Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De geschiedenis van een kind (ca. 1895)

Informatie terzijde

Titelpagina van De geschiedenis van een kind
Afbeelding van De geschiedenis van een kindToon afbeelding van titelpagina van De geschiedenis van een kind

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.61 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.17 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De geschiedenis van een kind

(ca. 1895)–Johanna van Woude–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 100]
[p. 100]

Achtste hoofdstuk.

Als Grootmama dacht dat ik berouw zou krijgen door deze gestrenge straf, vergiste zij zich zeer. Nu zij mijne oogenblikkelijke opwelling van drift behandelde als een moordaanslag ‘met voorbedachten rade, waarvan ik de meiden pas uit de courant had hooren voorlezen, werd ik in mijn eigen oogen bijzonder belangwekkend.

Ik haastte mij de spreuken van buiten te leeren, maar dacht daarbij meer aan mijne eigene grieven dan aan de beteekenis der woorden. En toen ik ze kende, ging ik op de knieën voor de vensterbank liggen en leunde met de wang tegen het kozijn.

Ik gevoelde geen lust om in een van mijne ouderwetsche, leerzame boekjes te gaan lezen. De lotgevallen van Adelina en Augusta of van

[pagina 101]
[p. 101]

Gumal en Lina waren lang zoo interessant niet als mijne eigene ellende. O, hoe lang, hoe lang zou deze vreeselijke straf wel duren!..... Want nooit zou ik Guurtje excuus vragen.

Misschien zou ik mijn geheele verdere leven moeten doorbrengen, opgesloten in deze kamer. Ik stelde mij voor hoe langzamerhand mijne kleederen zouden verslijten en mijn haar grijs worden.... Maar zulk een lijden zou ik tòch niet kunnen verduren, en ik besloot er dan spoedig een einde aan te maken: ik zou mij laten doodhongeren. Ik zou niets willen nuttigen - niets, en dan zou ik in weinige dagen sterven. Och, hoe bedroefd zou dan iedereen zijn! Ik zelf zou niet bedroefd zijn, omdat ik naar den hemel zou gaan. Maar eerst zou ik mijne vijanden vergeven.

Ik stelde mij voor hoe Grootmama mij bleek en stil op bed uitgestrekt zou vinden. Zij zou tot de ontdekking komen, dat ik niet gegeten had, en mij dan smeeken om toch maar iets... iets te nemen. ‘Wil je niet een stukje confituurtaart, liefste Liesbeth?’

Maar neen, ik zou het hoofd afwenden en

[pagina 102]
[p. 102]

fluisteren dat ik liever naar den hemel zou gaan.

Toen ik mij het droevig tooneel zóó ver voorgesteld had, rolden mij de tranen over de wangen.

Ten laatste zou Grootmoeder uitroepen: ‘Och, mijn lieveling, ik ben heel wreed tegen je geweest. Is er niets, waarmede ik je plezier kan doen?’

Hier hield ik op met schreien, om beter te kunnen nadenken wat ik aan zou nemen, om mijne vergevensgezindheid te toonen.

‘Ja,’ zou ik plechtig antwoorden, ‘ja Grootmama. Geef mij een kapsel van lange blonde krullen en...... een bijbel.’

Welk een verwijt voor mijne grootmoeder zou er in dit laatste woord liggen, daar zij mij altijd gebrek aan vroomheidszin had verweten. De bijbel zou mij wel niet van veel nut zijn, daar ik spoedig daarop sterven zou, maar ik kon dien aan Kitty vermaken.

‘Kitty hoort niet zooveel van den bijbel als ik,’ dacht ik met plechtige zelfvoldoening.

Wat de mooie blonde krullen betreft, die zou ik kunnen ophouden, als ik dood was.

[pagina 103]
[p. 103]

Deze aandoenlijke gedachte bracht mij weêr aan het schreien.

En wat zouden ze met al mijne kleine bezittingen doen? mijn porceleinen serviesje, mijn besten hoed, mijne poppen en mijn ijzeren spaarpotje, waarin Grootmama op mijn verjaardag altijd een tientje had laten glijden?

‘Wel,’ dacht ik op eens, ‘ik moest een testament maken.’

Ik sprong op en begon met een dik blauw potlood mijn laatsten wil op een wit vel papier te schrijven.

‘Mijn aardrijkskundeboek vermaak ik aan Guurtje,’ zoo schreef ik met groote letters. ‘Aan Guurtje, maar zij is een nare meid.’

Hier wachtte ik een poosje, om mij mijne erfgenamen en bezittingen voor den geest te brengen, en schreef toen haastig den naam van de lieve juffrouw Agaat.

Wat zou ik aan deze trouwe vriendin vermaken? Langen tijd beet ik op het stompe einde van het potlood, eer ik op die vraag het antwoord wist. Bij de gedachte aan juffrouw Agaat werd

[pagina 104]
[p. 104]

ik een oogenblik treurig door de herinnering aan het verdriet, dat ik haar gedaan had, maar het plan om haar een lok van mijn haar na te laten, troostte mij weer.

Aan Alida Blink zou ik mijne papieren poppen vermaken. Toen ik dit neerschreef en aan de goede Alida dacht, gevoelde ik met een zeker genoegen dat mijne oogen vochtig werden. Dit trof mij diep. Ik boog het hoofd voorover en drukte de oogen stijf toe, en nu plaste er werkelijk een enkele traan op het papier neer en vormde daar een ronde, gekartelde vlek.

Ik blies er op, om hem sneller te doen droogen, maar toen ik zag dat het plekje van vorm veranderde, bekroop mij de vrees dat mijne erfgenamen het niet voor een gestorten traan zouden aanzien en dacht ik er over of ik het woord ‘traan’ er niet boven zou kunnen schrijven.

Ik wenschte nog meer te kunnen schreien om nog andere vlekken te kunnen maken, maar helaas! de opgewekte belangstelling had mijne oogen gedroogd, en ik besloot voort te gaan met de verdeeling mijner bezittingen.

[pagina 105]
[p. 105]

Mijne verzameling van toekomstige slangen vermaakte ik aan mevrouw Huberts, en mijn mooiste vertelselboek aan Kitty's vader.

‘Ik vermaak mijn spaarpot aan mijne grootmoeder,’ zoo schreef ik verder, ‘maar het geld dat er in is, bestem ik voor de arme heidenen.’

Hier wachtte ik weer even om met trots den opgedroogden traan te bekijken, en toen dwaalden mijne blikken naar den tuin.

Hoe warm en zonnig was het daar buiten! Zelfs in de schaduw leek het warm.

Daar was een bed met purperen papavers, blakerend in den zonneschijn, en een perk met rozen, dat gloeide en straalde. Aan de overzijde van den straatweg kon ik de witsteenen palen van mijnheer Huberts' tuinhek zien, en dit bracht mijne gedachten op Kitty.

Juist op dit oogenblik bemerkte ik dat de telegraafdraad trilde en schokte; dit zeide mij dat Kitty aan het andere einde trok, en bezig was een telegram te verzenden.

Deze onverwachte gelegenheid tot gemeenschap met de buitenwereld deed mij mijn verlangen

[pagina 106]
[p. 106]

naar den dood vergeten. Ik liet mijn onvoltooid testament liggen en snelde naar het venster.

Langzaam en met kleine rukjes kwam het opgevouwen stukje papier over den zonnigen tuin langs het touw aanzweven, even in gevaar om in den hoogsten tak van den gouden regen te blijven hangen, en eindelijk veilig belandende in de kamperfoelie onder mijn raam.

Met bevende vingers maakte ik het los, en nadat ik het verkreukelde papier had gladgestreken, las ik:

‘Kom na het eten in de koepel.’

Teleurgesteld liet ik het briefje zinken. Wat had ik aan zulk een boodschap! Waarom beklaagde Kitty mij niet liever?

Spoedig had ik mijn antwoord klaar.

‘Grootmama heeft mij verbooden uit mijn kamer te gaan. Zij zegt dat ik Guurtje ekskuus moet vraagen.’

Ik maakte het aan het touw vast, en volgde het met de oogen, terwijl het den terugtocht aannam. Ik begreep Kitty niet: zij wist toch heel goed dat ik niet naar den koepel mocht gaan.

[pagina 107]
[p. 107]

Maar Kitty's volgend briefje verklaarde mij hare bedoeling.

‘Is de deur op slot? Kun je er niet uit?

‘Neen maar!’ riep ik hardop.

Ik las het telkens over. De deur op slot? Natuurlijk niet! En na het eten deed Grootmama altijd een slaapje - en Guurtje zou in de mangelkamer bezig zijn. Niemand zou mij zien, als ik ging!...

‘Neen, ik durf niet,’ zeide ik telkens, ‘maar moeielijk zou het niet zijn.’

Ik was zóó opgewonden en in gedachten verdiept, dat ik geheel vergat Kitty te antwoorden.

Heel zachtjes, op de teenen, sloop ik van het raam naar de deur en onderzocht het slot; het was niet gesloten.

Met groote oogen stond ik er naar te staren.

Ik was wel eens meer met kamerarrest gestraft, ja, heel dikwijls, ofschoon nooit voor zulk een ernstig vergrijp; maar nog nooit was het mij ingevallen dat ik weg kon loopen.

Geheel van streek keerde ik naar het venster terug en vond daar tot mijne verwondering een nieuw telegram tusschen de bladeren.

[pagina 108]
[p. 108]

‘Waarom antwoord je niet? Zit je opgesloten?’

Na eenige aarzeling antwoordde ik dapper:

‘Ik zit niet opgesloten, maar ik kan er niet uid.’

Ik hoopte en vreesde tegelijk, dat Kitty geen verdere briefjes zenden zou. Maar een oogenblik later zag ik weer een wit strookje papier naderen.

‘Als je niet opgesloten ben, kom dan daadelijk na het eten in de koepel. Je grootmama is een slecht mens om jou zoo gevangen te houwen. Als je die meid ekskuus vraagt, spreek ik nooit meer tegen je. Antwoord mij of je komt.’

Het duurde lang, eer ik antwoordde, maar de gedachte dat Kitty achter gindschen muur onder den acaciaboom stond te wachten, deed mij eindelijk een besluit nemen, en weinige oogenblikken later zag ik mijn briefje in den tuin van mijnheer Huberts verdwijnen. Het bevatte slechts drie woorden:

‘Ik zal komen.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken