't krakend-droge hooi de warmte medebrachten, die tot hun rijpheid had gediend, alsof hittewalmen zich er uit over de huizen en de straat verspreidden.
Fernande keek omhoog naar al de gevelvensters van den Twistappel: een was er thans met een beschuttings-raam van fijnen ijzerdraad voorzien, tegen de insecten in den nacht.
Daar was het zeker, dat het kindje lag.
En bitterheid rees op in haar gemoed: al deze zorgen, al die liefde en toewijding voor zijn vergankelijk lichaampje, niets voor zijn arme zieltje, niets voor hierna!
Zij luisterde immer, of ze 't schreien hoorde.
Neen.
‘Ik weet hoe 't kleintje van mijnheer Mathijs heet,’ zei eens Tonia en heel naïef voegde ze er bij, ‘ik meende, dat een kind, dat niet gedoopt is, geenen naam had.’
Een nieuwe steek in het hart van Fernande. Het was dus in 't dorp geweten, dat het kind uit de gemeenzaamheid der kerk gesloten was, die schande bleef de familie niet gespaard!
‘Hoe heet het?’ vroeg Fernande, enkel voor't genot van hem te spreken, want ze wist het wel.
‘Het heet.... het heet? O ik zou 't soms wel tien-maal noemen!’ zei Tonia, die 't spoor van hare wetenschap nu eensklaps bijster was.
‘Gaspard,’ hielp haar Fernande.