

I

‘Het menschelijk brood’ bestaat uit twee gedeelten waarvan ontstaan en voltooiing geruime tijd uit elkaar liggen. De eerste voorpublikatie (T1) betrof slechts het eerste deel. In de overige bronnen met de volledige tekst is telkens een scheiding tussen de delen gemaakt: in M6 door drie asteriskjes boven het tweede gedeelte, in T2 werden de delen romeins genummerd. In M7 gebruikte Van de Woestijne tweemaal een paragraafteken (¶) om de delen te onderscheiden, in D begint deel twee opnieuw met een initiaal, op een nieuwe bladzijde.

Van de Woestijne beschouwde beide delen als behorend tot éen gedicht, zoals blijkt uit de ‘bibliographische aanteekening’ achterin God aan zee waar sprake is van ‘een gedicht Het menschelijk brood, inleiding tot De modderen man’. De vergelijkbare aantekening in Het berg-meer noemt ‘Het menschelijk brood’ opnieuw ‘een gedicht’, bedoeld als ‘inleiding tot De modderen man’. In de correspondentie met A.A.M. Stols die aan de publikatie in de reeks To the Happy Few (D) voorafging, sprak Van de Woestijne van ‘een gedicht in twee deelen, Het menschelijke brood, [...] dat eigenlijk bedoeld is als eene inleiding voor eene nieuwe uitgave van De(n) modderen man, in den herdruk dien ik U hierboven, te gelijker tijd met God aan zee en Het Bergmeer, voorstel.’ Tot slot was ‘Het

[pagina 274]
[p. 274]

menschelijk brood’ onderwerp van discussie toen André de Ridder zocht naar gedichten voor vertaling in een bloemlezing. In een brief aan hem van 31 maart 1927 noemde Van de Woestijne ‘Het menschelijk brood’ ongeschikt voor opneming in een dergelijke bundel ‘daar het slechts één lang gedicht uitmaakt’. Op grond van deze uitlatingen van de dichter wordt ‘Het menschelijk brood’ als éen, zij het dan ook tweeledig, gedicht behandeld.

II

Handgeschreven materiaal van de genese van het gedicht is fragmentarisch overgeleverd. In de carnets zijn alleen kleine schetsen genoteerd die de lengte van een strofe niet of nauwelijks overstijgen, of die bestaan uit enkele notities. Op p. iv van het carnet van 1914 werkte Van de Woestijne aan een strofe die deels een voorstadium is van de latere regels 13-16 (C1:A). Het fragment is waarschijnlijk vroeg in januari geschreven.



illustratie

  C1:AGa naar margenoot+  
(1)   Wanneer 't voldongen kind, gespeend van alle wanen

(2)   a zijn   onschuld als [ ø ] verwerpt
  b [ ] kroppende onschuld uit zijn schraap'ge keel verwerpt,

(3)   a [ ø ]  
  c op 't levensbrood, dat bijt van 't zout der eigen   tranen

(4)   a En op het levensbrood zijn harde tanden scherpt
  c de gave schittring van zijn harde tanden scherpt
 
  [Fase c werd lager op het blad geschreven en met een lijn tussengevoegd]

Op de plaats die in de agenda bij de week van 19 tot en met 25 januari 1914 voor aantekeningen bestemd was (‘memorandum’), noteerde Van de Woestijne twee regels:



illustratie

  C1:B  
 
(1)   a [ ø ] niets, dan in   mij te voelen
  b [   ] [mijjn verbijstering [te voelen]

(2)   de schater van een schitterenden sterrenachtGa naar margenoot+

Op een blad papier (M1) met verscheidene poëzieschetsen (onder meer voor [mm17] en [mm19]) en aantekeningen, schreef Van de Woestijne twee regels die in Het menschelijk brood verwerkt werden (M1:C). Een globale datering lijkt mogelijk door enkele journalistieke notities die op het blad voorkomen boven M1:C (het teken + gebruikte Van de Woestijne als scheiding tussen de notities): ‘torpedeeren van Katwijk, dat tusschenkomst van Holland kan meêbrengen + voorstel van ontruiming, mits neutraliteit + vermoedelijke tusschenkomst van Italië’. Deze kwesties speelden in april-mei 1915 (het stoomschip Katwijk werd op 14 april 1915 getorpedeerd). De gegevens laten de globale datering april/mei 1915 toe.

[pagina 275]
[p. 275]

  M1:CGa naar margenoot+  
(1)   Hij bijt. - Vaarwel! gij bleeke schuchterheid der maagde

(2)   die vreet gelijk een heete wonde aan elke vreugd

De nagenoeg volledige kladversie van het eerste gedeelte van Het menschelijk brood (M2) bestaat uit twee bladen, beide briefpapier van het Ministerie van Wetenschappen en Kunsten. Van de Woestijne gebruikte de blanco achterzijde. Het eerste blad is beplakt met vier stroken beschreven papier, op het tweede is bovenaan éen strook geplakt. De stroken, van een andere papiersoort dan het briefpapier, waren beschreven voordat ze werden opgeplakt zodat de twee kladbladen gezamenlijk beschouwd moeten worden als een bewerking en uitwerking van een eerdere kladversie, die dan bestond uit het totaal van de stroken. Het is natuurlijk niet uit te sluiten dat de eerdere kladversie nog andere, niet overgeleverde gedeelten bevatte.

M2 kan slechts globaal gedateerd worden. De stadia A en B zijn erin verwerkt, zodat de bladen vervaardigd zullen zijn na 25 januari 1914. Van de Woestijne kan er echter na 1 februari 1916 niet meer aan gewerkt hebben: op die dag verzond hij de kopij voor De gids aan Johan de Meester.

Het blad briefpapier was onbeschreven toen de stroken werden aangebracht. Alle tekst is in donkerblauwe inkt, zij het dat er verschillen in tint voorkomen. Het eerste blad is als volgt samengesteld (zie ook het facsimile):



illustratie
De kaders 1, 2, 3 en 4 staan voor de stroken papier die op het eerste blad briefpapier (het buitenste kader) geplakt zijn; ze zijn beschreven met respectievelijk vier, vier, een en twee strofen. Na het aanbrengen van strook 1 schreef Van de Woestijne een nieuwe strofe voordat hij de volgende stroken aanbracht. Verder werd op het blad niet geschreven.


[pagina 276]
[p. 276]


illustratie
Manuscript met kladstadia van ‘Wanneer, geteekend met onloochenbare merken’ [mb], voorzijde. Het blad is met beschreven stroken beplakt (H-34).


[pagina 277]
[p. 277]

De volgorde van de stroken 1-4 zoals ze zijn opgeplakt is analoog aan volgorde waarin ze werden beschreven, met de volgende aantekeningen. De aansluiting van strook 2 op strook 1 is zeker; de lijn van de snede komt overeen en enkele lussen van staartletters in de slotregel van 1 zijn op 2 zichtbaar. Dat strook 4 oorspronkelijk op strook 3 volgde is waarschijnlijk, hoewel aan de bovenrand van strook 3 nog net te zien is dat Van de Woestijne daar varianten had genoteerd en doorgehaald, die hij bij het knippen klaarblijkelijk wenste te laten verdwijnen. Daardoor is de rand onregelmatig. Strook 4 is in de eerste kladversie duidelijk als laatste geschreven, misschien zelfs vlak voordat Van de Woestijne aan de collage begon, omdat de zwarte inkt op strook 4 en die van de tussen de stroken 1 en 2 geschreven strofe dezelfde licht afwijkende tint hebben.

Hoewel op de stroken 1-4 verscheidene doorhalingen en varianten voorkomen, maakt het blad een betrekkelijk ‘schone’ indruk. Dat geldt niet voor het volgende, tweede blad. Er werd tegen de bovenrand éen strook op geplakt (5).

De stroken 1-5 behoren te zamen tot een stadium dat ouder is dan de totale tekst van M2, en vormen aldus stadium D in de ontstaansgeschiedenis.



illustratie

  M2:DGa naar margenoot+  
 
1   Wanneer, geteekend met onloochenbare merken,

2   a zijn leên nog   lástig van den lijdelijken groei,  
  b [ ] [l]a[stig] [ ]

3   a 't argwanig kind   in zich den eersten drift voelt werken  
  b [ ] [den eersten drift] [in zich] [ ]

4   en schaad'wen, scherp, over zijn plots-beschaamd gestoei;
  [strofewit]

5   - wanneer, zijn woel'ge nacht bezocht van de eerste wake,

6   't gewassen kind zijn eerste vrees voor 't leven kent,

7   en, kwell'ge koestering, de koortse van zijn kake

8   met de eêle pijne van zijn duistre naeglen schendt;
  [strofewit]

9   a - wanneer, doordeesemd van het eindelijk bevroeden,  
  b -[-] [ ]

10   doorkeend van 't wekkend gif der wilde wetens-pijn,

11   't volvoerde kind zich woedend aan zich-zelf wil voeden

12   a en, bleek en   norch
  a [ ] [nor]sch, het beeld van de' eigen geest gaat zijn;
 
  [strofewit]  

[pagina 278]
[p. 278]


illustratie

13 a -- wanneer 't voldóngen kind, gespeend van alle wanen,  
  b -[--] [ ]

14   zijn schampere onschuld als een schande van zich werpt;

15 a en op het   levens-brood, dat bijt van zijne tranen,  
  c wanneer '[t]   [ ]
  d [   ] op 't [levens-brood, dat bijt van zijne tranen,]

16 a voor 't eerst de schittring van zijn gave tanden scherpt.  
  b [ ]:
 
  [strofewit ]Ga naar margenoot+  

17 a verzoening zijner zonde en vrijheid voor zijn vreeze:  
  b en dra [zoen] [ |, -
  b maar [   ]
  b en [   ]

18   daar staat, waar hij ter twéede beet zijn tanden wet,

19   inéens, en onontkoomlijk-reede, en uitgelezen,

20   een overvloedig maal hem eindloos klaar-gezet.-
  [strofewit]

21   Hij eet. Zijn honger ziet geen vlijtig voor-jaar vieren

22   de jonge vreugde die hij haat en die hem beurt.

23 a - De   felpen anjer vunst   van diepe en donkre vieren;  
  b [ ]   violier [ ] [diep] van felpen [ ]
  c [ ] felpen [violier vunst diep van] [donkre vieren;]  

24   de sleutel-bloeme geurt gelijk de perzik geurt;
  [strofewit]

25   er is geen vliege, er is geen rietjen, of zij galmen;

26 a de zon   klept,   als een klok , beklemmend; waar het licht  
  b [   ] hem [beklemmend][,] [als een klok][;] m[aar] '[t] [licht]  
  c [ ] die [hem] [beklem]t[,] [klept] [   ]

27 a gaat   glijden als een zijde al-over zijden halmen  
  a [ ] [glijden]d [ ]

28 a en veegt de voren   uit het meest-doorploegd gezicht;  
  b [ ] ook [uit] zíjn [doorploegd] [ ]
 
  [strofewit]  

29 a hij weet: door heel   den dag blijft klateren en klaren  
  b [ ] zíjn [ ]

30   de schater van den schitterenden sterre-nacht;Ga naar margenoot+

[pagina 279]
[p. 279]


illustratie

31 a hij   weet den nacht, die blankt van bloesmende appelaren  
  b [ ] ként [ ]

32   waar de avond-schemer wijlt die de' ochtend-schemer wacht;
  [strofewit]

33 a Weldra zal aan den geur der geluwende grassen  
  b w[eldra] [ ]

34   waar ruim het pluimig hooi een liefde-bedde uit breidt,

35   de reuk der linden op de luwe winden wassen

36 a die 't   norsche min-gelaat   een nooblen avond wijdt,  
  b [ ] moede [ ] d[en] [ ]
 
  [strofewit]  

37   Hij weet het. Maar hij éet. - Zijn lijf is vol van schokken.

38   Er wringt een wrang genot in hem. Maar hij geniet

39   vooral de nieuwe pijn van een halsstarrig wrokken

40   en 't vratig hongren dat een nieuwe vreugd hem biedt.
  [strofewit]

41 a Hij bijt. - o Nooit-bevroede   geur der nieuwe spijzen!  
  b [ ] smaak [ ]

42 a o Kalme en   koene koorts, o   kenen-kloovend vuur:  
  a [ ] [k]loek[e] [   ]
  b [   ] [kenen-kl]ie[vend] [ ]

43   zijn tand-vleesch van het eerst besluit te voelen ijzen;

44 a zijn keel te schrapen met   uw'
  a [ ] [u]w échtheid, o Natuur;
 
  [strofewit]  

45   Uw echtheid, die voorgoed de arme ingewanden ledigt

46 a van al het zoet gezeur dat kind   van mensch   nog scheidt;
  b [ ] uit [ ] ver[scheidt;]

47   Uw echtheid, als een vlam die zuivert en volledigt:

48 a de kus, mijn vriend, dien uwe   kopp'ge wetgring beidt.  
  a [de]n [   ]
  b [   ] starre [ ]
 
  [r. 17-48 worden r. 21-52 na tussenvoeging van E1]  

De strofe die Van de Woestijne tussen de eerste en tweede strook invoegde (r. 17-20), was de eerste stap van het bewerkingsstadium: M2:EI. De resterende ruimte op het tweede blad werd gebruikt om met veel doorhalingen en hernemingen het gedicht te voltooien. In eerste instantie schreef Van de Woes-

[pagina 280]
[p. 280]

tijne de regels 53-64 (de laatste twee strofen daarvan worden omgewisseld) en het tweeregelige begin van een volgende strofe (M2:EII). Op deze plaats werd het laatste hernomen, waarbij de regels uit stadium C worden overgenomen; ook in de linkermarge werden overdwars nog twee strofen bewerkt (M2:EIII).



illustratie

  M2:EIGa naar margenoot+  
 
17   a Dán , in de onzaligheid der ouderlijke zalen  
  b d[àn] [   ]

18   waar zijne zuster weent om zijne eenzelvigheid,

19   dan staat - verzoeking van zijn angst-bekropen smalen,

20   verzet der kopp'ge jeugd, zijn ónwil vóorbereid,

  M2:EIIGa naar margenoot+  
 
53   Hij bijt. Zie hoe hij bijt! Ten laatsten hoek gekropen

54   waar, heilig als een straf, de blinde kilte mart,

55   éet hij, en laat den drank door zijne kele loopen,

56   a en la
  a [ ] voelt de sterkte rijze' in zijn ál-wijzer hart.
 
  [strofewit]Ga naar margenoot+

57   a Hij bijt. Gebondeld staat zijn nek   van stijve staven;  
  b [Gebondeld staat] aldra [ ] in [ ]

58   zijn aangezicht wordt hard en klaar gelijk een schild;

59   a zijn   hoofd groeit,   wijd en diep, tot eene veil'ge haven  
  b [ ] brein [ ] breed [ ]
  c [   ] wijd [ ]

60   a waar   eisch van bloed en geest tot weelde of wil verstilt.  
  b [ ] stroom [ ]
 
  [strofewit]Ga naar margenoot+  

61   a Hij bijt. Nóg woelt en werkt zijn ingewand van duister duchten.
  a [Nóg woelt   en werkt zijn ingewand van duister duchten.]  
  b [ ] en wrokt [ ]

62   Maar, waar het voedsel vindt de wegen naar zijn vleesch,

63   a [   ø ] verzuchten  
  b hij [   ]
  b kent hij als een verzuim zijn veel te lang   [ ],

[pagina 281]
[p. 281]


illustratie
Manuscript met kladstadia van ‘Wanneer, geteekend met onloochenbare merken’ [mb], achterzijde [H-34].


[pagina 282]
[p. 282]


illustratie

64   a [ ø ] pees  
  b naar iedre spiere spant en davert iedre   [ ]
 
  [strofewit; de strofe 61-64 werd later met een lijn vóor strofe 57-60 geplaatst]

65   a Hij bijt. En naar een zatheid zinkt in zijne leden
  b Nog [bijtGa naar margenoot* Hij][.] - [En] w[aar] bij trage [zatheid] [zijne]r [leden]

66   a voor 't eerst  
  b [ ] de   spieren  
  b [   ] bete roeren voelt in zijne   ko
  b [   ] wang

  M2:EIIIGa naar margenoot+  
 
65   Hij bijt. - Vaarwel, gij bleeke schuchterheid der maagden

66   die vreet gelijk een heete wonde aan elke vreugd:

67   hij ziet de ziel'ge listen dóor, die hem belaagden

68   a tot zoete veiligheid van   [ ø ] deugd  
  a [ ] een gezalfde   [ ];
 
  [strofewit]Ga naar margenoot+  

69   a en ziet : hij lacht.   En waar   hem [ ø ] op de lippen  
  b hij [   ]
  b Maar hij [ ] Want [ ] nog bibbert   [ ] zijn [ ]

70   a een  
  a de vloek dien hij   niet spreken   Ga naar margenoot* dort  
  a [   ] [d]urft,   maar dien hij spreekt
  b [   ]   en hem verbleekt  
  b [   ] weerhield en   die   zijn blik [ ]
  c het woord [d]at [   ]   [d]at   [   ]
  c [   ] nog   [   ]Ga naar margenoot+

71   a daar   h  
  a [ ] voelt hij   der tanden wal   [ ø ] ontglippen
  a [   ] doorbreken en door[glippen]
  b [   ], thans, [der tanden wal doorbreken en doorglippen]
  b thans [voelt hij,]   onweêrstaanbaar [, der tanden wal] [doorglippen]
  b [   ] [onweêrstaan][, der tanden wal doorglippen]

72   a [   ø ] en lacht en   verbleekt
  a [   ] hij   [verbleekt]
  a [   ] spreekt
  a zijn haat   en vloek, waarvan hij lacht en dien hij [spreekt]
  b [ ] [waar] [hij] van [lacht], den vloek die eindlijk [spreekt]:
 
  [strofewit]  

[pagina 283]
[p. 283]


illustratie

73   a vloek over wie   hen  
  a [ ] hem   dorst l  
  a [   ] zoude in   needrigheid ontvangen  
  a [   ] [ ] schamelheid [ ]

74   en hem in bange stervens-pijnen baren dorst

75   a maar   h  
  a [ ] aan haarGa naar margenoot* boezen als aan 't   leven-zelven hangen
  b [   ] [leven-zel]f zou prangen

76   en voeden met het gif van een te gulle borst
 
  [strofewit]Ga naar margenoot+

77   vloek over wie hem 't leven gaven maar onthielden;

78   a die,   na het onachtzaam [ ø   ] plengen v  
  b [ ] 't roode scheppings-bloed   onachtzaam-mild geplengd  
  b [   ] [onachtzaam-] gul [ ]

79   a zijn   [ ø ] tot zuinigheid bezielden;  
  b [ ] jong verlangen kuisch   met [ ]◦

80   a [ ø   ]  
  b wier smalle teederheid zijn liefde-kreits   verl  
  [   ] [ver]engt  
  c en hebben van hun teederheid zijn hart verengd;  
  d { [   ] }
  d {zijn liefde met hun [   ø ] teederheid verengd'}  
  d {[en hebben van hun teederheid zijn hart verengd;]}
  d {[zijn liefde] van [hun] smalle [teederheid verengd']}
  d {[en hebben van hun teederheid zijn hart verengd;]}
  d {[zijn liefde] tot [hun smalle teederheid verengd']}  
 
  [strofewit]  

81   a vloek over
  b < ø >

82   b en

  M2:EIVGa naar margenoot+  
 
81   a Aldus   hetGa naar margenoot+  
  a [ ], ter oudrer zaal,   en naast de zieke wake  
  a [   ] norsche [ ]
  α b [   ] en [norsch] al naast [de] [wake]
  β c [   ] en waar [de]Ga naar margenoot* ziek [wake]  

82   α b zijn zieke zuster om zijn   barsche weelde   schreit
  β c van zijne [ ] warsche [ ] schreit

[pagina 284]
[p. 284]


illustratie

83   b aldus   [ ø ] dat kind, dat in zijn koene kake  
  b [ ] 't voldongen [ ]

84   b [ ø   ] hij vloekt;   hij lacht;   hij bijt.  
  c de spiere roeren   voll   [   ]
  c [   ] [vo]elt,   en [ ] en [ ] en [ ]
  d voor 't eerst de   [spiere roeren voelt, en vloekt; en lacht; en bijt.]
  e de [spiere roeren voelt, en vloekt; en lacht; en bijt.]  
 
  [strofewit]Ga naar margenoot+  

85   a vloek   op [ ø ] geslachten  
  a [ ] om den talm'gen tocht der   [ ]
  b [   ] fleemende [geslachten]

86   a waar elk   [ ø   ] doodt;  
  a [ ] zijn eêlste weelde in de eigen   kindren   [ ]
  b [   ]   telgen   [ ]

87   a die   [ ø ] slachten  
  a [ ] tot een vroom genot zich zelf het keur-vee   [ ]

88   a [ ø ] het Menschelijke Brood  
  a maar hém verboden 't heul van   '[t] [ ]
 
  [De beide strofen werden naast elkaar geschreven in de linkermarge; het strofewit is als geïntendeerd beschouwd]

Van de Woestijne werkte de laatste twee strofen (EIV) dwars in de linkermarge uit. Vóor hij de tweede daarvan schreef, trok hij twee lijnen. Ze lijken aan te geven dat hij de eerste strofe uit EIV (r. 81-84) vóor de laatste volledige strofe uit EIII (r. 77-80) wilde plaatsen, en dat ze in die volgorde moesten aansluiten bij r. 72, waarmee de tussenliggende strofe althans op die plaats zou komen te vervallen. Ze is ook in de eindversie niet gehandhaafd.

 

Omstreeks de tijd waarin het eerste gedeelte van ‘Het menschelijk brood’ voltooid moet zijn en de publikatie in De gids werd voorbereid (dus de weken, eventueel maanden vóor 31 januari 1916) ontwierp Van de Woestijne een nieuwe strofe, die verwantschap vertoont met de opening van het tweede gedeelte. Op zondag 9 januari schreef hij in zijn agenda (C2) een onvoltooid gebleven en later niet gehandhaafde strofe (C2:F). Op 27 april daaropvolgend noteerde hij nog als typering van het tweede gedeelte: ‘Einde van “het Menschelijke brood”: Zang der eenzaamheids-vervoering.’



illustratie

  C2:F  
 
(1)   Wanneer hij aan zijn slaap de slagen trager voelt

(2)   a maar harder naar [   ø ] spannen;  
  b [   ] zou de aêren   [ ]

(3)   wanneer hij in ijs [ ø ] zijn polsen koelt

(4)   a die [ ø ] der mannenGa naar margenoot+
  b waar 't kind voor 't eerst de heete moeheid   van [de] [mannen]

[pagina 285]
[p. 285]

Een kleine schets die wel een gedeeltelijk vervolg zou krijgen in het gedicht, komt voor tussen diverse notities op een manuscript dat vermoedelijk omtrent februari 1916 gedateerd moet worden, dus eveneens in de periode van of kort na het afronden van het eerste gedeelte (M3). Op het manuscript komen aantekeningen voor die vrijwel letterlijk zijn overgenomen in de agenda van 1916, op 4 en 10 februari. (Respectievelijk ‘Wij vinden onze gedachten niet uit, het zijn onze gedachten die ons uitvinden’ en ‘De kunst is niet nabootsing van de natuur: het is de natuur die van de kunst hare beteekenis krijgt’.) Met potlood schreef Van de Woestijne:



illustratie

  M3:GGa naar margenoot+  
 
(1)   [ ø ] klaren

(2)   het solfer en het vuur der volle dahlia's

(3)   [ ø ] kastanjelaren

Er bestaat enige overeenkomst tussen deze passage en twee bijdragen van Van de Woestijne aan de N.R.C., op 13 en 15 september 1914. Hij spreekt daar over respectievelijk ‘bolle dahlia's’ en het schetteren van ‘het rood der dahlia's’ (zie VW dl. 8, p. 68 en 72). Wellicht is dit beeld medio september 1914 voor Van de Woestijne zo pregnant geweest dat het zijn weg vond naar ‘Het menschelijk brood’. Als dat zo geweest is, wordt de datering van M3 nog onzekerder.

Het laatste overgeleverde kladfragment dat tot de ontstaansgeschiedenis van het tweede deel van ‘Het menschelijk brood’ gerekend kan worden, is geschreven op p. iv van de agenda van 1918 (C3:H). Het zijn enkele regels die de contouren van waarschijnlijk twee strofen verraden, maar zeer schetsmatig.



illustratie

  C3:H  
 
(1)   Doch, waar de trane brandt ten krater zijner oogen

(2)   [ ø ]

(3)   [ ø ] mededoogen
  [open ruimte]  

(4)   [ ø ] grijnsGa naar margenoot+

(5)   [ ø ] [streep]

(6)   [ ø ] vlakken wijnsGa naar margenoot+

(7)   a [ ø ] sinopel   [ ø ] de lucht van opermentGa naar margenoot+  
  b [   ] [[ ø ] de lucht   van] [sinopel] [ ]
 

III

M4 is kopijhandschrift voor T1 geweest; M6 is kopijhandschrift voor T2 geweest.

[pagina 286]
[p. 286]

IV

M5 is een netafschrift van het tweede gedeelte van het gedicht. Het heeft vermoedelijk deel uitgemaakt van de kopij voor Van de Woestijnes bijdrage aan Orpheus in februari 1924, door hem ingezonden op 7 december 1923. ‘Het menschelijk brood’ werd echter niet geplaatst.

Onder het slot van het gedicht in M5 schreef Van de Woestijne ‘(1915)’, maar deze datering kan, gezien de aangetroffen fragmenten in bronnen van latere datum, niet naar de letter genomen worden.

Varianten en correcties



illustratie

  (C1, M1, M2, M3, C2 en C3 niet opgenomen)
 
titel M4, T1   Uit:   ‘Het menschelijke Brood’  
  M5   |   | Menschelijke | |
  M6, T2   Tot inleiding van het Gedicht  
  M7   Het Menschelijke Brood  
  D   | | Menschelijk | |  
 
  [De regels 1-88 komen niet voor in M5]Ga naar margenoot+

1 M4, T1   Wanneer, geteekend met   onloochenbare merken,  
  M6 a | | de onloochenbaarste   h  
  a [   ] merken,  
  T2-D   |   |

2 M4, T1   zijn leên nog lastig van den lijdelijken groei,  
  M6-D   hoe lastig nog zijn leên van | |

4 M4, T1   en   schaad'wen, scherp, over zijn plots-beschaamd gestoei ; -
  M6-D   | | schaduw werpen op | | ◦

5 M4, T1   wanneer , zijn   woel'ge nacht bezocht van de eerste wake,  
  M6   - wanneer |   |
  T2-D   |   | woel'gen | |

6 M4-T2   't gewassen kind zijn eerste vrees voor 't leven kent ,
  M7,D   | |◦

7 M4, T1   en - kwell'ge koestering   - de koortse van zijn kake  
  M6-D   en , | | , | |

8 M4, T1   met de eêle pijne van zijn duistre naeglen schendt ; -
  M6   Ga naar margenoot* me | | ◦
  T2-D   met |   |

9 M4, T1   wanneer,   doordeesemd van het eindelijk bevroeden,  
  M6 a - | | Ga naar margenoot* doordeesemend | |
  b ◦ [   ]
  T2-D   - | | doordeesemd | |

[pagina 287]
[p. 287]


illustratie

12 M4, T1   en, bleek en norsch, het beeld van de' eigen geest gaat zijn ; -
  M6-D   | | ◦Ga naar margenoot+

13 M4, T1   wanneer 't voldóngen kind, gespeend van alle wanen,  
  M6, T2   - wanneer |   |
  M7   | | voldongen | |
  D   | | voldóngen | |

14 M4, T1   zijn schampere onschuld als een schande van zich werpt;   -
  M6-D   | | o

15 M4, T1   wanneer 't op 't levens-brood, dat bijt van zijne tranen,  
  M6, T2   - wanneer |   |
  M7   |   | ◦
  D   |   | ,

16 M4-T2   voor 't eerst de schittring van zijn gave tanden scherpt :
  M7 a | | ;
  a [ ] :
  D   |   |Ga naar margenoot+

17 M4, T1   dan , in de onzaligheid der ouderlijke zalen  
  M6-D   dán | |

18 M4-M7   waar zijne zuster weent om   zijne eenzelvigheid,  
  D   | | zijn | |

19 M4, T1   dan staat   - verzoeking van zijn angst-bekropen smalen,  
  M6-D   | | ( | |

20 M4   verzet der kopp'ge jeugd zijn onwil   vóorbereid,
  T1   | | voorbereid,
  M6, T2   | | vóorbereid,
  M7 a verzetting[?]  
  a [verzet] der kopp'ge jeugd zijn onwil   vóorbereid,
  D   |   | voorbereid,Ga naar margenoot+

21 M4, T1   en dra zoen   zijner zonde en vrijheid voor zijn   vreeze, -
  M6 a | | van zijn | | wez  
  a [   ] vreeze, )
  T2, M7   |   |
  D   |   |; )

22 M4   daar staat, waar hij ter   twéede beet zijn tanden wet,  
  T1   | | tweede | |
  M6, T2   | | twéede | |
  M7   | | tweede | |
  D   | | twéede | |

[pagina 288]
[p. 288]


illustratie

23 M4, T1   inééns , en onontkoomlijk-reede, en uitgelezen,  
  M6, T2   ineens |   |◦
  M7, D   |   |,

24 M4, T1   een   overvloedig maal hem eindloos klaar-gezet.  
  M6 a | | overvloeg  
  a [ ] [overvloe]dig maal hem eindloos klaar-gezet.  
  T2-D   |   |

25 M4   - Hij eet.   Zijn honger ziet geen vlijtig   voor-jaar vieren  
  T1   |   | voorjaar | |
  M6 a ◦ |   | voor-jaar | |
  b [   ] - [   ]
  T2-D   |   | voorjaar | |

26 M4,T1   de   jonge vreugde die hij haat, en die hem beurt.  
  M6-D   | | nieuwe | |

27 M4-M7   De   felpen violier vunst diep van donkre vieren;  
  D   | | felle | |

28 M4, T1   de sleutel-bloeme geurt gelijk de perzik geurt;  
  M6 a | | sleutel-bloemen  
  a [ ] [sleutel-bloeme] smaakt   gelijk de perzik geurt;  
  T2   |   |
  M7   | | zooals | |
  D   | | zóo als | |

29 M4, T1   er is geen   vliege , er is geen   rietjen , of zij galmen;  
  M6 a | | vlieg |   | rietje |   |
  a [   ] [rietje]n [   ]
  T2-D   |   |

31 M4, T1   gaat glijdend als een zijde   al-over zijden halmen  
  M6-D   | | over de | |

32 M4, T1   en veegt de voren   ook uit zíjn doornloegd gezicht;  
  M6, T2   | | uit ook | |

  M7, D   | | ook uit | |

33 M2, T1   hij   weet : door heel zijn dag blijft klateren en klaren  
  M6-D   | | voelt |   |

34 M4, T1   de schater van den schitterenden   sterre-nacht;Ga naar margenoot+
  M6-D   | | sterren-nacht;

35 M4-M6   hij   ként den nacht, die blankt van bloesmende appelaren  
  T2-D   | | kent | |

36 M4-T2   waar de avond-schemer wijlt die   de' ochtend-schemer wacht;  
  M7, D   | | de | |

[pagina 289]
[p. 289]


illustratie

37 M4, T1   weldra zal een den geur der   geluwende grassen  
  M6-D   | | pluimend-gele | |

38 M4, T1   waar ruim het   pluimig hooi een liefde-bedde   uit breidt,
  M6   | | wuivend | | breidt,
  T2   |   | uit breidt,
  M7, D   |   | breidt,

40 M4-T2   die 't moede min-gelaat den nooblen avond wijdt :
  M7 a | | ,
  a [ ] :
  D   |   |

41 M4   hij wéét het. Maar hij éet. - Zijn lijf is vol van schokken.  
  T1   | | weet | |
  M6-D   | | wéet | |

42 M4, T1   Er wringt een wrang genot   in hem. Maar hij geniet  
  M6-D   | | door | |

43 M4, T1   vooral de nieuwe pijn van een halsstarrig wrokken  
  M6-D   de nieuwe pijn vooral | |

44 M4-T2   en 't vratig hongren dat een nieuwe   vreugd hem biedt.  
  M7 a | | py  
  a [ ] vreugd hem biedt.  
  D   |   |

45 M4-M6   Hij bijt. - o   Nooit-bevroede smaak der nieuwe spijzen !
  T2-D   | | Nooit bevroede | |

49 M4 a uw echtheid, die voor   goede  
  a [ ] [goed] de arme ingewanden ledigt  
  T1-D   |   |

50 M4-T2   van al het zoet gezeur dat kind   uit mensch   verscheidt;  
  M7 a | |   aan | | verbindt;  
  a [ ] [Ga naar margenoot* aan] [ ] [ver]scheidt[;]  
  D   | |   van |   |

51 M4   Uw echtheid,   als een vlam die zuivert en volledigt:  
  T1-D   uw | |◦ | |

52 M4 a den kus, mijn vriend, dien uwe kopp'ge weigring beidt.   -
  b [ ] ◦
  T1-D   |   |

53 M4, T1   - Hij bijt. Zie   hoe hij bijt! Ten laatsten hoek gekropen |
  M6, T2   | |, | |
  M7, D   | |◦ | |

[pagina 290]
[p. 290]


illustratie

55 M4   eet hij   en laat den   drank door zijne kele loopen,  
  T1-T2   | |, |   |
  M7, D   |   | dronk | |

56 M4   en voelt   de sterkte rijze' in zijn   al wijzer hart.  
  T1   |   | al-wijzer | |  
  M6 a | |   sterkte | | steeds vroeder hart.  
  b [ ] de [   ]
  T2-D   |   |Ga naar margenoot+

57 M4, T1   Nóg woelt en wrokt zijn ingewand van duister duchten.  
  M6 a Nóch  
  a [Nó]g woelt en wrokt zijn ingewand van donker duchten.  
  T2-D   |   |

58 M4-T2   Maar, waar het voedsel vindt de wegen   naar zijn vleesch,  
  M7, D   | | van | |

59 T1   kent hij als een verzuim zijn veel te lang verzuchten,  
  M6-D   | |;

60 M4, T1   naar iedre spiere spant en davert iedre   pees.  
  M6 a en | | sp  
  a [   ] [p]ees.  
  T2-D   |   |Ga naar margenoot+

63 M4, T1   zijn brein groeit,   wijd en diep , tot eene veil'ge haven  
  M6-D   | | diep | | rond |   |Ga naar margenoot+

66 M4, T1   die   vreet gelijk een heete wonde aan elke vreugd:  
  M6 a | | vreed  
  a [ ] [vree]t gelijk een heete wonde aan elke vreugd:  
  T2-D   |   |

67 M4-T2   hij ziet de ziel'ge listen   dóor , die hem belaagden  
  M7, D   | | door |   |

68 M4, T1   tot zoete veiligheid van   een gezalfde deugd;  
  M6-D   | | eene zaal'ge | |

69 M4, T1   hij voelt den zwoelen   drang der zwachtlen   die hun zorge  
  M6, T2   | | druk |   |
  M7 a |   |
  a [   ], [ ]
  D   |   |

70 M4 a vol zalve om zijn vermoede' en zijn   w  
  a [ ] verweezen wond:  
  T1-D   |   |

[pagina 291]
[p. 291]


illustratie

72 M4-M7   onthoudt te heeten   drank aan deze' onschuld'gen mond !
  D   | | dronk | |Ga naar margenoot+

73 M4   - Maar hij: hij   lácht.   Want   waar   nóg bibbert op zijn lippen  
  T1   |   |, |   | nog |   |
  M6 a | | lacht...  
  a [   ] thans. Waar   nog bibbert op zijn lippen  
  T2   | | lácht   |   |   nóg | |  
  M7   | | lacht   |   |  
  D   | | lácht   |   |  

74 M4, T1   het woord dat hij weêrhield en nóg zijn blik   verbleekt:  
  M6 a | | ver[x]  
  a [ ] [ver]bleekt:  
  T2-D   |   |

75 M4   thans voelt hij,   ónweêrstaan , der tanden wal doorglippen  
  T1-D   | | onweêrstaan |   |

76 M4, T1   zijn haat waar hij van lacht, den vloek die eindlijk   spreekt;  
  M6   | | Ga naar margenoot* spreekt,  
  T2   |   |;
  M7, D   | | Ga naar margenoot* spreekt,Ga naar margenoot+  

77 M4 a vloek over   wij  
  a [ ] [w]ie hem 't leven gaven maar onthielden;  
  T1-D   |   |

78 M4, T1   die,   't roode scheppings-bloed onachtzaam-gul geplengd,  
  M6, T2   | |◦ | |
  M7, D   | |, | |

80 M4   en hebben van   hún teederheid   zijn hart verengd;  
  T1   |   | zíjn | |
  M6-D   | | hun | | zijn | |Ga naar margenoot+

82 M4, T1   waar elk zijne eêlste   weelde in de eigen telgen doodt;  
  M6 a |   |
  b [ ] [w]oe[de] [ ]
  T2-D   |   |

83 M4   die tot een vroom genot   zich-zelf het keur-vee   slachten,  
  T1   | | zich-zelven 't |   |
  M6   |   |◦  
  T2-D   |   | slachtten  

[pagina 292]
[p. 292]


illustratie

84 M4 a maar hém verboden 't heul van 't Menschelijke   brood...  
  a [ ] B[rood... ]
  T1   |   |
  M6 a | | brood...  
  b [ ] B[rood... ]
  T2-D   |   |Ga naar margenoot+

85 M4 a -- Aldús, ter   oudren zaal, en waar de zieke wake  
  a o[-] [   ]  
  T1   |   |  
  M6 a |   | ouden  
  a [   ] [oud]ren zaal, en waar de zieke wake
  T2-D   |   |

86 M4 a van zijne   zul  
  a [ ] [zu]ster om zijn   warsche weelde schreit,  
  T1   |   | norsche | |
  M6   |   | warsche | |
  T2-D   |   | norsche | |

87 M4   -- aldus 't voldóngen kind,   dat in zijn koene   kake  
  T1   |   | voldongen |   |
  M6 a - | | voldóngen |   |
  b [   ] verloste [   ]
  T2   |   |
  M7   |   | ◦ |   |
  D   |   | verlóste |   | kaken

88 M4-M6   de spieren roeren voelt, en vloekt, en lacht, en bijt.  
  T2   | |...
  M7, D   | |.
 
  [Hier eindigen M4 en T1; hier begint M5]  

  M5, M6, T2 M7, D r. 89-172  
 
89 M5   Waar 't kind, zijne oogen groot, maar de   aderen aan 't paarsen  
  M6-D   Doch waar, | | aedren | | het | |

91 M5   de mond van 't malen   lam der ossen en der vaarzen,  
  M6 a | | moe | |◦  
  a [ ] lam [   ]
  T2   |   |
  M7 a | | [xxx]  
  a [ ] lam der ossen en der vaarzen  
  D   |   |  

[pagina 293]
[p. 293]


illustratie

92 M5   en beu   het hart dat om zijn beu begeeren boet; -  
  M6 a |   |  
  a [ ] [beu]rh  
  a [ ] [beur]sch het hart dat om zijn beu begeeren boet ;
  T2-D   |   |

93 M5   waar 't kind, waar het tot   man geworden kind,   zijn ijlen  
  M6, T2   - waar | | mán | |◦ | |
  M7, D   ◦|   |

94 M5 a en broozen kop   aan zijn   vr  
  a [   ] [v]erbreede vuisten legt;  
  M6, T2   | | in |   |
  M7, D   |   | ,

96 M5   maar van geen   koel besluit zijn droom tot daad beslecht;   -
  M6-D   | | koen | | ◦

97 M5 waar 't gretig kind de heete moeheid kent der mannen;Ga naar margenoot+  
  M6-D - waar | |

98 M5, T2   waar 't   oude kind   vergéefs ter beê zijn vingren vouwt,  
  M7   |   | vergeefs | |
  D   | | óude |   |

99 M5   vergeefs ter   offer-daad zijn stugge spieren spannen,  
  M6-D   | | offerand | |

101 M5   onrustig-moedeloos; door 't woelen der gedachte  
  M6-D   - | |

103 M5, M6   wanneer hij, bittre,   voor de strakheid zijner nachten  
  T2   - |   |
  M7, D   ◦ | | door | |

104 M5-T2   de erinnring aan zijn waan door 't   felst ontkennen mengt :
  M7, D   | | felste | |

107 M5-T2   ten disch   daar ieder maal zijn walgen zag vermeêren  
  M7, D   | |, | |

108 M5-M7   en elk   geleêgde dronk door zijne slaap rammeit ,  
  D   | | geleêgden | | :

110 M5   en 't zure kleed, gedrenkt met   droesem woel'gen wijns ;Ga naar margenoot+
  M6-D   | | schalen | |Ga naar margenoot+

116 M5 a zijn hallen bouwt, waar   aan de koele domen   slinglGa naar margenoot+  
  a [   ] [sling]ren  
  M6-D   | | om | | keelen |   |

[pagina 294]
[p. 294]


illustratie

118 M5 a in 't   zeven-tonen[?]  
  a [ ] [zeven-ton]ig goud van 't   pulvren stralen-waas,  
  M6-D   |   | pulvrend | |Ga naar margenoot+

121 M5-M7   o Kalme weelde, o teederheid der fulpen tuinen;  
  D   | |,

122 M5 a o vijvers   waar een zilvren rust   haar  
  a [   ] [h]eur reven viert:  
  M6, T2   |   | haar | |
  M7, D   | |, |   |

123 M5   hij ziet   U niet;   hij ziet geen lieve   schaûwe schuinen  
  M6, T2   | | u | |, | | schaaûwe | |
  M7, D   |   |; |   |

124 M5   die trede aan trede, de uren rond,   heur   sluiër sliert,  
  M6-M7   | | haar   |   |
  D   |   | sluier | | ;

125 M5-T2   terwijl de groote zon   heur trage-groeiënde orbe,  
  M7, D   | | haar trage-groeiende | |

126 M5   den wijd-verzaden   wereld óm, naar 't Westen schrijft,  
  M6 a | | wered  
  a [ ] [were]ld   óm , naar 't Westen schrijft,  
  T2   |   |
  M7, D   |   | om |   |

127 M5   en ook zíjn lippen maalt in 't peerlend rood der sorben  
  M6-D   | | druipend | |

128 M5   en ná haar dood   in zijne haren marren blijft...  
  M6-M7   |   | nog in zijn | |
  D   | | na | | nóg |   |

129 M5-M7   Hij ziet het met. Hij   zúcht . Verguurd in winter-kaemren,  
  D   | | zucht |   |

130 M5-T2   zijn wil alleen gestut aan   zijne ontstentenis,  
  M7, D   | | zijn | |

132 M5-T2   schrikt hij in 't schuwe brein voor 't schaetren van 't gemis.  
  M7, D   | | naedren | |

133 M5, M6   Ach , niet om 't ziek verlies van cierlijk-lieve waantjes  
  T2-D   Och |   |

137 M5, M6   niet,   ‘wijl zijn bleeke lief hem deerlijk heeft bedrogen  
  T2   | | wijl | |
  M7, D   | | 'wijl | |

[pagina 295]
[p. 295]


illustratie

139 M5   noch zelfs dat zijne   gróote moeder vol meêdoogen  
  M6-D   | | groote | |

140 M5-M7   hem in het laffe hart een spijt'ge zatheid goot:  
  D   | |.

141 M5-T2   hij , die den kop der roodste rossen wist te beuren ,
  M7   |   | ;
  D   Hij |   |

142 M5   wiens   vreugd de rimplen rechtte   in hun vernorschten nek,  
  M6   | | vreugd' | | uit | |
  T2-D   | | vreugd |   |

143 M5   al zou de   teugel de' okslen van zijn vingers scheuren  
  M6 a | | teuglen  
  a [ ] [teug]el de okslen van zijn vingers scheuren  
  T2   |   |
  M7   | | Ga naar margenoot* teuglen | |
  D   | | teugel | |

144 M5   die scheurden van 't geweld hun   bloed-bekwijlden bek ;
  M6-D   | | bloed-omkwijlden | |

145 M5   hij   die de puurste vrouw   zooals een paard zou temmen  
  M6, T2   |   | gelijk | |
  M7, D   | |, |   |

148 M5   en haren zoen ontving op 't masker van den haat;  
  M6   | |:
  T2   | |;
  M7   | |:
  D   | |;

149 M5 a hij   , meester van de min, de machten en de wetten;  
  b | | : | |
  M6, T2   - hij: | |
  M7, D   ◦ |   |

150 M5 a hij   meester der gedachte,   in 't bad des spots gehard;  
  b [ ]:   [   ]
  M6, T2   |   | slooper | |◦ | |
  M7, D   |   |, | |

152 M5-T2   op 't marmer van den   zélf tot trots verdichten smart;  
  M7, D   | | zelf | |

153 M5-T2   - o bastionnen van genot,   wier leemen veste  
  M7, D   | |◦ | |

154 M5 a den   z  
  a [ ] gulz'gen afgrond van het   leven over-spant:  
  M3, T2   |   |
  M7, D   |   | wezen | |

[pagina 296]
[p. 296]


illustratie

156 M5, M6   - tot zijne zole schuiven ging aan zompe en zand.  
  T2-D   ◦ | |

157 M5   Hij zonk; hij   zónk... - Verzuipend   roeien door sargassen;  
  M6, T2 a |   | Z  
  a [   ] Verzuipend   roeiën door sargassen;  
  M7   |   | roeien | |
  D   | | zonk... ◦ |   |

158 M5, M6   strikkende omarming van de wieren; déze vreê:  
  T2-D   stikkende | |

160 M5   en de   éigen machtlooze effenheid, en zelfs geen   wée.  
  M6-M7   | | eigen | | wee.  
  D   | | éigen |   |

161 M5 a Dan,   zoet verworden tot een scheidend deel der drabben;  
  b [ ]: |   |
  M6   |   |
  T2-D   |   |.  

162 M5   o schalkschheid : liefde is heet gelijk   een etter-buil;  
  M6   |   | eene | |
  T2   || Schalkschheid |   |
  M7, D   |   | een | |

164 M5   en alle schaamte gaat in woest   negeeren schuil...  
  M6 a | | ne[x]  
  a [ ] [ne]geeren schuil...  
  T2-D   |   |

165 M5   Hij zucht:   alleen zijn walg die - teêr aan 't peerlemoeren;  
  M6   | |. Alleen | |,
  T2   |   |;
  M7, D   |   |,

167 M5-T2   over het   laf-gelaten aangezicht der moeren, -
  M7 a | | laf-geladen | |
  a [ ] |[laf-gela]t[en] [ ]
  D   |   |

169 M5   zijn   wálg . En dan , te weten dat géen menschen-hulpe  
  M6   Ga naar margenoot* Zijn walg |   | : | |
  T2, M7   zijn   |   |
  D   | | wálg |   |

170 M5, M6   hem 't voedsel van zijn eindlijk   wroegen ooit beneemt;  
  T2   |   |.  
  M7 a | | wr[xx]  
  a [ ] [wr]oegen ooit beneemt;  
  D   |   |

[pagina 297]
[p. 297]


illustratie

171 M5, M6   de wereld storte ineen: hem rest de duistre stulpe  
  T2   De | |
  M7, D   de | |

172 M5-T2   waar zelfs geen hulpe Gods hem nog in de ooren   fleemt.  
  M7 a | | b  
  a [ ] fleemt...
  D   |   |
 
  [Hier eindigen M5 en M7]  

  M6, T2 r. 173-176  
 
173 M6 a - Aldus 't festijn; aldus de laatste na-gerechten...  
  b [-]- [ ]
  T2   - ◦ | |

174 M6, T2   Zijt gij voldaan, o zoon der eigen-liefde? - Hij zint;

175 M6, T2   hij zucht; hij gaat voor 't laatst zijn leêge schale rechten:

176 M6, T2   een schóone dronk den dooden Gasten. Hij begint:

  M6, T2, D r. 173(177)
 
173 M6, T2(177)   ... ... ...
  D   ... ...

Zetfouten

T1 r. 30: beklemd | beklemt
  r. 52: de | den
  r. 81: op | om
  r. 86: schreidt | schreit
T2 r. 75: wel | wal
  r. 131: zij | zijn
  r. 135: regen-boog | een regen-boog
  r. 172-173: geen strofewit, mogelijk wegens ruimtegebrek op de pagina
D r. 76: spreekt, | spreekt; (door fout in M7; zie noot 3)

Noten

1M2:EIII, r. 74: bij veranderen van niet spreken durft, en hem tot weerhield en die zijn blik (fase b) haalde Van de Woestijne alleen hem door; doorhaling van het overige is als geïntendeerd beschouwd.
2In de basistekst (D) is een accentteken gebruikt dat nog het meest lijkt op een accent circonflexe waarvan de linkerhelft iets korter is. Dit accent is als accent aigu opgevat en ook zo weergegeven in de leestekt.
3In de manuscripten eindigt r. 76 met een komma maar in T1 en T2 eindigt de regel met puntkomma. Het laatste is op deze plaats de meest voor de handliggende lezing (vergelijk ook r. 80); daarom is in de leestekst ingegrepen.
[pagina 298]
[p. 298]
4In de afzonderlijke uitgave voor The Happy Few (D) liet Van de Woestijne onder het gedicht ‘Brussel, 1915’ plaatsen. Zoals vaker het geval is bij dergelijke dateringen, is Van de Woestijne hier niet precies: alleen het eerste gedeelte is in die periode geschreven, het tweede beduidend later. (Zie ook Minderaa, Leven en werken ii, p. 111-113 en p. 179-181.)
5B. Decorte heeft de mogelijkheid geopperd dat dit gedicht beïnvloed is door ‘Les soeurs de charité’ van Arthur Rimbaud; zie Decorte, ‘Karel van de Woestijne en de Franse literatuur’, p. 59. F. van Elmbt suggereert invloed van F. Aubanel, Lo pan dou pécat; zie Van Elmbt, ‘E(rik) M(onk) lezen’, p. 243-244.
6Literatuur:
Rutten, Lyriek, p. 160-163.
Minderaa, ‘Karel van de Woestijnes “Het menschelijk brood”.’

margenoot+
[→13-16]
margenoot+
[→34]
margenoot+
[→EIII, 65-66; →65-66]
margenoot+
[1-16→1-16]
margenoot+
[17-48→21-52]
margenoot+
[←B, 2]
margenoot+
[→17-20]
margenoot+
[53-56→53-56]
margenoot+
[57-60→61-64]
margenoot+
[61-64→57-60]
margenoot*
[lees: hij]
margenoot+
[65-66←C; 65-68→65-68]
margenoot+
[69-72→73-76]
margenoot*
[lees: dorst]
margenoot+
[fasering?]
margenoot*
[lees: boezem]
margenoot+
[77-80→77-80]
margenoot+
[81-84→85-88]
margenoot+
[fasering?]
margenoot*
[lees: zieke
margenoot+
[85-88→81-84]
margenoot+
[→97]
margenoot+
[1-2→119-120]
margenoot+
[→112]
margenoot+
[→110]
margenoot+
[→116]

margenoot+
[1-16←D, 1-16]
margenoot*
[lees: met]
margenoot*
[lees: doordeesemd]
margenoot+
[13-16←A]
margenoot+
[17-20←EI]
margenoot+
[21-52←D, 17-48]
margenoot+
[←B, 2]
margenoot*
[lees: uit of van]
margenoot+
[57-60←EII, 61-64]
margenoot+
[61-64←EII, 57-60]
margenoot+
[65-66←C; 65-68←EIII, 65-68]
margenoot+
[73-76←EIII, 69-72]
margenoot*
[lees: spreekt;]
margenoot*
[lees: spreekt;]
margenoot+
[77-80←EIII, 77-80]
margenoot+
[81-84← EIV, 85-88]
margenoot+
[85-88←EIV, 81-84]
margenoot+
[←F, 4]
margenoot+
[←H, 6]
margenoot+
[112←H, 4]
margenoot+
[←H, 7]
margenoot+
[119-120← G, 1-2]
margenoot*
[lees: teugel]
margenoot*
[lees: zijn]


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken