Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Arabische Alkoran (1641)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Arabische Alkoran
Afbeelding van De Arabische AlkoranToon afbeelding van titelpagina van De Arabische Alkoran

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.18 MB)

ebook (3.35 MB)

XML (0.54 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

religieuze teksten (niet-christelijk)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Arabische Alkoran

(1641)–Anoniem Arabische Alkoran, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Inden name des barmhertighen ende goedighen Gods. XXI. Capittel.

DIt boeck ’twelck wy u ghegheven hebben, is vanden onbegrijpelijcken ende alwijsen Godt selve ghemaeckt geworden, daerom sult ghy desen Godt van reynder herten aenroepen. Ende de ghene die ander Goden aenroepen, die sal God eenmael in zijnen grooten toorn examineren, ende dan en sullen sy haer dwalinge niet konnen verdedigen. Wanneer Godt hadde willen Sonen hebben, soo hadde hy den aldertreffelijcksten onder alle creatueren daer toe wel verkoren: Maer daer en is maer een stercke waerachtighe onbegrijpelijcke Godt, Schepper des Hemels ende der Aerden, die de Sonne ende Mane laet voortkomen, ende die het gantsche menschelijck gheslachte van een Man ende Wijf gheschapen heeft, hy is alleen de Heere ende Coninck der gantsche Wereldt.

Och lieve luyden, waerom en bekeert ghy u doch niet tot hem, ende waerom en vreest ghy hem niet? Want u ongeloof en schadet hem niet, maer uwe siele. Wie eenich ongheluck over komt die bidde Godt dat hy dit van hem wil af wenden: Ende als hy daer van verlost is, so en sal hy den rechten wech niet vergeten, op dat hy niet int eeuwich vyer ghestooten werde. Een yder vrome heeft hem inde Goddelijcke barmherticheyt te troosten, ende de dwase en konnen met de wijse niet gheleken werden. Ick roepe Godt alleene aen, maer ghy verkiest u ander Goden, die in uwe fantasijen komen. De gene die moet-willich haer siele int verderf brenghen, die sullen aen alle sijde met brandenden vyere bedect werden.

[Folio 130]
[fol. 130]

O lieve luyden, vreest Godt, ende laet de Goden met den Duyvel varen, merct op mijn woorden, ende en wandelt niet op den valschen weghe, God sal u rijckelijck beloonen. Godt laet het water rijckelijck vanden Hemel neder komen op de Aerde, op dat sy vruchten brenghe.

Godt opent de geloovighe haer herte, maer de ongeloovige verstockt hy, ende maecktse als de steenen, op dat sy in haer dwalinge verderven, maer de Godtvreesende werden deur ’t gehoor der Goddelijcke woorden op ’t hoochste verheucht. De voor-ouders der Goddeloosen hebben onsen boodtschapper oock seer wederstaen, maer sy zijn dat wel indachtich geworden, tot harer groote ongeneeslijcke schade.

Wy hebben veelderley ghelijckenissen in desen Alkoran ghebruyckt, op dat de lieden den handel des te beter verstonden, ende in gedachtenis mochten behouden.

Alle menschen moeten haer saecken voor Godt brenghen, ende wie waerachtich is, die vreese Godt, ende doe zijnen wille, daerom vergeeft hem Godt oock sijn sonde: En laet u van de ongheloovighe niet verleyden om vreemde Goden aen te bidden.

De Goden en konnen my van mijn voornemen niet verhinderen, want ick bevele my selven God, ghelijck alle wijse lieden doen. Maeckt ghy uwe saecke so het u alderbest goet dunckt, ick wil het oock nae mijnen sin maecken, ende het sal hem dan wel vinden, wie recht ofte onrecht heeft. Hoe wel u dit boeck van Godt toegesonden is, om de volckeren daer mede te helpen, so en sult ghy nochtans niemandt anders aennemen, dan alleene de gene die u gehoorsaem is, ende uwen wille doet.

Als yemant sterft, soo neemt Godt in die selve ure, de ziele uyt den lijve. Item als yemant slaept, soo doet Godt oock alsoo: Sommige geeft hy die weder, ende sommighe niet, nae dattet hem behaecht, ende dit is de wijse lieden een groot wonder werck. Alle tweedracht sal Godt ontwarren ende ontscheyden, ende als den joncksten dach des oordeels komen sal, soo sullen de ongeloovige alle rijckdommen der werelt daer voor wel gheven willen, als zy mochten verlost werden. Vele van haer roepen Godt aen, als het haer qualijck gaet, maer als haer wederom geholpen is, soo verlaten sy hem, ende schrijven dit alles haer eyghen verstandt toe: Die selve of sy wel sondighen, soo en sullen sy nochtans niet twijffelen, want Godt is barmhertich, daerom roept ende bidt hem aen, eer dat het ongheluck over uwen hals kome, want anders sal het te late zijn, ende niemant en sal u meer helpen konnen. De ghene die Godt tot een leugenaer maecken, die sullen ten joncksten daghe van het vyer een swart aenghesicht verkrijgen, maer de vrome sal Godt behouden.

Ick en late my niet overwinnen met redenen, om yemant anders, dan alleene Godt aen te bidden, want soo ick anders dede, soo soude ick onder ’tghetal vande verdoemde gherekent werden.

Als het geluyt der Basuynen sal ghehoort werden, dan sullen alle levendighe menschen sterven, ende als sulck gheluyt ten tweede-mael ghehoort wert, dan sullen sy weder opstaen, ende den Hemel ende Aerde sullen ghelijcksaem met Goddelijcken glantsche schijnen, ende als Godt dan die gedoode menschen sal aensien, dan sal hy een recht oordeel vellen, ende niet een mensche onrecht doen, maer een yder vergelden soo hy dat verdient heeft. De poortiers der Hellen sullen de Goddeloose vraghen of sy oock een bootschapper gehadt hebben, ende als sy antwoorden ja, soo sal tot haer geseyt werden: gaet daerom henen in dat eeuwige Helsche vyer.

Maer de Godsalige ende vrome sullen

[Folio 131]
[fol. 131]

dese lieflicke woorden hooren: gheluck ende heyl sy altoos met u, komt binnen int Paradijs, daer in ghy eeuwich sult blyven, ende dan zullen zy God loven ende dancken dat zy Gods Erfghenamen gheworden zijn, ende sullen hem met de Enghelen altoos aenschouwen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken