De twistappel
(1904)–Virginie Loveling– Auteursrecht onbekendXIXSpoedig haalde Fernande het kind met hun eigen gesloten rijtuig, op hetwelk de ledige wieg werd gesteld. Hij bezat geen slecht hart, mijnheer Duquenne, maar een opbruisend karakter, en zijn ruwe opvoeding eischte haar rechten in den omgang met zijn veel beschaafder omgeving. Toen hij zijn kleinzoon zag verteederde zijn gemoed, een traan schoot in zijn oog. Ietwat verlegen lachte hij hem toe: ‘Zorg er goed voor, hoor! Zorg er goed voor,’ sprak hij enkel tot Fernande, zich omwendend, terwijl de grootmoeder, heel opgewekt, heel zenuwachtig, met bevende handen de kussentjes van 't wiegje opschudde en de sargetjes warmend voor 't open vlamvuur hing. Fernande voelde 't hart van geluk overvloeien. Het was vermakelijk om te zien en streelend voor hare eigenliefde, hoe Gaspard vreemd opkeek, hoe hij zijn hoofdje achter haar schouder verborg, zoodra een streelende, doch ongewenschte hand hem grijpend naderde. | |
[pagina 79]
| |
‘Een weinig geduld, mama, binnen een paar dagen zal hij u kennen,’ verzekerde zij. Al gauw werd er een kleine meid gezocht, ofschoon Fernande zich wel voornam hem zoo zelden mogelijk aan onvertrouwbare hulp over te laten. Er was reeds veel besproken en geschikt; stappen werden thans zelfs met behulp en op raad van mijnheer Duquenne aangewend ter aanschaffing der noodige papieren en ter verkrijging van de wettelijke en geestelijke toelating tot het voltrekken van een huwelijk tusschen aangetrouwd maagschap. Mathijs kwam elken avond. Hij leed er onder zijn zoontje slechts nog zelden te zien. De ledigheid van zijn huis dreef hem op de vlucht, naar de herberg soms, wanneer hij 's avonds zijn familie verlaten had. Geen woord van liefde tusschen Fernande en hem; maar een straal van sympathie, zich vereenigend in het centrum van hun warme beiderzijdsche belangstelling: het kind. Ja, het kind! het scheelde niet veel of het zelf werd een nieuwe twistappel van scheiding. Reeds van 's anderdaags na zijn aankomst onder het grootouderlijk dak, had mijnheer Duquenne, met een bedenkelijk gelaat Fernande aangesproken: ‘Dat kind is niet gedoopt.’ ‘Ik heb 't verzekerd,’Ga naar voetnoot1) zeide zij. | |
[pagina 80]
| |
‘Zoo iets is niet voldoende voor den godsdienst.’ Fernande wist dit wel. Zij had reeds haar voorzorgen genomen: ‘Gaspard zal in de kerk, doch heimelijk gedoopt worden,’ verklaarde zij met overwinningspraal. En daar mijnheer Duquenne zijn verbazing uitdrukte over iets dergelijks, vertelde zij: ‘Ik heb Mathijs voor oogen gelegd, dat wij geen heiden in huis konden dulden.’ ‘En?’ ‘Hij wilde eerst van geen doopsel hooren, maar ik sloeg hem met zijn eigen wapen, “ge gelooft niet in de kracht van dat sacrament,” zei ik, welnu, ge moet dus onverschillig er voor wezen, of het toebediend wordt of niet.’ ‘Mijn overtuiging, mijn grondbeginsels!....’ wierp hij op. ‘En de mijne?’ vroeg ik hem. ‘De uwe?’ zei hij, ‘Fernande ik zal u volkomen vrijheid laten, maar laat mij die ook, en bemerkend dat ik niet toegeven zou, gaf hij toe op het punt van den kleine.’ Wat Fernande niet vertelde, was hoe hevig de zaak tusschen hen was betwist geworden. Het was voor Gaspard wellicht een quaestie van leven of dood en dezen toestand had ze tot haar doel benuttigd. Indien Mathijs den nek boog voor haar godsdienstwil, zoo trok hij in zijn meening zich terug achter eene verschansing van onverbiddelijkheid, wat hem zelven betrof. Nooit had | |
[pagina 81]
| |
hij haar voorgehouden, mocht ze hem van godsdienst spreken, ‘nooit’ en hij had haar aangezien met een blik zoo streng gebiedend, vast besluit veropenbarend, dat ze op hare beurt bang was geworden. Zoo 't voorgenomen huwelijk nu afsprong! Tweemaal zou ze uit haar levensweg geslagen zijn. Welk een schande! Welke smaad in de oogen van familie en bekenden bij wie de verloving aangekondigd was! Zij ook boog thans het hoofd onder die voorwaarde, gansch onderwerping aan zijn zoo krachtig uitgedrukten wensch. Maar er werd heel wat gepraat over die verloving, veel mede gelachen, verontwaardigd op uitgevallen: zij waren nog in den rouw voor Esther! De eene zuster is niet bestemd door God om plaatsvervangster van de andere te zijn. Hoe kon Mathijs zich aldus om den tuin laten leiden! ‘'t Is immers voor het kind!’ wierpen op arglistigen, met de petroleum der menschelijke boosheid het vuur der tegenspraak aanwakkerend. ‘Och, kom, voor 't kind! is zij alleen bekwaam het te verzorgen en het op te voeden?’ ‘Een voorwendsel, dat kind.’ ‘Een uitgeloopen non! hoe wil hij haar!’ ‘Een rijk, mooi meisje, hoe wil zij hem, die zooveel ouder is!’ ‘Zij zal er geen pleizierige dagen mede beleven, hij is geheel door zijne zaken in beslag genomen.’ ‘Zij zal altijd alleen thuis, altijd weduwe zijn.’ - ‘Ik zou er voor bedanken, zoo alleen buiten, winter | |
[pagina 82]
| |
en zomer begraven te zitten,’ meenden enkele stadsmeisjes, welke met haar in de kostschool hadden gewoond. Toen Fernande vrees koesterde voor de tevens zoo gering geschatte opinie van Tonia en bovenal van Kathelijntje lichtte haar voorgevoel haar met zekerheid voor: de meid van Mathijs was woedend bij 't vernemen van het huwelijksplan: ‘Alsof ik en Marie niet mansGa naar voetnoot1) waren om den jongen op te kweeken! Wij zouden hem opeten zeker?’ en met schitterende sluwheid in het oog, riep ze Petrus, haar vader, en Marie tot getuige in het bijzijn van andere personen: ‘Heb ik 't niet voorspeld! Heb ik het niet in de gaten gehad dat er licht in 't kappellekenGa naar voetnoot2) was, eer iemand het vermoedde?’ Maar dat zijn dochter helderziende was geweest, kon Petrus niet vertroosten. Hij zat verplet, bedreigd in zijn bediening, duchtend 's meesters oog, die fakkel van onderzoek, haar schijnsel werpend op zoovele te verheimelijken handelingen.... Tonia, met de stoutheid eigen aan een lange dienstbaarheid, toonde onbescheiden verwondering: ‘Is 't huwelijk wel uw vocatie, juffrouw?’ vroeg ze met onverholen zinspeling op vroeger kloosterkeus. ‘Dat zou ik nooit van u gedacht hebben, nooit!’ zei ze. ‘Onze juffrouw “beklapt”Ga naar voetnoot3) haar zelve’ spotte | |
[pagina 83]
| |
zij achterrug en met de grofheid eigen aan haar stand, voegde zij er grinnikend bij: Zij was enkel een kwezel
Bij gebrek aan een ezel.’
Dit alles onderschepte Fernande niet. Toen Tonia vernam, dat het kind gedoopt zou worden, bekende zij aan de buren: ‘Denken zij, dat hij nog met de erfzonde besmet is dan vergissen ze zich leelijk. Hij was nog geen half uur in huis, toen ik boven sloop met een “spoelkom”Ga naar voetnoot1) water en van zoodra ik mijn slag zag - ik moest immers alleen met hem zijn - doopte ik hem algauw. Dit onder ons,’ beval ze. Mijnheer Duquenne en eene tante van Mathijs zouden peter en meter bij de kerkplechtigheid zijn. ‘Hoe wordt hij geheeten?’ vroeg Tonia. ‘Hoe zou hij geheeten worden?’ antwoordde mevrouw Duquenne, ‘hij heet Gaspard, hij behoudt zijn naam.’ ‘Een leelijke naam,’ meende Tonia, ‘maar,’ troostte zij zich, ‘de pastoor zal daar niet willen van hooren, er is alzoo geen heilige geweest.’ ‘Niet?’ weerlegde haar Fernande, ‘Tonia, ge kent de lijst der martelaren en heiligen dus niet: Gaspard is een van de Drie Koningen, ik heb 't u reeds verklaard.’ Men was het met den pastoor eens ter vermijding van opspraak het knaapje heel in stilte naar de vont te dragen. Het verwekte een soort van schandaal of was ten minste eene bron van verlegenheid, een be- | |
[pagina 84]
| |
kentenis van plichtsverzuim, dat alzoo een groot kind nog niet ontsmet was door het doopsel, en men wilde een toeloop van nieuwsgierigen ontgaan. Maar Tonia had dag en uur aangegeven in vertrouwen aan de buren en het ontbrak aan geen nieuwsgierigen, toen de plechtigheid plaats greep. Mijnheer Duquenne was razend een mikpunt voor alle blikken te wezen en zijn verbittering wendde zich tot zijn schoonzoon, 't was hij, die hem aldus in affront bracht. Inwendig brieschte hij vol wraakbegeerte. |