Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De gereede glimlach (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van De gereede glimlach
Afbeelding van De gereede glimlachToon afbeelding van titelpagina van De gereede glimlach

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.87 MB)

Scans (7.47 MB)

ebook (2.93 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De gereede glimlach

(1930)–Elisabeth Zernike–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 42]
[p. 42]

II

Ze spraken geen woord. Er was in het meisje een groote, zuivere stilte. Ze wist dat ze goed had gedaan, maar liet het rusten in zich. Waar de zandweg ophield, begon een pad tusschen de velden, en het pad verloor zich op 't laatst in het hooge gras. Zoo liepen ze uren. Toen de bleeke morgen hun stilte verstoorde, zocht hij een rustplaats. Hij sneed het dorre gras in bossen af en legde het over haar heen.

- Ga nu slapen, Ljoeba.

- En jij ook - zei ze - ga naast me liggen.

Ze sloot haar oogen van vermoeidheid en sliep in.

Toen ze wakker werd, zag ze het helle licht van den middag. Hij zat naast haar, zijn kin gesteund op zijn hoog getrokken knieën. Ze voelde: ik ben met hem in de wereld alleen; - en daarop kwam flitsend de gedachte: hij heeft al berouw, hij wil naar huis terug. Ze dacht niet aan zichzelf, ze staarde naar hem, vervuld van dit ééne: hij kan het niet volbrengen. En de eerste groote droefheid begon in haar te leven. God, hij is toch een goed mensch, dacht ze biddend. Alle gebeuren van dien zomer kwam in haar herinnering Hoe zijn vrouw hem had gesard, waar de knechts en meiden bij waren; hoe hij dan heel even keek naar haar en alles zwijgend verdroeg. Verlangde hij nu terug naar dat stille bukken? - Ze noemde zijn

[pagina 43]
[p. 43]

naam - Petja - en zag een glimlach over zijn gezicht komen, die haar leed verjoeg.

- Ben je wakker? - Hij nam haar hand en streelde die met de zijne. Nu begon hij hortend te praten. Hij vertelde hoe zijn leven was geweest, wat hij geleden had. Door een heerschzuchtige moeder gedwongen tot een heerschzuchtige vrouw. - Als ik haar aankijk - zei hij - stuit ik op haar, geen woord, geen lach vindt ingang. Alleen in den nacht heb ik soms smadelijk haar lichaam genomen.

Soms zweeg hij lange poos. Ljoeba liet hem haar hand en wachtte. Ze wist nu dat ze nog verder met hem gaan zou. Ze vroeg niet: hoe ver nog?

Tegen den avond begonnen ze weer te loopen; - Ljoeba bedelde wat brood aan een huis. Nu vertelde zij ook, gave dingen uit haar simpele leven, waarnaar hij eerbiedig luisterde. Ze liepen door een slapend dorp; onhoorbaar waren hun schreden over den ongeplaveiden weg. Maar bij een hoeve die op de zijne leek, stond Petja even stil en boog het hoofd. De nacht werd niet donker, sterren wandelden boven hen. Korten tijd stond de maan dicht aan den horizont, rood en gezwollen. Ze zagen nu meer van den nacht dan de eerste maal, beleefden scherper het vreemde van hun daad in de uitwendige dingen. Ljoeba liep niet alleen meer naast den mensch, dien ze haar ontferming moest geven omdat hij zondigde en haar

[pagina 44]
[p. 44]

om die ontferming bad. Hij was óók Petja, van de groote hoeve, die sterk was en goed en die haar dezen zomer had begeerd. En Petja voelde de begeerte opnieuw in zich. Hij dacht aan wat hij haar had gezegd: neen, ik zal je niet nemen. Maar toch werden zijn voeten traag, nog vóór het licht aan den lagen hemelrand gloorde. Hij zocht een verborgen plek tusschen struiken en bedekte haar niet met lang gras. Dus kroop ze dicht tegen hem aan, in de eerste huiver van rust, voelde glimlachend zijn stuggen baard in haar hals en woelde nog in haar slaap.

Den derden nacht gaf ze zich aan hem.

Nu leek het doel van hun vlucht bereikt. In den nieuwen morgen staarden ze met veranderde oogen, voelden een zwaar geluk in den honger naar elkander, maar kenden ook beiden nog het nabije verleden. Voor Petja was het het land dat hij van zijn vader had geërfd, het moeilijke, dorre land, waarin zijn vlijt al zoo veel vruchtbare akkers had geslagen. Voor Ljoeba de kleine, schemerige woonkamer waar ze werkte met haar moeder, en het bloementuintje achter het huis, waarin ze van kindsbeen af had gezaaid en gewied. Toch liepen ze verder, een klein dorp tegemoet dat het morgenlicht hun zien deed. 't Was nu of Ljoeba hém leidde. Zij ook ging er aanstonds de huizen binnen, vroeg nederig om werk voor zich en den man. Na eenige keeren vergeefs

[pagina 45]
[p. 45]

vragen, kreeg ze ten antwoord: jou kan ik gebruiken, mijn vrouw is ziek, de kinderen loopen onverzorgd rond. De deur werd wijd voor haar geopend en de man voegde er nog bij: als jij werkt, kunnen jullie beiden eten. Maar Ljoeba wendde zich niet, om te zien of Petja haar volgde. Met gebogen hoofd liep ze binnen, regelrecht naar de bedstee van de zieke vrouw, en zei met een moeilijken glimlach: ik zal helpen. Onwetens zocht ze in de oogen van de vrouw naar een glimp van vreugd, die haar verlatenheid lichter zou maken. De zieke opende haar oogen niet, maar toen Ljoeba zich omkeerde, zag ze in een hoek van het vertrek Petja naast den boer op een bank zitten, rustig en zwijgend. En in haar zwol machtig de liefde voor hem, die haar nóg gevolgd was, tot in een vreemd huis, waar hij niet werken kon.

Ze maakte vuur aan en kookte het eten. Ze wiesch de kinderen, wees de oudsten een kleine taak en wekte de jongsten op tot spelen.

In den nacht was ze bij Petja. Telkens hief ze haar gezicht naar hem op, wilde vragen: waarom ben je me gevolgd? maar de woorden werden niet tot klank. In iedere beweging van haar tot hem voelde hij overgave en hij koesterde haar in zijn armen als een smachtende god.

Overdag had ze druk werk: de zieke, het huis, de vele kinderen. Petja hielp haar bij dit en dat, en hielp ook den boer waar hij kon. Ze had niet veel tijd met hem te praten, of

[pagina 46]
[p. 46]

zelfs maar aan hem te denken. Dit eene was wel steeds op den grond van haar gedachten: hij zal weggaan, hij zal terugkeeren naar zijn hoeve.

Soms zag ze het ook in zijn oogen, als ze onverwachts naar hem keek; die waren dan troebel, en toch even glanzend van smartelijk verlangen. Vaag kwam het bij haar op, dat ze hem door woorden de vrijheid moest geven, of dat ze hem minder haar liefde moest toonen in den nacht. Maar ze kon niet anders dan zwijgen, en ze verdubbelde haar liefde voor hem, om hem zoo te doen weten, dat ze hem nooit iets verwijten zou.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken