de te verdrijven heerscheres, de te onttroonen huiskoningin. En hare eigene meid, Tonia, met drieste opmerkingen en, misschien, misplaatste scherts.... boos was ze op zichzelve, omdat ze zich met zulke in alles ondergeschikte schepselen bezig hield.
Moedig trad ze binnen.
‘Ha! ha!’ zei haar vader, die rechtstaande in de eetzaal naast den stoel, waarop hare moeder zat, met een in den schoot gezonken handwerk, een druk gesprek met deze scheen te hebben gehad, ‘ha, ha!’ haar ontwarend, ‘eindelijk!’ Zijn toon was lang niet vredelievend noch verzoeningsgezind.
‘Fernande! wat denkt ge toch,’ sprak mevrouw Duquenne ter bezwering van grooter uitvallen wellicht, zelve een aanhef van verwijt wagend.
‘Mama, ik kon toch het kind niet laten sterven,’ ontschuldigde zij zich heel zacht, als eene misdadigster voor hare rechters staande.
‘Ge zijt thuis en ge blijft thuis, hoor!’ sprak haar vader met gekropte stem en ingehouden verbolgenheid, blijkbaar vast besloten zijn oppergezag te doen gelden.
Fernande zuchtte, hoogrood, daarna wit wordend: ‘Mathijs stemt toe om ons den kleine te laten,’ begon ze schroomvallig.
De beide aangezichten helderden op in triomfglans. Helaas, zij moest dien dra door eene erge mededeeling weer beschaduwen.
‘Voor korten tijd,’ hernam ze aarzelend.