Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
DBNL - Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw

meer over deze tekst

Informatie terzijde

Wiekslag om de kim. Deel 2. Commentaar en apparaat
Toon afbeeldingen van Wiekslag om de kim. Deel 2. Commentaar en apparaatzoom

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (15,13 MB)

Scans (30,94 MB)

ebook (15,81 MB)

XML (3,04 MB)

tekstbestand






Editeur

Leo Jansen


Genre

poëzie

Subgenre

studie
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wiekslag om de kim. Deel 2. Commentaar en apparaat

(1996)–Karel van de Woestijne–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 373]
[p. 373]

God aan zee
[GZ1] Doop van den bedelaar

Overlevering

C: Carnet H-60, p. 54v, 55r, 55v, 56r, 67r, 67v, 68r.
T: Elsevier's geïllustreerd maandschrift 33.i (juni 1923), p. 386-388. /24/
M: Manuscript H-76,3-8.
P1-3: Drukproeven D H-78,5-10.
D: God aan zee, p. 5-10.

Datering

7 oktober 1922; 6 december 1922; kort na 7 december 1922.

Ontwikkelingsgang

I

In het carnet van 1922 (C), p. 54v, schreef Van de Woestijne de datering ‘7 October:’ en daaronder:

iDe doop van den bedelaar
iiDe begrafenis van den bedelaar

Toen hij het eerste gedicht op 6 december hernam, voegde hij eraan toe: ‘(naar aanleiding van den dood van mijn bedelaar, die ik dagelijks zag in de kerk)’.

Nadat hij op 7 oktober 1922 de twee titels had genoteerd (de tweede is van [gz45], sluitstuk van de bundel), begon hij op de naastliggende rechterpagina (55r) aan de regels 1-30 van het eerste gedicht (AI). Op de linkerpagina noteerde hij enkele varianten; tevens hernam hij tweemaal gedeelten van het slot (AII en AIII).

Op p. 56r werden diverse regels en aanzetten voor volgende strofen geschreven (B).



illustratie

  C:AIGa naar margenoot+  
 
1   Wij heffen in dees vochte vonte

2   naar uwen schuinen blik, o God,

3   dit kind dat, blank en ongeschonden,

4   van onze liefde en onze zonde,

5   ten zoen U weze en ten gebod.
 
  [strofewit]

6   a Zijn   doo  
  a [ ] moeder zou 't mij   sterv
  a [   ] smoorlijk schenken

[pagina 374]
[p. 374]


illustratie

7   met teistrend in 't gelaat gegrift

8   a de trekken van mijn   norschen drift,  
  b [ ] dubblen [ ]

9   α a zooals 'k haar   moest met leugen drenken  
  α b [ ] zou [ ]
  α c {[zooals 'k haar moest met leugen drenken]}
  α c {met donkre leugen zou 'k haar drenken}
  α c {[zooals 'k haar moest met leugen drenken]}
  α c {van [donkre leugen zou 'k haar drenken]}
  α c {[zooals 'k haar moest met leugen drenken]}
  β c {want 's lichaams [leugen zou] [haar drenken]}

10   α a en met de schittring van 't geschrift  
  α c {[ ]}
  α c {en met de schittring van 't geschrift.}
  α c {[en met de schittring van 't geschrift]}
  α c {[en met de schittring van] he[t] [geschrift]}
  β c {[en met de schittring van 't geschrift]}
  β c {[en] [schittring van] 't geheim [geschrift.]}
 
  [strofewit]  

11   Zij droeg het in haar dankb're flanken

12   a zooals 't heelal   de spheren draagt  
  b [ ] zijn bollen [ ]

13   a zijn   kloppen was als hun wanken,  
  b [ ] [klop] [was] [puntjes] [ ]
  c {[   ]}
  c {zijn klop was dreunend als hun wanken}

14   en van ons bei, was ík de kranke

15   a die beeft en om verlossing vraagt  
  c {[ ]}
  c {die bevend om verlossing vraagt}  
  c [die beeft en om verlossing vraagt]  
 
  [strofewit]  

16   En toen 't, uit háren smart geboren

17   en met háar straal'ge dankbaarheid,

18   a stond ik gelijk een wees verloren  
  c {[ ]}
  c {stond als een weesken ik verloren}
  c {[stond ik gelijk een wees verloren]}
  c {[stond als een] [weesk]ind [ik verloren]}

[pagina 375]
[p. 375]


illustratie

19   a waar niemand [   ø ] zou hooren  
  c {[   ]}
  c {waar zelfs zijn vader niet zou hooren}
  c {[waar niemand [ ø ] zou hooren]}  
  c {dáar, [waar] [zijn vader niet zou hooren]}

20   a hoe   ze om   haar doode moeder schreit.  
  b [ ] 't [ ] zijn [ ]
 
  [strofewit]  

21   a En 't lag in zijne   bleeke
  a [ ] wolk'ge kribbe,

22   a rood
  a wonder-verlaten, rood en schraal

23   a gelijk een   dr  
  a [ ] late draal'ge   sch[?]
  a [   ] straal,

24   of, aan een moede levens-lippe

25   een avond-malven adem-haal
 
  [strofewit]Ga naar margenoot+

26   Maar neen, o God: het lag te blinken

27   a van alle [ ø ] vreê[?]
  a [   ] bevrijd

28   Zoo ziet men, bij het zonne-zinkenGa naar margenoot+

29   Uw lippe die de zoom der zee

30   bijt als een schaal ten rand der reê

  C:AIIGa naar margenoot+  
 
26   Maar neen, o God: het lag te blinken

27   gelijk bevrijde oneindigheid:

28   zoo ziet men hoe, bij zonne-zinken,

29   a o God,   den zoom der zee, bij 't drinken,  
  b [ ] t[en] [ ]

30   U-zelf de lip ten bloede bijt

  C:AIIIGa naar margenoot+  
 
28   a zoo ziet men u   het leven drinken  
  a [ ] den avond [ ]

[pagina 376]
[p. 376]


illustratie

29   a ten
  α a o God, ten zoom der zee, en 't zinken
  β a [ten zoom der zee, en 't] zonne-[zinken]

30   α a der zon als aan een schaal   u-zelf gewijd  
  β a [als aan een] [scha]le, die   ge bijt  
  β a [ ] rood [ge bijt]  
  β b [   ]}
  β b {een schaal waar ge u ten bloede aan bijt}
  β b [als aan een schale, die rood ge bijt]  

  C:B  
 
(1)   a zóo lag het God  
  b [ ø ]

(2)   a [ ø ][puntjes] zooals alle  
  a [   ] [a]ndre kindren zijn  
  b [   ø   ]

(3)   [ ø ]

(4)   a [ ø ] wijn
  b [   ] [ ø ]
 
  [witregel?]  

(5)   Zóo zagen we uit ons reeuwsche geurenGa naar margenoot+

(6)   [ ø ]

(7)   zich [ ø ] beuren:Ga naar margenoot+

(8)   Thans staan we, God, aan uwe deurenGa naar margenoot+
 
  [witregel]

(9)   Zult gij het van de [ ø ] wasschenGa naar margenoot+

(10)   [ ø ]?

(11)   [ ø ] tasschen
 
  [witregel]  

(12)   Zult gij het van [ ø ] verlossenGa naar margenoot+

(13)   [ ø ] ?

(14)   [ ø ] rossen

(15)   [ ø ] drossenGa naar margenoot+
 
  [witregel]  

(16)   a Armen! Armen!
  a Ach [Armen! Armen!]

(17)   En het verschil dat doodtGa naar margenoot+

[pagina 377]
[p. 377]


illustratie

  [open ruimte]Ga naar margenoot+
 
(18)   o, dat wij nuchter zouden worden

(19)   na al den drift, na zelfs het leed

(20)   [ ø ] beet

Op 6 december 1922, twee maanden na het begin, werkte Van de Woestijne opnieuw aan het gedicht. Hij hernam eerst wat hij op 7 oktober al had, en breidde dat uit (C:CI, p. 67r en 68r).



illustratie

  C:CIGa naar margenoot+
 
1   Wij heffen in dees moer'ge vonte

2   naar uwen schuinen blik, o God,

3   dit kind dat, blank en ongeschonden,

4   van onze liefde en onze zonde

5   ten zoen U weze, en ten gebod.
 
  [strofewit]

6   Zijn moeder zou 't mij smoorlijk schenken

7   a met, teistrend, in 't gelaat   gesch
  a [ ] [ge]grift

8   a de teeknen van mijn   dubblen drift,  
  b [ ] loenschen [ ]

9   zooals 'k haar zou met leugen drenken

10   van pijnlijk vleesch en schittrend schrift.
 
  [strofewit]

11   a Zij droeg het in haar   dankb're flanken  
  b [ ] ronde [ ]

12   a zooals 't heelal zijn bollen   drag
  a [ ] [dra]agt;

13   zijn klop in haar was als hun wanken,

14   en van ons bei was ik de kranke

15   die beeft en om verlossing vraagt.
 
  [strofewit]

16   En toen 't, uit háren smart geboren

17   met hare straal'ge dankbaarheid,

18   stond ik gelijk een wees verloren

19   waarvan geen menschenhart zou hooren

[pagina 378]
[p. 378]


illustratie

20 a hoe   't
  a [ ] ze om haar doode moeder schreit.
 
  [strofewit]

21   En 't lag in zijne wolk'ge kribbe

22   wonder-verlaten, rood en schraal

23   gelijk een late, draal'ge straal,

24   of, aan een moede levens-lippe,

25 a een   avond-kleur'ge adem-haal.  
  b [ ] schemer[-kleur]i[ge] [ ]
 
  [strofewit]Ga naar margenoot+

26   Maar neen, o God: het lag te blinken

27   gelijk bevrijde oneindigheid:

28   zoo ziet men U den avond drinkenGa naar margenoot+

29   ten zoom der zee en 't zonne-zinken

30   als aan een schale, die ge bijt.
 
  [strofewit]

31 a Zoo zagen we uit ons reeuwsche geuren,Ga naar margenoot+  
  a Dú [ ]

32   uit woeste liefde, uit derven geest,

33   zich dit onnoozel kindje beuren.Ga naar margenoot+

34   Thans staan we, o God, aan uwe deurenGa naar margenoot+

35   gelijk de hond die slagen vreest
 
  [strofewit]

36 a Zult gij het van de   [ ø ] verlossenGa naar margenoot+
  a [ ] h[?]  
  a [ ] matheid wasschen

37 a en 't hunkren   [ ø ] wee?  
  a [ ] om 't beminde   [ ]

38   - Het doode water van de sassen

39 a dat blinkt alleen van gist en gassen  
  b {[ ]}
  b {dat blikkert dik van gist en gassen}  

40 a bereidt   d
  a [ ] ter zuivering der zee.
 
  [strofewit]

[pagina 379]
[p. 379]


illustratie

41   a Zult gij het   van den doem verlossenGa naar margenoot+  
  b [ ] uit [ ]

42   van ruimte en dorst, van walg en tijd?

43   a - o Kreet van   wie de baren drossenGa naar margenoot+  
  b [ ] [wie]n [ ]

44   a en wasschen de steeds nieuwe blossen  
  b [ ] kleuren met [ ]

45   a om steeds herhaalde   oneindigheid !
  a [ ] onreikbaarheid[!]
 
  [strofewit]  

46   a Zult gij 't uit   wij
  a [ ] [w]eifelen en wikken

47   [ ø ] uit verschil dat doodtGa naar margenoot+

48   a voor
  a tot uw gevalligheid beschikken,

49   o Schutter die, na 't oolijkGa naar margenoot* wikken

50   in 't eigen oog de wereld schoot?
 
  [strofewit]

51   Maar neen - Ons, armen, zult gij teistrenGa naar margenoot+

52   [ ø ] nek gedrukt

53   b [ ø ] [streepje] bukt

54   [ ø ] peistrenGa naar margenoot+

55   [ ø ] gelukt

Tijdens het schrijfproces maakte Van de Woestijne op de linkerpagina (p. 67v) notities die hij later verspreid verwerkte (C:CII). In hetzelfde stadium noteerde hij daarnaast een opmerking die een geheugensteun lijkt voor iets wat hij nog in het gedicht wilde verwoorden: ‘Ons kind zal telkens verschijnen als zijne plaats in den hemel van onze oogen aangewezen is (curve der planeten)’.

  C:CII  
 
(1)   wij zijn het gebogen veeGa naar margenoot+

(2)   maar wij zijn het graan in den wanGa naar margenoot+
 
  [CII werd geschreven tijdens CI]

Van de Woestijne ging hierna voort op de linkerpagina (67v), met de latere regels 51-60 (C:DI). Het is onzeker of hij ze op dat moment al bestemde voor hun definitieve plaats. De eerste strofe ervan voltooide hij direct, de tweede

[pagina 380]
[p. 380]

bleef onvolledig en werd hernomen in C:DII. Ook voltooide hij op de resterende ruimte onderaan de rechterpagina de regels 61-65, een strofe die in CI schetsmatig was opgezet: C:DIII.



illustratie

  C:DIGa naar margenoot+  
 
56   a Bewuste   veeger der woestijnen,  
  a [ ] [ve][ger] [ ]

57   vroed zaemlaar van het vól gevecht:

58   a zal 't aan
  a [ ] in een grijze leêgheidGa naar margenoot* kwijne

59   a of zal zijn aanzicht lichtend   zijn
  a [ ] schijnen

60   a aan een   veroverenden plecht?  
  b [ ] [veroverende] [ ]
 
  [strofewit]Ga naar margenoot+  

61   Wij zijn de vader en de moeder;

62   wij hebben uwen wil gedaan

63   a bij zweet huilend , bij [ ø ] traan,  
  b [ ] [huilend] [zweet] [   ]

64   a Zij  
  a [Z]ult gij ons [ ø ] moeder

65   a maken aan een   waan
  b gaan [make]' om [waan] gerechten
  b [ ] on [gerechten] [waan]

  C:DIIGa naar margenoot+  
 
61   Wij zijn de vader en de moeder;

62   wij hebben uwen wil gedaan

63   bij schreeuw en zweet, bij wrok en traan:

64   a zult gij ons   moeder en verwoeder  
  b [ ] wilder [ ]

65   gaan make' om ongerechten waan?

  C:DIIIGa naar margenoot+  
 
51   Maar neen: ons, armen zult gij teistrenGa naar margenoot+

52   met deemoed, dankbaarheid en rouw.

53   a Gij wordt de vreê   van 't veeGa naar margenoot+
  b Ons blijft [ ], bij maatlijk peistrenGa naar margenoot+

[pagina 381]
[p. 381]


illustratie

54 a [ ø ] bij traag   gekauw  
  a [   ] Ga naar margenoot* gekouw  
  b van 't vee dat, maetlijk van [ ]

55 a Geen   wolk   kent, dan aan haar schaaûw  
  b [   ] zelfs [kent, dan aan haar schaaûw]  
  b [ ] [wolk]e [ ]

Het laatste gedeelte van de kladfase schreef Van de Woestijne niet op een volgende, schone bladzijde: daar schreef hij op 7 december, dus een dag later, een aanzet tot een geheel ander gedicht. Hij werkte achteruit, gebruikmakend van de ruimte die hij in de directe omgeving van de reeds voltooide gedeelten van het gedicht vond. Hieruit kan worden afgeleid dat stadium E enige tijd (maar niet erg lang) ná 7 december zijn beslag kreeg.

Op een klein blanco gebleven stukje onderaan p. 67v, dus onder de tekst van DII, schreef Van de Woestijne eerst nog een tweeregelige aanzet voor het vervolg:

  C:EIGa naar margenoot+  
 
66   o Dat wij nuchter zouden worden

67   na al den drift, na zelfs het léed.

Daarna ging hij terug in het carnet. Op bladzijde 55v, de bladzijde naast die met de tekst van stadium B, staan drie strofen. De bovenste, met de regels 66-70, is in regelmatig schrift ineens genoteerd: EII. Met minder beslistheid zijn de twee strofen daaronder, r. 76-80 en 71-75, geschreven; zij hebben ook diverse varianten: EIII. Hoewel de scheiding tussen EII en EIII gerechtvaardigd is, is de onderlinge chronologische volgorde niet zeker. Dit geldt ook voor de twee strofen in EIII.



illustratie

  C:EIIGa naar margenoot+  
 
66   Wij zullen rustig-nuchter wordenGa naar margenoot+

67   na al den drift, na zelfs het leed

68   a dat als een wroeging   b
  a [ ] 't brein ons beet:

69   er is geen zegen dan in de orde;

70   loon gaat aan wie te zwijgen weet.

  C:EIIIGa naar margenoot+  
 
71   a want niets   kan ons den droom onthouden  
  b Doch [ ] zal [ ]

72   die de' armsten, leêgsten nacht doorglanst,

[pagina 382]
[p. 382]


illustratie

73   waarin we ons kind aanschouwen zouden

74 α a gelijk [ ø ] kaf [ ø ] gouden,Ga naar margenoot+  
  β b zooals het ijle   [ ] dat,   [ ]

75 α a in den wan ter zonne danst  
  α a dat [in den wan ter zonne danst]  
  β b van uit [ ]
 
  [strofewit]Ga naar margenoot+  

76   Dit kind, geheven in uw vonte,

77   a ten[?] bittren zoen,  
  a [t]ot [ ] tot wrang gebod ,
  b [   ] :

78   a het o[?]
  a dit wichtje, bleek van onze zonde

79   a ge hebt het aan lot gebonden
  b en [g]ij [hebt het aan lot gebonden]

80   a als eene nutt'ge straffe, o God  
  b [ ] [een] profijt'ge [ ]
 
  [Chronologie van de totstandkoming van beide strofen onderling is onzeker]

II

In La Flandre littéraire 3 (februari-maart 1925), p. 84-85, liet Van de Woestijne een prozavertaling van ‘Doop van den bedelaar’ in het Frans verschijnen. De titel luidde ‘Baptême’. Hij had die vertaling zelf gemaakt: niet alleen staat onder de publikatie ‘Traduit du Flamand par l'auteur’, maar tevens zijn delen van de vertaling in het carnet van 1923 (H-63, p. 32r en 337 genoteerd. Dit moet omstreeks midden april van dat jaar gebeurd zijn. Zie voor de volledige tekst in La Flandre littéraire noot 5.

Varianten en correcties



illustratie

  (C niet opgenomen)
 
titel T   [ontbreekt]  
  M a Doop van den   Bee  
  a [ ] [Be]delaar  
  P1-D   |   |Ga naar margenoot+

2 T, M   naar   uwen schuinen blik, o God,  
  P1 a |   |
  b [ ] U[wen] [ ]
  P2-D   |   |

[pagina 383]
[p. 383]


illustratie

5 T, M   ten zoen   u weze, en ten gebod.  
  P1-D   | | U | |

9 T   zooals 'k haar   zou met leugen drenken  
  M-D   | | moest | |

14 T   en van ons bei was   ik de kranke  
  M-D   | | ík | |

18 T-P1   stond   ík gelijk een wees verloren  
  P2-D   | | ik | |Ga naar margenoot+

27 T   zooals bevrijde oneindigheid:
  M-D   | | ;Ga naar margenoot+

28 T   zoo ziet men   u den avond drinken  
  M-D   | | U | |

30 T   als aan een   schaal-rand, dien ge bijt...
  M-D   | | beker dien gij bijt...Ga naar margenoot+

34 T, M   Thans staan we,   o God, aan   uwe   deurenGa naar margenoot+  
  P1 a   |   |
  b - [   ] U[we] [ ]
  P2 a |   |
  b [   ] [God,] [   ] [deure]  
  P3, D   |   |

36 T, M   Zult   ge er de loome rust van wasschenGa naar margenoot+  
  P1 a |   |
  b [ ] G[e] [ ]
  P2-D   |   |

37 T, M   en 't hunkren om 't beminde wee?  
  P1 a | |  
  b [ ] -
  P2-D   |   |

41 T, M   Zult   gij het uit den doem verlossenGa naar margenoot+  
  P1 a |   |
  b [ ] G[ij] [ ]
  P2-D   |   |

42 T, M   van ruimte en dorst, van walg en tijd?  
  P1 a | |  
  b [ ] -
  P2-D   |   |Ga naar margenoot+

[pagina 384]
[p. 384]


illustratie

44 T   en kleuren   met steeds nieuwe blossen  
  M   | | Ga naar margenoot* om | |
  P1-D   | | met | |

46 T   Zult   gij 't uit weifelen en wikken  
  M   |   | ,
  P1 a |   |
  b [ ] G[ij] [   ]
  P2-D   |   |Ga naar margenoot+

48 T, M   tot   uw gevalligheid beschikken,  
  P1 a |   |
  b [ ] U[w] [ ]
  P2-D   |   |Ga naar margenoot+

51 T, M   Bewuste   Veger der woestijnen,  
  P1   | | veger | |
  P2 a |   |
  b [ ] V[eger] [ ]
  P3, D   |   |Ga naar margenoot+

55 T   aan een   veroverende plecht?  
  M   | | Ga naar margenoot* verovende | |
  P1-D   | | veroverende | |

57 T, M   wij hebben   uwen wil gedaan  
  P1 a |   |
  b [ ] U[wen] [ ]
  P2-D   |   |

59 T, M   Zult   gij ons wilder en verwoeder  
  P1 a |   |
  b [ ] G[ij] [ ]
  P2-D   |   |

60 T-P1   gaan make' om   ongerechten waan?...  
  P2-D   | | een gerechten | |Ga naar margenoot+

61 T, M   Maar neen: ons, armen, zult   gij teistrenGa naar margenoot+  
  P1 a |   |
  b [ ] G[ij] [ ]
  P2-D   |   |Ga naar margenoot+

65 T, M   geen   wolke kent,   dan aan haar schaaûw.  
  P1-D   | | wolken | |◦ | |Ga naar margenoot+

[pagina 385]
[p. 385]


illustratie

66 T-P2   Wij zullen, moede, nuchter worden  
  P3 a | |  
  b [ ] ,
  D   |   |

68 T   dat als een wroeging 't brein ons beet:  
  M-D   | | .

69 T   er is geen zegen dan in de orde,  
  M-D   Er | |

70 T   loon gaat   aan   wie te zwijgen weet.  
  M, P1   | | naar   |   |
  P2 a |   |
  b [   ] [wie]n] [ ]
  P3, D   |   |Ga naar margenoot+

71 T, M   Dit kind, geheven in uw vonte  
  P1 a |   |
  b [ ] U[w] [ ]
  P2, D   |   |

74 T, M   gij hebt het aan ons lot gebonden  
  P1 a |   |
  b G[ij] [ ]
  P2-D   |   |

75 T   als een profijt'ge straf,   o God.
  M-D   | | mijn God.Ga naar margenoot+

76 T-P1   Doch niets kan ons den droom onthouden  
  P2 a |   |
  b [Doch] - [niets] [ ]
  P3, D   |   |Ga naar margenoot+

79 T   zooals het luchtig kaf,   dat, gouden,  
  M-D   | |◦ | |

80 T-P1   van uit den wan ter   zonne danst.  
  P2 a |   |
  b [   ] !
  P3 a |   |
  b [ ] Z[onne] [   ]
  D   |   |

[pagina 386]
[p. 386]

Zetfouten

T r. 5: wezen | weze
  r. 37: hunkeren | hunkren
P1-D r. 21: zijn | zijne
P2-D r. 59: gij | Gij
  r. 61: ons | ons,
  r. 62: danbaarkheid | dankbaarheid

Noten

1In C:AI is met anilinepotlood een streep gezet van malven in r. 25 naar rood in r. 22. Wat hiermee bedoeld is, is niet duidelijk. In C:AII, r. 29: ‘o God’ doorgehaald zonder de daarop volgende komma; doorhaling is als geïntendeerd beschouwd.
2De tekst in D is cursief gezet. De eerste proef van de bundel (P1) werd romein gezet, terwijl Van de Woestijne een cursief wilde. Hij heeft dat op P1 aangegeven, maar de tekst daarvan wel eerst geheel gecorrigeerd.
3In P1, r. 60 was, overeenkomstig de lezing in M, ongerechten gezet, maar in P2 stond foutief gerechten. Van de Woestijne corrigeerde tot een gerechten; dit is als variant opgenomen omdat deze lezing in P3 gehandhaafd werd én ook in C:DI voorkomt.
4In r. 40 is de persoonsvorm ‘bereidt’, die Van de Woestijne in alle bronnen handhaafde, vermoedelijk een vergissing; juister lijkt ‘bereid’.
5Van de Woestijne publiceerde de prozavertaling van de ‘Doop van den bedelaar’ in La Flandre littéraire 3 (februari-maart 1925), p. 84-85:
Baptême
Nous levons en cette conque lustrale, sous Ton regard oblique, ô Dieu, cet enfant qui sera, de par notre amour et pour notre péché, le médiateur ou celui qui intime ses ordres.
Sa mère me l'a éperdûment donné, avec, gravés dans sa face terrifiée, les signes de ma louche passion, telle que, saturée du double mensonge de ma chair pantelante et de mes étincelants écrits.
Elle le porta dans le dôme de ses flancs comme l'univers porte ses sphères; ses heurts en elle étaient comme leur écliptique; et de nous deux c'était moi le malade, qui tremble et demande délivrance.
Et quand il fut né dans sa douleur et dans sa rayonnante reconnaissance, j'étais là, tel un orphelin perdu, dont aucun coeur humain m'entendrait jamais comme il pleure sa mère morte.
Lui, il était couché dans sa crêche nuageuse, rouge et frêle comme un rayon qui s'attarde et hésite, ou comme, à une lèvre fatiguée de vivre, une haleine qui prend la couleur du crépuscule.
Mais non, mon Dieu, il était là brillant comme un infini délivré tel on Te voit boire le soir au bord de la mer et du souleil couchant, comme à une coupe que tu mords.
[pagina 387]
[p. 387]
Ainsi vîmes-nous se dresser cet enfant hors de nos senteurs cadavéreuses, hors de notre amour farouche et de notre esprit vidé. - Et nous voici, ô Dieu, devant Tes portes, comme un chien qui appréhende les coups.
Le laveras-Tu de la lassitude et du désir de la douleur aimée? - L'eau morte d'entre les vannes, où reluisent les ferments et le gaz, prépare-t-elle la purge de la mer.
Le délivreras-Tu de la damnation de l'espace et de la soif, du dégoût et du temps? - Clameur de ceux que les flots emportent et colorent de pudeurs toujours nouvelles devant l'inaccessible toujours nouveau!
Le dirigeras-Tu du doute et de la réflexion et de la différence qui tue, vers Ton bon plaisir, Toi, l'archer qui, visant de Ton oeil amusé, tire le monde à Toi?
Balayeur conscient des déserts; sage assembleur des combats complets; végétera-t-il dans la vacuité grise, ou son visage s'éclairera-t-il au bord d'une proue conquérante?
- Nous sommes le père et la mère; nous avont fait Ta volonté, au milieu des cris et de la sueur, pleins de ressentiment et de larmes: veux-Tu nous rendre plus sauvages et plus furieux pour une illusion illicite?
Mais non: nous, les pauvres, Tu nous hallucineras d'humilité, de reconnaissance et de deuil. La paix nous restera du bétail qui, au pré, mastiquant en mesure, ne connaît le nuage qu'à son ombre.
Après la passion, après même la peine qui nous mordaient au cerveau comme un remords, nous serons tranquilles et pondérés. Il n'y a de bénédiction que dans l'ordre, ni de récompense que pour qui sait se taire.
Cet enfant, porté vers Tes fonts pour la réconciliation amère, en âpre injonction; ce tout petit, pâle de notre péché: tu l'as lié à notre sort comme une punition profitable, ô Dieu;
mais rien n'empêchera le rêve qui éclairera la plus pauvre et la plus vide de nos nuits, où nous contemplerons notre enfant comme la légère balle d'avoine qui, dorée, danse hors du van vers le soleil.
(Ingrepen: 3e strofe ‘dans sa crêche’ was in het tijdschrift ‘sans sa crêche’; slotstrofe ‘mais rien’ was ‘Mais rien’.) In het tijdschrift volgde hierna nog ‘Prière’, een prozavertaling van ‘Keer niet Uw oog van wie Ge in vrede leven liet’ uit Het vader-huis (zie VW dl. 1, p. 66-67).

margenoot+
[→CI, 1-30; →1-30]
margenoot+
[26-30→AII]
margenoot+
[28-30→AIII]
margenoot+
[←AI, 26-30; →26-30]
margenoot+
[←AI, 28-30; ←AII, 28-30; →28-30]
margenoot+
[→CI, 31; →31]
margenoot+
[→CI, 33; →33]
margenoot+
[→CI, 34; →34]
margenoot+
[→CI, 36; →36]
margenoot+
[→CI, 41; →41]
margenoot+
[→CI, 43; →43]
margenoot+
[→CI, 47; →47]
margenoot+
[18-19→EI; 18-20→EII, 66-68; 18-20→66-68]
margenoot+
[1-30←AI; 1-50→1-50]
margenoot+
[26-30←AII]
margenoot+
[28-30←AIII]
margenoot+
[←B, 5]
margenoot+
[←B, 7]
margenoot+
[←B, 8]
margenoot+
[←B, 9]
margenoot+
[←B, 12]
margenoot+
[←B, 15]
margenoot+
[←B, 17]
margenoot*
[lees: mikken]
margenoot+
[→DIII, 51; →61]
margenoot+
[→DIII, 53; →63]
margenoot+
[→DIII, 53-54; →63-64]
margenoot+
[→EIII, 74-75; →79-80]
margenoot+
[→51-60]
margenoot*
[lees: kwijnen]
margenoot+
[61-65→DII]
margenoot+
[←DI, 61-65; →55-60]
margenoot+
[→61-65]
margenoot+
[←CI, 51]
margenoot+
[53-54←CII, 1]
margenoot+
[←CI, 54]
margenoot*
[lees: gekauw]
margenoot+
[←B, 18-19; →EII, 66-67; →66-67]
margenoot+
[→66-70]
margenoot+
[66-67←EI; 66-68←B, 18-20]
margenoot+
[71-75→76-80]
margenoot+
[74-75←CII, 2]
margenoot+
[76-80→71-75]

margenoot+
[1-30←AI; 1-50←CI, 1-50]
margenoot+
[26-30←AII]
margenoot+
[28-30←AIII]
margenoot+
[31, 33←B, 5, 7]
margenoot+
[←B, 8]
margenoot+
[←B, 9]
margenoot+
[←B, 12]
margenoot+
[43←B, 15]
margenoot*
[lees: met]
margenoot+
[47←B, 17]
margenoot+
[51-60←DI]
margenoot+
[53-54←CII, 1; 53-54←DIII, 53-54; 55-60←DII]
margenoot*
[lees: veroverende]
margenoot+
[61-65←DIII]
margenoot+
[←CI, 51]
margenoot+
[63←CI, 54; 63-64←CII, 1]
margenoot+
[66-67←EI; 66-68←B, 18-20; 66-70←EII]
margenoot+
[71-75←EIII, 76-80]
margenoot+
[76-80←EIII, 71-75]
margenoot+
[79-80←CII, 2]


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Algemene gebruikersvoorwaarden
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken