Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tvoyage van Mher Joos van Ghistele (1998)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tvoyage van Mher Joos van Ghistele
Afbeelding van Tvoyage van Mher Joos van GhisteleToon afbeelding van titelpagina van Tvoyage van Mher Joos van Ghistele

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.98 MB)

ebook (5.21 MB)

XML (1.69 MB)

tekstbestand






Editeur

Renaat J.G.A.A. Gaspar



Genre

proza
non-fictie

Subgenre

reisbeschrijving
non-fictie/reportage


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tvoyage van Mher Joos van Ghistele

(1998)–Ambrosius Zeebout–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

(V, 6) [Beschrijving van Cyprus]

[O]mme te sprekene vander gheleghentheden, der prijselicker condicien ende wesene des voorseyts lands van Cypers int ghemeene, zo salmen weten dadt zeere groot es, vruchtbaer van allen saken, ende bequame tallen coopmanscepen, wel voorsien met velen beerghen, vul van wijngaerden, cypresboomen daer wierooc uut loopt,Ga naar eind34 ende van allen anderen fruytboomen diemen dijncken mach, vele scoonder bosschen, vervult met menichten van wilden (272v) dieren van vremder specien, meersschen met goeden weeden om beesten, vele suuckers ende rijs, oec vele goeder beecken ende fonteinen, ende zeere vele goeds saeyens lands, bequame toot allen graenne. Daer es ooc goeden coop zeevisch van vele soorten, ende habundancie van beestaillen, zo datmen daer ghemeenlic heeft zes oft acht vette scapen omme eenen ducaet, ende eenen redelicken osse oft coe ooc omme eenen ducaet; de scapen hebben daer ghemeenlic den steert wel eenen voet breet ende twee lanc, met breeden crommen horenen, zom twee, zom drie ende eeneghe viere, dat alte nieuwe om sien es. Ooc zo vindtmen int voorseyde land diverssche mijnen, als van goude, ysere, loode, thinne, van coper, ende anderen metalen; men maecter ooc gulden laken, zijden laken ende cammelot, want daer int land water es daer toe propijs. Item dit zelve heylant es vul van ghedierte ende ghevoghelte, uutghedaen datmer gheene herten, hinden noch wulven en vindt, maer jubiers voor tvelt ghenouch, twelke men bevliecht meest met sakers, want anders waert onmoghelic wat te doene, mids dat de velden omme de qualic bewoonthede des lands zo lanc van gherse zijn, ende als zij te velde gaen, tminste dat zij thuus brijnghen es twintich of vijf en twintich hasen, ende der ghelijcke zo vele conijnen, acht oft neghen vossen, vele dassen, eeneghe wilde catten, ende ooc eeneghe wilde scapen, dat al te felle dieren zijn, ghenouch den hert ghelijckende, met corten rossen hare, zeere snel (273r) loopende,Ga naar eind35 zommeghe wilde veerkenen, ende vele andere manieren van smalen dieren. Ende als van ghevoghelte zo vanctmer zo groote menichte, dadt onghelovelic waere om zegghen: daer zijn greaffen, wat meerder dan pertricen, met rooden becken ende voeten,Ga naar eind36 ooc zijnder francolinen, dat alte schoone voghelen zijn, vander groodtten der pertricen, met roode becken ende voeten, de plumen up den rugghe ende inden steert ghelijc der pertricen, de borst zwart met witten spotten, de vederen vanden vlueghels ghelijc den sneppen, thooft ende den hals ghelijc den faisant met eenen rooden rijnghe anden hals; tvleesch es tzonderlincste dijnc datmen ter weerelt vinden mach, maer en zijn nemmmermeer om temmen. Men vindtter ooc voghelen diemen voor tvelt vliecht, ghenaemt tuurluus, die ooc alte vremde zijn, ende noch vele meer andere manieren van voghelen vindtmere, te lanc om scriven. Item men bevindt, zo Ludolphus bescrijft in Descriptione Terre Sancte, datmen van ouden tijden gheintituleert heeft de coninghen van

[pagina 280]
[p. 280]

Cypers rex cristianissimus, ghelijc den coninghen van Vranckerijcke,Ga naar eind37 ende dat uut causen dat tvoorseyde land meest rontomme berijnct es van heydenschen princen, de welke daer uppe meneghe zware oorloghen ende destructien ghedaen hebben; nochtans en bevindtmen niet, dat tvoornoemde land teenegader vanden zelven princen ghedomineert heeft ghezijn, maer altoes hemlieden wederstaen ende altijts ghestandich bleven int gheloove, hoe (273v) wel dat den meesten deel vanden landvolcke de Griecsche wet houden, zo zij doen in Rodes, Candien ende in andere heylanden daer in die zee gheleghen, ende al eist zo, dat Papa Pius scrijft in zijne Asia Minore dat coninc Jacop alle jare tribuut gaf den souldaen, twelc tvoorseyde land als noch gheeft, gheschiet bij avontueren teenegher grooter causen, nochtans en was daer omme tland onder den onghelooveghen niet, maer bleven kersten zo zij van ouden tijden gheweest hadden.Ga naar eind38 Item zo hem eeneghe coninghen van Vranckerijcke scriven van Vallois, ende eeneghe coninghen van Inghelant van Jorc, Plantajenet ende van Lencaster, zo hebben hem de coninghen van Cypers van ouden tijden ghescreven van Lussingaen. Overmids dat de oudste zone van Meluzine, ghenaemt Hurien, die deen ooghe root hadde ende dander groene, troude eene eeneghe dochter van eenen coninc van Cypers, de welke naerderhand coninc wart,Ga naar eind39 ende tsindert dien tijden toot dat de leste coninc Jacop starf, die ghetrout hadde eene dochter van Venegen vanden gheslachte van Coerner als vooren gheseit es, zo hebben alle de coninghen dien name ghevoert, maer nu eist al ten hende commen. Van welken huuse van Lussingaen commen zijn de gheslachten van Saintpol, zomen dat claer bevindt inde Historie van Meluzine.Ga naar eind40 Item al eist dat Cypers een wel ghepresen land es,Ga naar eind41 tes nochtans ten sommeghen tijden vanden jare ooc zeere onghetempert, ende dat vanden grooten hitten ende felle winden die daer (274r) regneren, want zomwijlen eist daer zo heet ende zo drooghe, datmer up tland niet weercken en mach ende dat de eerde open clieft met grooten schueren; dicwilt reghenetter zo zeere, datmer mids der vetter eerden qualic achter tland ghegaen can, ende somwilen waeyet daer zo felle winden dat wonder es. Die dan van dien onvoorsien gheraect worde, des lands onghewoone zijnde, ware in vreesen van stervene of emmer ten minsten eene langhe quale te hebbene. Dus de ghone daer van buuten commende moeten hem nauwe wachten van couden ande voeten ende up de borst, ende principalic van vele wijns te drijnckene zonder water. De lieden ten lande waert, alzo wel vrauwen, kinderen als mans, zijn meest alle slaven ende cerf, zo dat zij van daer niet en moghen vertrecken zonder consent van haerlieder meesters up haer lijf, ende diese pijnde wech te voerenne ende hij daer af achterhaelt ende ghecreghen ware, zoude in dangiere vanden live vallen, oft emmers zonder grooten cost en zoude hijre niet af gheraken. Zijn ooc ten meesten deele aerme, keytiveghe lieden, niet strijtbaer, qualic ghecoluert, principalic de mannen persoonen, maer de vrouwen zijn ghenouch zuverlic, schoone, bevallic ende wel ghedaen van leden.

eind34
D.i. de sandarak-cypres (Cupressina quadrivalvis), leverancier van het sandarak-hout en van een soort korrelachtig hars, dat vroeger als een geliefd reukmiddel werd beschouwd (Warburg, I, 378).
eind35
Bedoeld zijn de Aziatische moeflons, die op Cyprus wat kleiner van formaat zijn (Brehm, XIII, 249).
eind36
Wrsch. zijn bedoeld de Griekse steenpatrijzen (Caccabis saxatilis) die voorkomen in Griekenland, op de Griekse eilanden en in Turkije (Brehm, VII, 102-103 en 95).
eind37
Deze uitspraak, herhaald in de laatste zin van Tvoyage VI, 18, is echter niet bij Ludolf van Suchem terug te vinden, maar bij Adorno, cap. 138.
eind38
Bedoeld is het werk van Aeneas Sylvius (Pius II): Asiae Europaeque elegantissima descriptio; daarin beslaat de afdeling De Asia minori de capita 40 tot en met 100. De schatplichtigheid van het Cyprische koningshuis aan de Egyptische sultans (zie aant. III, 55) wordt in cap. 97 ter sprake gebracht.
eind39
Het kasteel der Lusignans zou volgens legenden uit de Poitou en volgens een grotendeels daarop gebaseerde ridderroman van Jean d'Arras (geschreven 1387; gedrukt 1478) gesticht zijn en beschermd worden door de fee Mélusine. Haar zoon Urien - zegt de sproke van Mélusine - trouwde na de dood van de Cyprische koning diens dochter Ermyne.
eind40
de gheslachten van Saintpol: het adellijk geslacht Saintpol, afstammend van een zijtak van het huis van Bretagne, het gravenhuis de Léon. Historie van Meluzine: bedoeld is het werk van Jean d'Arras.
eind41
Zeebout kan hierbij in het bijzonder gedacht hebben aan wat Ludolf van Suchem, cap. 20, genoteerd had: ‘Est autem Cyprus insula nobilissima et famosissima atque etiam ditissima, omnibus maris insulis incomparabilis et omnium bonorum prae aliis fertilissima (...)’.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • over Joost van Ghistele


plaatsen

  • Jeruzalem

  • Caïro

  • Tabriz

  • Hissarlik

  • Tunis


landen

  • Israël

  • Egypte

  • Cyprus

  • Syrië

  • Turkije

  • Iran

  • India

  • Griekenland

  • Italië

  • Tunesië