Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Samen bergopwaarts! (ca. 1906)

Informatie terzijde

Titelpagina van Samen bergopwaarts!
Afbeelding van Samen bergopwaarts!Toon afbeelding van titelpagina van Samen bergopwaarts!

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.21 MB)

ebook (3.57 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Samen bergopwaarts!

(ca. 1906)–Johanna van Woude–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 153]
[p. 153]


illustratie

XXI.
Van herfstschoon.

Zacht ruischt mijn wiel over het effen plaveisel van den Soestdijkerstraatweg.

Daar ligt hij vóór mij, zich tunnelsgewijze uitstrekkend tot in wijde verte, een breede, grijze lijn, afgezet met strepen van saamgewaaide kleurige bladeren; dan de grashellingen of opklimmende mosranden, die hem omvatten; daarna de zachtglanzende stammen, schijnbaar nauwer aaneengesloten, hoe meer zij verwijderd zijn, en daarover de bonte overwelving van naar elkaar reikende boomtakken, - wijd rondom mij, maar altijd zich vernauwend in het verschiet.

Hier is de wereld nog; rijke equipages en blinkende rijwielen en elegante vrouwen. En witte zonneplekjes zie ik glijden over hen, op-

[pagina 154]
[p. 154]

kruipend tegen hunne knieën, over borst, gelaat en hoofd, en dan wegspringend van hunne schouders. Het zal drukker worden nog straks.... Maar wat wij zoeken, mijn wiel en ik, is eenzaamheid.

Drie lange dagen hebben de herfstregens zacht neergedrupt, wevend hunne melancholie om het menschenhart, dat zich moede onderwierp aan de hypnose van hun weemoedig lied. Maar heden schijnt de zon, de warme Octoberzon, lokkend naar buiten.

En voort ruischt mijn wiel....

 

Ik weet waarheen.

Naar Heidepark.

Wij zijn daar veel, mijn wiel en ik, maar het is een geheimpje van ons beiden; wij nemen er nooit iemand mee heen.

Wij waren daar reeds veel samen in geluk en in leed; - en vandaag draag ik leed mede in mijn hart, het leed, dat soms tot ons vrouwen komt van hen, die wij liefhebben.

Hier is de breede, ongeplaveide laan, die ik moet inslaan. Ik matig mijn vaart en maak de wending met dat wonderzoete gevoel, den wiel-

[pagina 155]
[p. 155]

rijder en de zwaluw bekend, van zweven, nu rechts dan links afdrijvend, dan weer in rechte lijn vooruit....

De laan van oude boomen, in dubbele rijen geplant, is aan beide zijden begrensd door bosch. Ik sla rechts af, en mijn wiel ruischt over mollige fluweelen boschpaden, bruin gekleurd door afgevallen dennennaalden, en begrensd door blauwzwarte boomen, laag spreidend hunne beschermende takken, als lagen daar in den donkeren grond veel schoone menschendroomen begraven. Paddestoelen vlammen op uit den bemosten bodem, roode, oranje, zachtgele en witte, alleen staande, ongezien opbloeiend en vergaand.

De grond golft, als was hier eenmaal de aarde vloeibaar geweest en golvende plots weer verstijfd; en over hoogten en laagten deint mijn wiel voort, als een scheepje over onstuimige golven.

En nu komt de wijding der eenzaamheid; zacht en teeder legt zij hare liefkoozende armen om mij en vlijt mijn hoofd aan hare borst. En over mij komt heimwee naar nog dieper afzondering.... nog inniger eenzaam-voelen....

Voort, voort, mijn wiel!...

[pagina 156]
[p. 156]

Hooger rijzen de stammen, hooger de bladerkronen; het sombere zwartgroen der dennen wijkt. Beuken zijn nu om mij,... enkel beuken, waarover, waardoor en waarachter de gouden herfstzon straalt.

Rood buigen de takken zich over mij in ondoordringbare dichtheid; rood wolken zij op tegen den blauwen hemel; rood zijn de bladeren, die neerzweven voor mijn wiel; rood is het dichtgeweven tapijt, zich voor mijn oog strekkend naar wijde verte, in het onbekende.

Men zegt dat een paard in draf een half uur behoeft om Heidepark in rechte lijn te doorsnijden; en al die wijdte, dat geheimzinnige onbekende ligt hier om mij, ver en nabij.

Daar is niets dan het ruischen van mijn wiel door de knisterende bladeren, afgebroken door doffe knapjes, als wij de harige beukenschillen overrijden, of door een geschreeuw van een grooten vogel in de boomtoppen.

Gehoord word ik blijkbaar reeds van verre door jonge konijnen, die bij tientallen vluchten over den weg, in het donkere beschuttende bosch. Vlucht niet zoo bang, gij kleinen! Het is maar een vrouw, die nadert; en wij vrouwen gevoelen

[pagina 157]
[p. 157]

ons soms ook maar gelijk bange konijntjes, vreezend en ontvluchtend wie hen treffen in het hart.

 

Een wonderbaar licht omgeeft mij, een licht, dat opvlamt van alle zijden als vuur. De roode boomen stralen het uit; - doorschijnend licht; - fonkelend licht; - licht, dat zachtstrookend als liefkoozing over de bladeren valt; - licht, dat kleuren en tinten wekt naast andere kleuren en tinten.

Zij glijden mij voorbij, de roode boomen, de roode heesters, de roode hellingen, de roode boschweg, en altijd komt nieuw rood en belooft te komen.

Mijne ziel ligt in mij als neergeknield; ik moet afstijgen, in behoefte aan lichamelijke rust, bij zoo hoog zielsgenieten.

En ik lig roerloos, verborgen, heel alleen tusschen het stralende tooverachtige rood;.... heel alleen, ver van de menschenmaatschappij;.... heel alleen, in een wereld van schoonheid, die boven de aarde heft;.... heel alleen in heerlijkheid, waar God woont.

En als een vergeten stukje natuur gevoel ik mij, als verwant aan de levende wezens, die om

[pagina 158]
[p. 158]

mij zijn, aan de vogels in de boomen, aan het wild, wegschuilend in grond en blad.

 

De zon is nu gansch weggezonken, maar het licht is gebleven; de hemel straalt het uit en weerkaatst in millioenen vochtige bladeren. Iets als weemoed zijgt neer en weemoed ook hangt tusschen de stammen, die stil op mij neerzien, als verstonden ze mij wel en als wilden ze mij dat troostend zeggen....

Alles roerloos; - alles volkomen; - alles rust; - alles vrede...........................

En in die wijde stilte alleen het rusteloos kloppen van een arm, gewond menschenhart.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken