Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wiekslag om de kim. Deel 2. Commentaar en apparaat (1996)

Informatie terzijde

Titelpagina van Wiekslag om de kim. Deel 2. Commentaar en apparaat
Afbeelding van Wiekslag om de kim. Deel 2. Commentaar en apparaatToon afbeelding van titelpagina van Wiekslag om de kim. Deel 2. Commentaar en apparaat

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (15.13 MB)

Scans (30.94 MB)

ebook (15.81 MB)

XML (3.04 MB)

tekstbestand






Editeur

Leo Jansen



Genre

poëzie

Subgenre

studie
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wiekslag om de kim. Deel 2. Commentaar en apparaat

(1996)–Karel van de Woestijne–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 401]
[p. 401]

[GZ7] Ik heb mijn zuiver huis gevuld

Overlevering

C1: Carnet H-57, p. 27v, 28r.
C2: Carnet H-60, p. 11v, 12r.
M1: Manuscript H-61,4.
T: Elsevier's geïllustreerd maandschrift 32.i (mei 1922), p. 322. /20/
M2: Manuscript H-74,9-10.
M3 Manuscript H-76,16-17.
P1-3: Drukproeven D1 H-78,18-19.
D1: God aan zee, p. 18-19.
P4: Drukproef D2 H-98,44-45.
D2: Gedichten, p. 44-45.

Datering

Tussen 22 en 25 december 1920; augustus 1921 - 4 februari 1922.

Ontwikkelingsgang

I

Het oudste overgeleverde klad van het gedicht in C1 (p. 27v), dat Van de Woestijne tussen 22 en 25 december 1920 geschreven moet hebben, bevat de drie eerste strofen. De eerste is geheel voltooid, de tweede grotendeels. De derde strofe kreeg slechts voor ongeveer de helft gestalte. In deze kladversie zijn twee inktkleuren gebruikt, die erop wijzen dat Van de Woestijne in twee sessies aan het gedicht werkte. Tijdens de eerste kwamen de regels 1-10 (voorlopig) tot stand (C:A) in de laatste drie regels daarvan werden tijdens stadium B veranderingen aangebracht en het fragment werd tot drie strofen uitgebreid, zij het dat er open plaatsen bleven.



illustratie

  C1:AGa naar margenoot+  
 
1   Ik heb mijn zuiver huis gevuld

2   met al de teeknen van mijn schuld;

3   mijn vrouwe zou verdonkren

4   a in 't schroeien van mijn   [puntjes] licht  
  b [ ] helsche [ ]

5   en mijner kindren aangezicht

6   zou van mijn zonde flonkren
 
  [strofewit]

7   a Z
  a Gij toont mij hoe het linnen blinkt

8   α a en  
  α a Vrouw,   en hoe   een mussche hinkepinkt  
  β c [ ø ] [ ] aan 't venster [ ]

[pagina 402]
[p. 402]


illustratie
Klad van ‘Ik heb mijn zuiver huis gevuld’ [gz7] in het carnet van 1920-1922 (H-57, p. 27v en 28r).


[pagina 403]
[p. 403]


illustratie

9 α a vóor 't   winter [streep] venster
  β c < ø > [streep] een meeze

10   a Want: gij zijt bang  
  c [ ø ]
 
  [Fase c in r. 8-10 valt samen met stadium B]

In hetzelfde stadium maakte Van de Woestijne op de tegenoverliggende bladzijde (28r) enkele notities. Eerst: ‘iii Plant uwen mei daarbuiten’. In het volgende stadium (B) plaatste Van de Woestijne deze regel door middel van een pijl boven het begin van het gedicht (A), ogenschijnlijk bij wijze van motto. Wat de betekenis van het romeinse cijfer is, is onduidelijk. Vlak onder deze regel schreef Van de Woestijne: ‘O eeuwi < g→ch >> licht wiens huys is self het licht’ en de naam ‘Carel van Mander’; zie voor beide citaten noot 1.



illustratie

  C1:BGa naar margenoot+  
 
10   o Huislijkheên - want in haar bijt

11   a om mijne   [ ø ] heimlijkheid  
  b [ ] norsche   [ ]

12   a gelijk haar kloppend hol de vreeze
  b een [kloppend hol de vreeze]
 
  [strofewit]

13   En mijne kinderen - ze zijn

14   gelijk een vat te vol van wijn:

15   ze gisten; en hun schouders

16   [ ø ]

17   [ ø ]

18   [ ø ] hunne ouder

Opnieuw maakte Van de Woestijne tijdens dit kladstadium enkele notities. Op de naastliggende pagina schreef hij bovenaan: ‘Et statuit super petram pedes meos’ en ‘39e psalm’. Lager, onder de beide notities die in stadium A geschreven werden: ‘Et ego ridebo’. Bovendien schreef hij rechtsboven het gedicht: ‘Vae Nutrientibus!’ en de herkomst van het citaat: ‘Evangelie’. Zie ook voor deze citaten noot 1.

De tweede versie van het gedicht is een afschrift in C2 (CI, p. 11v en 12r); in de vierde strofe, die in C1 nog niet bestond, heeft Van de Woestijne varianten aangebracht. Bovendien schreef hij de laatste drie regels (r. 22-24) op de tegenoverliggende pagina opnieuw, zonder de oude versie ervan door te halen (C2:CII). De stadia CI en CII zijn in de gecombineerde synopsis opgenomen.

Van de Woestijne dateerde het gedicht in C2 ‘Aug. 21 - 4 Februari 22’. Het is waarschijnlijk dat hij de bijgaande versie van het gedicht op 4 februari 1922 schreef, en er als bijzonderheid aan toevoegde wanneer hij aan het gedicht begonnen was. Aangezien stadium A tussen 22 en 25 december 1920 viel, moet

[pagina 404]
[p. 404]

Van de Woestijne zich hier vergissen. Boven het gedicht schreef hij ‘Tenebrae’, de groep waarin het gedicht later in Elsevier's geïllustreerd maandschrift een plaats kreeg.

II

M1 is kopijhandschrift voor T geweest.

Varianten en correcties



illustratie

  (C1 niet opgenomen)Ga naar margenoot+  
 
6 C2:CI a zou van mijn zonden   flonken.  
  b [ ] [flonk]r[en.]  
  M1 a | | flonklen.  
  a [ ] [flonk]ren[.]  
  T-D2   |   |

7 C2:CI   Gij toont mij hoe het linnen blinkt  
  M1-D2   - Gij | |

8 C2:CI a en hoe   aan 't venster hinkepinkt  
  b [ ] vóor [ ]
  M1   |   |
  T   | | voor | |
  M2   | | vóor | |
  M3-D2   | | voor | |

9 C2:CI   - o huislijkheên! - een meeze,  
  M1-M3   ( o huislijkheên! ) | |
  P1-D2   | |ø ) | |Ga naar margenoot+

10 C2:CI   gij, mijne   vrouw   ... Waar inGa naar margenoot* UGa naar margenoot* u bijt
  M1, T   |   | ;... waar || u bijt  
  M2   | |◦ |   | maar | |
  M3 a |   | vrouw   ... |   |
  a [   ] ;[...] [   ]
  P1-D2   |   |

13 C2-CI a En mijne kindren, - zie, ze zijn  
  b [ ] onze [ ]
  M1-D2   |   |

15 C2:CI-M2   ze gisten; en hun schouders,  
  M3, P1   zij |   |
  P2 a |   |
  b [ ] [g]í[sten;] [ ]
  P3-D2   |   |

18 C2:CI   van hun verduldige ouders.
  T-D2   | |...

19 C2:CI a o Wee die voeden;   [x]  
  a [ ] ◦ en wier hart  
  M1-D2   | | , | |

[pagina 405]
[p. 405]


illustratie

20 C2:CI a in slechtende eenzaamheden mart;  
  b [] sloopende [ ]  
  M1-M2   |   |  
  M3 a || sle  
  a [] sloopi  
  a [] [sloop]ende eenzaamheden mart;  
  P1-D2   |   |

22 C2:CI a in vrees van vrouw, in bronst   van zoon  
  b [   ] des [zoon]s  
  C2:CII a om vrees der vrouwe,   om bronst huns zoons   ,
  b in [ ] in [   ]
  M1   om | | om |   |
  T   |   | ;
  M2-D   |   | ,

23 C2:CI a en in   hun   zelven , van hun   hoon  
  b [   ]   [zel]f[,] met mes   van [hoon]
  c [   ] van 't [mes] des [hoon]s,
  C2:CII-T   | |   hun-zelf, van 't mes   des hoons,  
  M2 a en aan   |   | h  
  a [   ] des hoons,  
  M3   |   |◦ |   |
  P1 a |   | ◦
  b [   ] [h]e[n-zelf] [   ]
  P2-D2   |   |

Zetfouten

T r. 11: o | om
  r. 12: des | der
P1-D2 r. 19: O wee | o Wee

Noten

1Van de Woestijne noteerde bij het werken aan dit gedicht enkele hoofdzakelijk christelijk of bijbels geïnspireerde teksten. De regel van Carel van Mander, ‘O eeuwigh licht wiens huys is self het licht’, is een citaat uit diens Olijf-bergh ofte Poëma van den ketsten dagh (Haarlem, 1609), p. 8. De regel is het begin van een passage waar in margine is gedrukt: ‘Hy roept de grootheyt Gods aen om hulpe’:
 
O eeuwich licht wiens huys is self het licht /
 
O licht des lichts daer t' licht door is gesticht
 
En swerelts al van niet is uyt gheresen /
 
O die alleen zijt heylich reyn int wesen /
 
Wien doncker nacht is als den middach claer /
 
Diet al doorsiet en self zijt onsichtbaer.
‘Plant uwen mei daarbuiten’ is een regel uit het volksliedje ‘Schoon lief, hoe ligt gy hier en slaapt’, waarvan de tweede strofe luidt:
[pagina 406]
[p. 406]
 
- 'k En zou voor geenen mei opstaen,
 
mijn vensterken niet ontsluiten:
 
plant uwen mei waer 't u gerei,
 
plant uwen mei daer buiten!
(Tekst naar Van Duyse, Het oude Nederlandsche lied dl. 1, p. 353. Er bestaan meerdere versies van het lied, alle in hetzelfde werk, p. 348-355.)
‘Et statuit super petram pedes meos’ is afkomstig uit psalm 39:3 van de Vulgata. In de moderne Statenvertaling (Ps 40:3) is dit: ‘en [Hij] heeft mijn voeten op een rotssteen gesteld’.
‘Vae nutrientibus’ komt in deze vorm m de Vulgata niet voor. Van de Woestijne zinspeelt op de regel ‘Vae autem praegnatibus et nutrientibus in illis diebus’, in de moderne Statenvertaling: ‘Maar wee de bevruchte en de zogende vrouwen in die dagen!’. De regel is op drie plaatsen in de evangeliën te vinden: Mattheus 24:19, Markus 13:17 en Lukas 21:23.
Gezien de bron van deze latijnse citaten, is de Vulgata ook de meest in aanmerking komende bron voor ‘Et ego ridebo’, hoewel deze woorden niet precies zo terug te vinden zijn. Indien de woorden inderdaad als ‘citaat’ uit de Vulgata bedoeld zijn, ontleende Van de Woestijne mogelijk aan Spreuken 1:26: ‘ego quoque in interim vestro ridebo’, vertaald als ‘Zo zal Ik ook in ulieder verderf lachen’.

margenoot+
[1-9→1-9]
margenoot+
[→10-18]

margenoot+
[1-9←A, 1-9]
margenoot+
[10-18←B]
margenoot*
[lees: u]
margenoot*
[lees: u]


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken