De twistappel
(1904)–Virginie Loveling– Auteursrecht onbekend
[pagina 57]
| |
XIVMathijs was naar Brussel en gerust er heen vertrokken; er bestond geen onmiddellijk gevaar meer, had de plaatselijke dokter hem verzekerd. Fernande nam het ambt van moeder waar, liefde en toewijding straalden in alles door: haar glimlach was een zoen, elke handeling een streeling voor het kind. Zij had haar zwager uitgeleid tot aan de voordeur, beloofd het knaapje niet te verlaten, beloofd timmerman en glazenmaker te doen halen ter herstelling van de stormschade. Zij was onmisbaar in dat huis. En heengaande had Mathijs de open rechterhand haar voorgehouden en zij de hare er even ingelegd, ze terugtrekkend. ‘Fernande, dank, ge hebt mijn kind gered,’ sprak hij bewogen, ‘mijn kind, het liefste wat ik heb op aarde!’ ‘Uw kind! vroeg ze verwonderd en dan begrijpend: ja, 't is waar uw kind, maar ook het kind mijner zuster. Mathijs, ik deed het alles voor mijn neefje.’ En op die niet zeer vleiende afbraak van zijn dank en de verplichting, die hij aan haar had, was hij ietwat verbluft vertrokken. Doch die lichte nevel klaarde dadelijk op. Zijn kleine jongen was gered, gered! hij zou hem behouden! luid juichte een zegestem in zijn gemoed, aldra gedempt door smartelijke herinnering: | |
[pagina 58]
| |
Esther, Esther, die hij zoo lief had gehad! de wond van haar verliezen bloedde nog - waarom was ze niet daar om Gaspard aan zijn zijde te zien opgroeien!.... Hij was een man, een practisch man, wars van sentimentaliteit. Met geweld verdreef hij de ontroering; hij schoof het venstertje in zijn vak, waar hij alleen zat, met een ruk naar omhoog, ontstak een sigaar en verdiepte zich in de geestinnemende berekeningen van zijn beroep. Inmiddels zat Fernande bij het kind met Amelie. Reeds meer dan een keer was zij aan het venster in de gang gaan turen of zij nog de bedevaarders niet terug zag komen. De avond grauwde neer, mistig en mistroostig, winterkoud en windloos. Reeds brandde geelrossig de straatlantaarn aan het hek, vechtend met de laatste, spoedig overwonnen klaarte van het wegsomberend daglicht. Onder de struiken zonder bladeren was het duister reeds. ‘Waar bleven toch de drie?’ Het ongeduld deed haar den afstand uit het oog verliezen, 't kwam haar voor dat ze geruimen tijd wel konden weder zijn.... ‘Ha! eindelijk, daar komen ze!’ En zij liep naar beneden en opende zelve deur. Kathelijntje ging voorop, recht, schijnbaar onvermoeid, maar Petrus en Marie bleken te zijn gansch uitgeput. Hij had zijn schoenen aan een stok gebonden over den schouder, op den rug bengelend; zij hinkte pijnlijk, | |
[pagina 59]
| |
eene hand steunzoekend in de zijde houdend. Zij waren ingezakt, kleiner dan bij het vertrek, met groote, zware stappen, wegverkortend naderend. Dra had Kathelijntje in de keuken licht ontstoken. ‘Oef!’ zuchtten de twee erg afgematten en zij lieten zich elk aan een kant van den ingang op den eersten stoel den besten vallen. ‘Hoe hebt ge het gesteld?’ ‘Goed,’ zeiden zij, ‘bijzonder goed te Muilem, het was immers juist gedurende de dagen.’Ga naar voetnoot1) Dit wist Fernande niet, maar het verblijdde haar bovenmate als nieuwe waarborg van welslagen voor den ondernomen tocht.’ ‘'t Is ver, 't is duivelsch ver!’ klaagde Petrus. ‘Toe Kathelijne, geef mij wat warm water in een emmer,’ bad Marie, ondanks den verschuldigden eerbied voor de vreemde juffrouw, stofpoeierend hare kousen uittrekkend. Eenige droge erwten rolden er uit over den vloer. ‘Marie, Marie, wat hebt gedaan! zulk een verzwaring van boetvaardigheid!’ riep Fernande uit, verschrikt en dankbaar ontroerd bij 't geen ze op eens bemerkte. Deze grabbelde te vergeefs naar de verstrooide harde vruchten: ‘Daar!’ sprak ze zelfverwijtend, ‘mijn voeten doen zoo zeer, dat ik er niet aan dacht, ze staan vol | |
[pagina 60]
| |
bleinen en nu ben ik mijn verdienste kwijt! Ik had beloofd aan niemand iets te laten merken.’ ‘Met erwten in de schoenen!’ galmde Petrus vol bewondering uit, ‘ik heb het vroeger ook nog volbracht; maar nu gebeurt dat allemaal niet meer aldus, het geloof is weg.’ ‘De menschen zoeken hun gemak,’ meende Kathelijntje, ‘er zijn er velen die met den trein naar Muilem trekken!’ ‘Ik ben er eens geweest,’ vertelde Petrus, ‘toen de vrouw van den brouwer Mussche op sterven lag, met ons getwee, ik en mijn broêr, en alle boomen op en af onderweg.’ ‘O vader, dat is onmogelijk,’ zei Marie. ‘Dat wil zeggen,’ verklaarde hij, ‘dat wij elken boomstam in onze armen moeten nemen met een beweging naar omhoog. En wat zegt ge van hen die gingen vijf stappen voorwaarts en drie achteruit?’ Het onderhoud ontriggelde tot groote verveling van Fernande: ‘Komt, vertelt me liever, hoe ge bij den pastoor gevaren zijt,’ onderbrak ze kortweg. ‘Wij hebben Gaspard doen inschrijven,’ deelde Marie mede. ‘Wij hebben licht doen aansteken en een vaantje gekocht,’ en zij bracht er een scherp driehoekig aan een stokje te voorschijn in papier: een grove houtsnee de kerk van Muilem en aan de keerzijde de twee heilige menschen-helpers Cornelis en Ghilenus verbeeldend, met eene stralenkroon rondom hun hoofd en een rijmpje daaronder. | |
[pagina 61]
| |
‘Was er veel volk?’ ‘Eén stroom.’ ‘En werd er veel opgeofferd?’ ‘O ja!’ gewichtig knikte Petrus, ‘kiekens, konijnen en duiven, juffrouw.’ ‘Nu, vertel mij eens, hoe dat er toegaat, zelve ben ik er nooit geweest,’ bekende Fernande. ‘Worden die dieren in de kerk gebracht en dood gedaan?’ ‘Geen perikel!’Ga naar voetnoot1) weerlegde haar Petrus, ‘ze zitten in manden en rennen in het kerkportaal, de duiven te kirren soms, de kiekens soms te kakelen, of stom van schrik. Eertijds, als er iemand een of twee afkocht van den man, die er de wacht over heeft, werden ze naar het outer gedragen en door den koster ten bate van den pastoor aangenomen. Nu is dat gebruik ook al uit de mode, alles verslapt immers. Wie beesten opofferen wil, betaalt een gestelden prijs (1.50 fr. voor een kip) en de man steekt ze enkel in 't portaal van den eenen korf in den anderen en de offerande wordt ook gerekend als gedaan.’ ‘Wij hebben een koppel kiekens opgeofferd,’ zei Kathelijntje, ‘en ook een groot konijn.’ ‘En wat wordt er van de kuikens en de konijnen of het ander pluimgedierte, als de “dagen” om zijn?’ vroeg Fernande. ‘De pastoor eet er van op en verkoopt ze in zijn profijt,’ zei Petrus. | |
[pagina 62]
| |
‘Wij zijn ook den Kruisweg gegaan op onze bloote knieën, Kathelijne en ik,’ pochte Marie, ‘rondom de kerk aan al de statie's een kruisgebed doende; dat gebeurt ginder aan den buitenmuur in stede van binnen in de kerk.’ ‘O ge zijt braaf, ge zijt braaf!’ sprak Fernande met hartontroering bij 't vernemen van het vele doelmatig volbrachte. |
|