Berigten van het Historisch Genootschap te Utrecht. Deel 7
(1859-1862)–Anoniem [tijdschrift] Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht–
[pagina 3]
| |
[Tweede stuk]Eene bladzijde uit het leven van MR. Nicolaas Witsen, Burgemeester van Amsterdam.
| |
[pagina 4]
| |
Herhaalde malen bekleedde hij de Burgemeesterlijke waardigheid; en tal van jaren was hij gedeputeerde, het zij ter dagvaart van Holland, het zij ter Generaliteit. Ofschoon een Amsterdammer uit den grond zijner ziele, zoude men hem onregt doen zoo men hem onder de vijanden van het huis van Oranje telde: integendeel, voor zooveel het een' Amsterdamschen Regent, door veelvuldige banden aan zijne omgeving verbonden, mogelijk was, heeft hij de nationale politiek van den stadhouder ondersteund. Of zeggen wij te veel door hem als met geheel zijn ziel aan Amsterdam gehecht voortestellen? hooren wij hem zelven, hoe hij zich in zijne vertrouwde briefwisseling met den beroemden Deventerschen geleerde en staatsman Gijsbert Cuper (die hem over de in zijn oog verkeerde Politiek van Holland meer dan eens onderhield) uitlaat: ‘De heer van Heeckeren, zoo schrijft hijGa naar voetnoot1), heeft de waarheid gesegt, wanneer Sijn WEG. verhaalt uit mijn gehoort te hebben dat de heer Hudde en ik geporteert sijn om alle misintelligentien bij te leggen: nu kan ik UWE. versekeren dat niet alleen wij, maar dese geheele vergaderingGa naar voetnoot2) niet anders tragt en altoos getragt heeft als met de medeledenGa naar voetnoot3) in volkomem vrientschap en eenigheid te leven. De bovengemelde heer en ik hebben UWEG. latijnsche brief die voor bijlage strekte, met veel aandagt gelesen. Wij verwonderen de schoonheid van 't latijn, de cierlijkheid van sin en waerheid van den inhout; van den ijver des ontvangers van Uwen brief gelieve hij versekert te zijn dat ik tot effenheit sal arbijden. Onuitsprekelijk echter om de waerheid te seggen is het ongelijk dat aen Regenten deser stat wordt aengedaen. Waer men ons voor uitgekreten heeft en vertoont is bekent; hoe die quade menschen sijn opgeset en aengestookt so niet meer schrijve, is ons al te wel bekent. Hoe weinig dank | |
[pagina 5]
| |
men hebbe van vlijt, arbijt, onvermoeide sorg etc. sonde in presentie bredelijk kunnen werden ontdekt.’ Op een' anderen tijdGa naar voetnoot1) stort hij midden in een' brief zijn hart op de volgende wijze uit: ‘Mij soude lusten klagten uitteschudden in UWE. schoot over so veel ongelijk als men dese arme stat, die tot nog toe so milde en goetwillige moeder is geweest, heeft aangedaen; het schijnt men wetens en willens onse ondergank of ongehoorde schade heeft gesogt. Live Godt hoe ellendig is onse beurs gehavent, hoe menig eerlijke en welhebbende familie geruineert. Het is nu mijn beurt het praesidium waer te nemen en daerom so als alles door mij moet werden gesproken, so moet het ook werden gehoort. Oneindelijk sijn de lamentatien van de luiden, daer het quaetspreken dan somtijds onder vermengt gaet; kunst is het de gemoederen neder te setten en wie weet wat het einde deser onheilen sal sijn.’ Maar hoezeer ook aan Amsterdam gehecht, en hoezeer ook hij zich beijvert hare politieke gedragslijn te verdedigen, zoo behoorde hij niet, gelijk zooveele onder zijne stadgenooten, tot de vijanden van den Prins: ‘Is het niet waar’, schrijft hij aan Cuper eenige maanden na den dood van Willem IIIGa naar voetnoot2, ‘'tgeen ik so menigmaal heb gesegt dat het de beste vrinden van den Koning waren, die hem somtijts tegen spraeken?’ waaruit blijkt dat, al mogt hij alle de handelingen van den Koning niet goedkeuren, hij persoonlijk wel gezind te zijnen opzigte was; en men weet ook dat, toen de gewigtige expeditie naar Engeland beraamd werd, Witsen tot hen behoorde die in het geheim genomen werden. Witsen was echter niet alleen ijverig Regent maar ook een geleerde van naam, en zijne verdiensten in de scheepsbouwen land- en volkenkunde zijn van algemeene bekendheid; zijn werk over den scheepsbouw bij de ouden dagteekent van het begin zijner loopbaan; dat over Noord en Oost Tartarije is het | |
[pagina 6]
| |
werk van zijn geheele leven geweest. In de briefwisseling tusschen Witsen en Cuper wordt van dit werk herhaaldelijk melding gemaakt, even als van de vele bouwstoffen, die Witsen van alle kanten daarvoor verzamelde; telkens zijn het zijne ambtsbezigheden, die hem beletten aanhoudend zich hiermede bezig te houden, telkens dringt Cuper bij zijn vriend aan, dat hij er toch mede voortga en de wetenschap met zulk een voortreffelijk werk verrijke. Maar het lange toeven veroorzaakt Witsen vele wederwaardigheden. ‘Ik vaer met mijn Tartarije klugtig’, zoo schrijft Witsen den 24. September 1709; want de plaatsnijder, dien hij reeds eenige duizend gulden op hand had betaald, hield hem op en liet hij het werk door een ander verrigten dan zoude zijn uitgeschoten geld verloren zijn, terwijl hij op zijn vergevorderden leeftijd ook geen moed meer had den arbeid van nieuws af aan op touw te zetten. Eenige jaren later na dat Witsen van eene zware ziekte hersteld was, schrijft hijGa naar voetnoot1): ‘UEd. spreekt van mijn Tartarije en schijnt daer grote verwagtinge van te hebben, doch het zal zijn: Parturiunt montes nascetur ridiculus mus: ik heb er in veel jaren niets aen kunnen doen; het sijn meer als twaelf jaer dat gedrukt heeft gelegen. Het is waer dat ik sedert veel connectien hebbe gemaeckt en vermeerderingen en mij sin soude wel sijn om het werk te verdrukken, alles ligt geschreven, maer Edele Heer, mij krachten sijn te klijn en mijne jaren te hoog om so een swaer werk als is de correctie aentevangen, gehoorende daertoe ten minste twe jaer tijd; de lust is mij hier ook soo seer benomen tot de studie door oneindelijke klijnigheden, die men mij heeft aengedaen, dat ik er schier onder buck; egter, geeft Godt sterkte en tijd van leven verhope nog iets te doen.’ Waar hij door zijn invloed de wetenschap en hare beoefenaars kon ondersteunen, vond men hem steeds bereid; de wetenschap aan de bevordering der welvaart dienstig te doen zijn was zijn lust; de koffijcultuur in de O.I. bezittingen | |
[pagina 7]
| |
kwam vooral op zijn aandringen tot stand. ‘Ik hebbe voor vele jaerenGa naar voetnoot1), den Hr Generael van Hoorn geport om de coffij te doen cultiveeren; hij heeft dan op mijn aanrading over Suratte een plantje uit Arabie bekomen, tot Batavia geplant, en dat opwassende, daervan aen mij het eerst eene teekening gesonden en namaels enige geteelde koffi; een handvol of ses en weder daerna eenige klijne plantjes of jonge boompjes; twe waeren levendig; ik dede die planten in de Hortus Medicus alhier planten en is heden een boom geworden als een kerseboom in hoogte en sij staende in den glaesen huis, geeft vrucht, so dat de Heeren over die tuin deselve reets hebben geproeft, en met dese schepen komt twe dusent pont over, so dat al wat men van desen boom weten wil, is in Amsterdam te sien; wes omstandig te spreken daervan agterlaete: het sijn wel agt of tien jaeren dat ik over dese saek heb geivert.’ Maar niettegenstaande zijn ‘iveren’ voor deze zaak viel hem niet de eer van een proefje van de vrucht des booms te beurtGa naar voetnoot2). Ook de talrijke relatiën door hem in den vreemde aangeknoopt kwamen veelal het vaderland en Amsterdam ten voordeele; wij hebben hier slechts op zijne jarenlange vriendschap met Czar Peter te wijzen. Als bewindhebber der O.-I. Compagnie stelde hij zich wanneer hij kon, in de bres voor de bevordering van het Christendom, en trachtte hij op alle manieren de kennis van land-, taal- en volkenkunde te doen toenemen. Zijn streven werd echter niet door allen, die daartoe behulpzaam zouden hebben kunnen zijn ondersteund. ‘Ik soude mij schaemen te verhaelen, dus schrijft hij aan CuperGa naar voetnoot3), hoe lieveloos men is tot voortsetting, so wetenschap, en het pro- | |
[pagina 8]
| |
moveeren van godsdienst: surdo ego rem narro in onse besonjes, dog dit is onder ons gesegt.’ - ‘Mijnheer, zoo luidt het eldersGa naar voetnoot1), ik schaeme mij te seggen hoe weinig de godsdienst in Oost-Indien wert voortgeset; men sonde in de Specerij-eilanden en op Ceylon dusende Christenen kunnen maekenGa naar voetnoot2),’ ofschoon hij daarom toch niet in alle bekeerde inlanders opregte Christenen zietGa naar voetnoot3). Maar verkeerd is het in zijn oog dat er zoo weinig voor leeraars gezorgd wordt. ‘Maer hier is het daer ikGa naar voetnoot4), onder ons in stilte gesegt, daer ik klagen moet, over gebrek van leeraers en onderwijsers; men kan er schier geen predicanten na toe krijgen, want NB. daer valt niet veel te handelen: de droge specerijen geeft haer geen voordeel, behalven dat het aldaar seer heet is en de aerde geen goede spijs voortbrengt. Hoewel, als ik meester was, meerder tal van leeraers daer senden soude; het sijn veel eylanden en den predicant die op de hoofdplaets woont komt op zijn best eenmael int jaer de visite doen op de afgelegen eilanden ter bediening van de sacramenten, waerna hij weder vertrekt.’ Wij zien het, het oordeel dat Witsen over het weinige dat door de O.I. Compagnie voor de geestelijke ontwikkeling der onder haren invloed staande volken verrigt werd uitspreekt, is scherp. Hooren wij wat hij van de beschaving der regenten in de volkplantingen zegt: ‘Onse O.I. raetsheeren komen veeltijds uit matrosen of soldaten en weten van de studie of Europiaensche geleertheit meestijts nietsGa naar voetnoot5).’ | |
[pagina 9]
| |
Onze voorouders van dit tijdvak muntten niet uit door bijzondere mededeelzaamheid in hunne brieven; daardoor hebben die mededeelingen wanneer wij ze aantreffen, des te grootere waarde; en spreekt nu niet al hetgeen wij hier van Witsens briefwisseling met Cuper mededeelden voor het karakter van den Amsterdamschen burgemeester? Een man als hij moet bij den invloed die hem als Patricier en Regent ten dienste stond in alle opzigten nuttig hebben gewerkt. - Zijne nagedachtenis verdient in eere te blijven; moge in het bijzonder zijn voorbeeld toonen, dat de koophandel (en teregt) als de hartader van Amstels stad beschouwd moge worden, de wetenschap echter eene parel is aan hare kroon, die zij nimmer mag gering schatten. Witsens nagedachtenis zou tegen haar getuigen. De heer Bodel Nijenhuis heeft in zijn belangrijk opstel, waarin zoo vele mededeelingen aangaande Witsen zijn vereenigdGa naar voetnoot1), den wensch, reeds vroeger door Jacobus Scheltema in zijn Staatkundig Nederland geuit, herhaald, dat toch eenmaal eene levensgeschiedenis van den beroemden Amsterdamschen Burgemeester het licht mogt zien. Hoe gaarne zouden ook wij den waardigen Regent in zijn openbaar en en bijzonder leven, in een kernachtig verhaal ons voor oogen zien gesteld. Wij hebben echter op eene spoedige vervulling van dien wensch weinig hoop. - Het leven van Witsen toch is grootendeels te Amsterdam en te 's Hage verloopen, en men mist dus die verscheidenheid welke talrijke zendingen naar vreemde hoven opleveren: hoe verschillend b.v. is in dit opzigt de loopbaan van Witsen van die van zijn' tijdgenoot Jacob Hop. Maar daarbij komt dat eigenlijk voor een leven van Witsen de noodige bouwstoffen ontbreken. Het is waar, in het archief van Amsterdam treft men zeer vele brieven van zijne hand aan, gerigt aan Burgemeesters en Regeerders van genoemde stad, in de jaren toen hij ter vergadering van Hol- | |
[pagina 10]
| |
land, van Gecommitteerde Raden of van de Generaliteit afgevaardigd was; maar hoeveel belangrijks er in deze brieven ook voor de staatkundige geschiedenis van ons vaderland moge voorkomen, weinig is het wanneer men naar Witsens persoonlijke geschiedenis onderzoek doet, want welke ook zijne verdiensten mogen zijn, wij herhalen hetgene wij reeds hier boven hebben opgemerkt, in de staatkundige aangelegenheden, speelt hij geen leidende rol. Voorts zijn op het stedelijk archief van Amsterdam nog voorhanden 6 deelen adversaria door Witsen bijeen gebragt, maar het blijkt duidelijk dat er slechts een klein gedeelte van eene groote verzameling is bewaard gebleven; en van die 6 deelen bestaat voor het minst de helft uit stukken voor de geschiedenis van zijn leven van geen belangGa naar voetnoot1). De correspondentie tusschen Witsen en Cuper ter Amsterdamsche Stads-Bibliotheek in vier portefeuilles aanwezig, is van niet gering gewigtGa naar voetnoot2). Zij loopt over een tijdvak van meer dan dertig jaren, en Witsen en Cuper die elkander te 's Hage hadden leeren kennen, waren naauw aan elkander door vriendschap verbonden. - Daar zij beiden mannen van wetenschap waren loopt hunne onderlinge briefwisseling in den regel over geleerde onderwerpen, en sommige brieven vooral die van Cuper zijn niet zelden kleine verhandelingen. - In het begin werd de correspondentie in het latijn gevoerd, waarmede Witsen spoedig een einde maakte, terwijl Cuper nog vele jaren deze taal bleef gebruiken, ofschoon ook hij ten | |
[pagina 11]
| |
laatste het Latijn voor het Hollandsch achterwege lietGa naar voetnoot1). Hoe gaarne zoude men nog meer sporen van Witsens uitgebreide briefwisseling terug vinden. Dr. Scheltema heeft onlangs in het vierde deel van zijn Amstels oudheid, een werk waarin men zoo vele voor de geschiedenis der hoofdstad gewigtige stukken aantreft, een gedeelte der correspondentie in het licht gegeven door Witsen tijdens zijne ambassade in Engeland met Burgemeesters en Regeerders van Amsterdam gevoerd, met belofte van het vervolg in het vijfde deel te zullen plaatsen. Toen wij nu op het Amsterdamsch archief naar stukken over Witsen nasporingen deden, kwam ons door de welwillende aanwijzing van Dr. Scheltema zelven, wiens bereidvaardigheid niet genoeg kan geprezen worden, eene soortgelijke verzameling brieven door Witsen geschreven in handen, de correspondentie bevattende door hem met zijne Amsterdamsche mede-regenten gevoerd tijdens zijne deputatie te velde in 1703. Ofschoon wij nu niet deze brieven voor de geschiedenis van het vaderland als van overwegend belang zouden willen voorstellen, - want de veldtogt van 1703 is zoo als men weet, niet te vergelijken met andere jaren uit den Spaanschen successie oorlog - zoo schetsen zij ons toch door de pen van een' hooggeplaatsten ooggetuige, het leven in het kamp der geallieerden, en de vele verdeeldheden, die bij voortduring het ten uitvoer brengen van krachtige operatien verhinderden. Als eene bladzijde uit Witsens leven gelooven wij dat deze brieven niet van belang ontbloot zijn; het is uit dit oogpunt alleen dat wij ze hier mededeelenGa naar voetnoot2). | |
[pagina 12]
| |
De veldtogt van het jaar 1703 was door de verovering van Rijnberk en Bonn niet ongelukkig aangevangen. In de Oostenrijksche Nederlanden daarentegen kwam van de operatie tegen Antwerpen, die door Menno van Coehoorn was beraamd niets, en het eenige gevegt van belang was dat te EkerenGa naar voetnoot1), waar de Generaal van Wassenaar-Obdam van zijn leger werd afgesneden, maar toch evenmin de vijand een beslissend voordeel behaalde. Het verdere gedeelte van den veldtogt van dit jaar kenmerkte zich door eene besluisteloosheid onder d krijgsbevelhebbers, waarvan de brieven van Witsen meer dan eens het bewijs opleveren; hierdoor heeft het aanzienlijke leger der geallieerden eigenlijk weinig belangrijks verrigt. In eene bijeenkomst van den 22en Junij was met eenparigheid van stemmen besloten dat Witsen als gedeputeerde te te velde van wege Holland, ter generaliteit zou worden aangewezen. In het eerst maakte hij bezwaren, die men uit den weg heeft weten te ruimen, want den 28en Junij daarop volgende werd hij door Holland als zoodanig voorgedragen, en dien zelfden dag nog benoemdGa naar voetnoot2). Den 7en Julij verscheen Witsen ter vergadering van H. Ho. Mo. en gaf te kennen dat hij tot vertrek bereid wasGa naar voetnoot3). Eene week later, den 14en Julij, deed hij te zamen met een' zijner mede gedeputeerden, den heer van Aylva, den eed, en nam hierop afscheidGa naar voetnoot4). Kort hierop begaf hij zich naar het oorlogs tooneel, van waar nu zijne briefwisseling met de Burgemeesters en Regeerders van Amsterdam een' aanvang neemtGa naar voetnoot5). | |
[pagina 13]
| |
1. Edele Groot Agtbare HeerenGa naar voetnoot1).Van bijsondere uitwerkingen tot nog toe niet hebbende te berichten, so komt dese alleen, om UEDGr. Ag. bekent te maken, dat wij hier voor Lillo int gesigt van Antwerpen aengekomen sijn, vinde ons volk vol moets en dapperheit, volveerdig als leeuwen uit te werken 'tgunt hun aenbevolen wert. Wij zijn hier wat betrocken in enge plaets en de vijant dan naer Brabant dan naer Vlaanderen steets mouvementen doet. De veelvuldige regen doet de wegen week zijn: overlopers komen ons so seggen dat vele bataillons van de vijant over de brug van Antwerpen naer Brabant trecken en men segt dat sij haer camp versetten: waermede naer presentatie van mijn ootmoedigen dienst verblijve UEdele Gr. Agt. gants dienstwillige en gehoorsaeme dienaer, N. Witsen. Lillo den 21en Julij.
Met haest, biddende vergiffenis over de slordigheit van dit schrijven. | |
[pagina 14]
| |
2. Edele Groot Agtbare Heeren.Op heden als ik de forten Paerel en Maria uit Liefkenshoek was recognosceeren, quam ons tijding in dat de vijant weder uit Brabant met enige bataillons defileerde door Antwerpen naar Vlaenderen, tgene wij gissen geschiet om dat onse brugge over de Schelde gemaekt werdende, sij van gedagten sijn dat wij met meerder magt daerover sullen trecken, en ofschoon deselve niet voor den nagt sal vaerdig sijn, so hebben wij egter reets enige troepen derwaerts over doen gaen; men siet hier dagelijx vermits wij so kort onder de stat liggen en rontsom de vijantlijke forten en naebij haere linie, die heden selve hebbe besigtigt, personen die uit Antwerpen komen, waeruit verstendigt werden hoe de burgerye aldaer de Fransen seer moede sijn, en na Staeten guarnisoen verlangen, wesende bedroeft dat nalatigheit, oneenigheit, jalousye en onmin onder onse officieren vele goede saeken heeft vertraegt en de kostbare tijt sonder vrugt heeft doen verlopen. Het fort Santvliet daer maer twehondert man in was en in weinig ueren konde verovert worden, is nu opgepropt met volk en een doorn in ons voet: dees nacht marseert ons volk en wij hebben alles helpen bestellen. Godt almagtig wil hen segenen. Ik verhope binnen twe dagen UEd. Gr. Agt. nader te berigten en blijve UEd. Groot Agt. gants ootmoedigen dinaer N. Witsen. 23 Juli, op de Schelde een kanonschoot van Santvliet. | |
[pagina 15]
| |
heden soude een veltslag voorgevallen sijn; maer de vijant weinig te voiren daervan de lucht krijgende, is binnen hunne linien geretireert, daer sij beswaerlijk aentetasten sijn: of wij nu haer linien sullen aentasten dan elders iets verrigten kan niet versekeren. Het leger onder boven opgemelten Hertog van Malboerg is so talrijk dat ik nimmer diergelijke hebbe gesien en niet gelove dat den staet oit bij een heeft gehadt. Tien of twintig vijantlijke ruiters vielen heden in onsen handen; een meerder tal ontvlugtte het. Onse artillerye is mede de schoonste die gesien kan werden. Ik verhoope wat goets in kort te berigten, waermede verblijve UEdele Groot Agt. gants ootmoedigen dinaer, N. Witsen. DingsdagGa naar voetnoot1), buiten Bergen op Zoom. | |
4. Edele Groot Agtbare Heeren.Vermits dese over waeter gaet sal een weinig uitborstiger vrijheid nemen te spreken. Ons leger is gekomen voor de franse liniën, de troepes sijn in tal, voor soveel de bataillons aengaet en esquadrons egale, maer donsen is beter manschap en sterker, edog de liniën sijn sterke fortificatien; daer agter legt de vijant, heeft een diepe graft met water van veertig voeten voor haer wel gepalisadeert: sij believen te oordeelen met wat apparentie van forceeren die aen te grijpen is. Met beklemtheit en droefheit van mijn hart bespeur ik de oppositien der opiniën onser generaels en dorst ik het seggen (het blijve onder UEd. Gr. Agtb.) het gelijkt de toorn van Babel in confusie en verscheidenheit van sentimenten. Met opgaen van den dag vertrecke ik morgen naert groot leger onder een gelei van weinig peerden: wij moeten er sijn om decisie te helpen maeken wat te doen, want het leger en kan op de plaets niet blijven daer het staet: men wagt | |
[pagina 16]
| |
ons gesamentlijk, edog dese overtogt is vermengt met seer groot gevaer, laetende wij Santvliet een klijn half uur aen onse regter hant, dat vol volk is: 't intrest van 't lant egter eist en dwingt ons dat wij het waegen, daerom sal vol moet derwaerts trecken. Dat er hooftsaken dit jaer gedaen sullen werden twijfele ik seer: nu segt men, men had de operatien van een andere kant moeten aenvangen aen Maes en Moesel: het intrest van Koehoorn is om contributien op te haelenGa naar voetnoot1), in Vlaenderen te ageeren, dat so een doorsneden lant is en daer ment alom schier onder water kan setten: rontuyt segt men hier dat die Hr. so bijster op particulier intrest is gestelt. Hadde hij de post van Borgt gevat, men soude omtrent Antwerpen andere saeken hebben konnen doen en nimant weet waerom sulxs niet is geschiet. Lieve Godt, hij sprak van Ostende en hoe verre is het daer van daen ten minste voor dit najaer. Ik laete mij te verre uit; de iver soude mij meer doen seggen, maer ik valle verdrietig, daerom breke af. Ik hoope onze goede overkomst en goede uitwerkingen in kort te notificeren; waermede tekene en segge te sijn UWelEdele Gr. Agtb. gants ootmoedige dinaer N. Witsen. 25 Juli 1703, buiten Bergen op Zoom. | |
5. Edele Groot Agtbare Heeren.Op gisteren naermiddag sijn wij hier in het groote leger der gecombineerde macht aengekomen, sijnde door een convooij van twe hondert paerden begeleit, sodat de stropende partijen die alom swerven ons niet hebben durven aentasten. Het leger bestaet uit een seer groot tal brave krijgsluiden die volveerdig sijn den vijant aen te grijpen. Wij leggen hier een groot half uer van 's vijants liniën die seer sijn gesterkt en heden | |
[pagina 17]
| |
door de onsen gerecognosceert. Wij hebben aenvang gemaekt krijgsraet te houden, en wat geresolveert staet te worden, sal niet nalaeten UEd. Gr. Agtb. te berigten. Dit alleen segge ik dat de mesures met volslage voorsigtigheit tot nog toe niet sijn genomen nog ook niet met behoorlijke kennis van saeken. Ik verblijve UEd. Gr. Agtb. gants ootmoedigen dinaer, N. Witsen. 27 Juli 1703, in Westwesel, vijf uer van Antwerpen. | |
6. Edele Groot Agtbare Heeren.Een leger van seventig of tagtig dusent mensen soals wij hier behalven seer groote menigte van leger-volgers bijeen sijn, 't gunt twe liniën beslaet omtrent sestien dusent passen lang beweegt sich beswaerlijk. Dits de reden dat wij nog niet gereesen sijn. De vijant liegt en schuilt agter si̅j̅ werken daer water of nat lant voorstaet, en heeft ons groot voordeel afgesien, maar ik soude schier seggen nostra culpa, nostra maxima culpa, 't geen met seer veel redenen en daden of actien van onse luiden soude kunnen goet maeken; egter onder de segen van den almagtigen Godt ik hoope nog wat goets dit najaer en oordele dat wij dese plaets in kort te verlaeten staen; werwaerts sal, wanneer de aenvanck wert gemaeckt berigten. Partijen rontsom ons komen dagelijx aen elcander, en elk dag brengt si̅j̅ lijken mede; vijantlijke trompetters sien wij dagelijx; een die ik gisteren sprak en gevraegt waerom Vileroy ons niet afwagte seide, omdat gij sterker waert als hij in krijgsmagt. Waermede naer presentatie van mi̅j̅ dienste verblijve UWelEdele Groot Agtbare gants ootmoedige dinaer, N. Witsen. Met groote haest in 't leger bij Westwesel den 30. Juli 1703. | |
[pagina 18]
| |
7. Edele Groot Agtb. Heeren.Eindelijk naer vele overleggens so gaet ons mars op morgen aen Maeswaets, van waer dit so groot leger gekomen is. Men quam hier in meening de vijant, die op de heide gecampeert lag aen te tasten, en so de stat Antwerpen te beledigen; maer die is op der onsen komst geweken binnen sijne gesterkte liniën, die niet als met seer groote disavantage aen te tasten is, ter oorsaek van water, enge wegen, terrein binnen en buiten, en dat bijsonder is, onser niemant hadde teregt kennis van dat alles, bevorens men er quam. Om in Vlaenderen te verrigten ter plaetse daer UEGr. Agt. kennis van hebben, is geoordeelt insgelijx ondoenlijk omdat versuimt is sekere post te vatten, die nu de vijant besit, waermede onse troepen uit dat gewest weeren kan, behalven dat de na-tijt te dier oort eerder is als op de hoger landen, en de wegen met de minste regen verdurven en den toevoer ter zee van bijster difficiele uitwerkinge Wert geoordeelt. Ik kan niet verswijgen dat deser saeken men bevorens kennis hadde moeten nemen, en dus is veel versuimt, dat mondeling int brede en klaerder soude konnen uitleggen; daer is so veel goede wille bij onse Generaels, so vele dapperheit bij de soldaten, dat verhoope Godt sijn segen geven sal ter plaetse daer wij nu de wil hebben. Het is waer, de onmin die sommige generaels onder en tegen elcandre hebben, baert veel disavantage in het werk; dier enige dreigen vaak den dienst te verlaeten, so hun sin niet hebben, waerop nominatim niet derve mij expliceeren. Wij doen alles wat in ons vermogen, dese Heeren in gerustig gedrag te brengen en kan niet voorbijgaen hooglijk te roemen de conduite in dese en vele andere voorvallen van den Hr. Hertog van Malbourg. Wij senden heden patenten aen enige krijgsmagt naer de steden Breda en Bergen op den Zoom, alsmee so een talrijk volk aen Koehoorn naer Vlaenderen, daermede hij of en diffensief, so hij segt sal konnen handelen. Dien heer schijnt al wat eigen- | |
[pagina 19]
| |
sinnig te sijn, dog ik hoorde hij enigsins onpasselijk is, wes ment verschonen kan. De mars die te doen staet vrij langwijlig sijnde, sal het al wat tijt aenlopen, eer ik iets van operation sal konnen overbrieven. Bevelende de personen van UEd. Gr. Agt. in de hoede van Godt, die haere regeringe voorspoedige, verblijve UEd. Gr. Agt. gants ootmoedigen dinaer, N. Witsen. 1 Aug. 1703, tot Westwesel int leger. | |
8. Edele Groot Agtbare Heeren.Onse mars met dit so groote leger is heden gekomen tot in het dorp Male: wij liggen gestrekt over de twe ueren gaens, ofte vijftien dusent passen lang. De vijant die haer corps nu uit de liniën getrocken heeft, en daer kort onder marseert, staet met een gedeelte bij Aerschot op den Demer en Diest en het overige gedeelte weinig van daer. Wij bemerken dat als wij staen, dat sij dan mede halten houden en strojen uit in haer leger dat als wij op de Maes sijn, dat sij naer enige onser steden op den Brabantsen bodem souden gaen: andere seggen dat sij tragten sullen ons den Demer te bedisputeeren, tgunt op overmorgen staet te besien: andere willen dat sij ons de steert sullen tragten af te snijden of aen te tasten, tgene wij met courage afwagten. Ik kan UEd. Gr. Agt. versekeren dat dit leger in dit heete weder en swaere marsen veel lijt: een goet aental blijven doot op de weg, en andere die te verre syelinks aftreden werden van den vijant die bij dag en nagt rontsom ons leger swerft, met klijne partijen weggesleept. Ik sag gisteren een partij van hondert vijftig ruiters die eenige karren af hadden gespannen: een deserteur quam van haer tot ons: wij setten haer na dog waeren reets te verre. Van dit ongemak heb ik grotelijkx mijn deel, en meer als UEd. Gr. Agt. souden sig konnen inbeelden: verhopende egter dat sterkte sal behouden om het uit te harden. Ik hoore en sie hier in dese krijgsraet en alomme meer als de pen kan be- | |
[pagina 20]
| |
trouwen, reserverende het verhael tot bijeenkomst. Wij settent morgen naer Hasselt dat aen de vliet Demer legt, en dat soude de plaets sijn daer de vijant sig voor ons soude willen posteeren, wesende daer veel defilees daer je met weinig veel stuiten kan. So sij ons stuiten so moeten wij laeger afsacken op den bodem van den staetGa naar voetnoot1) dat niet wel komt, want also wert de boer geruineert daer wij komen, so als ik sulx hier dagelijx sie. Waermede UEd. Gr. Agt. presenterende mijn dienst en toewenschende alle heil, segen en vergenoeging. Verblijve UEd. Gr. Agt. dienstwillige dinaer, N. Witsen. Den 5en Aug., tot Male in Brabant. Bidde vergiffenis van de slordigheit deses briefs: het gaet so wat met haest op sijn soldaets heen. | |
9. Edele Groot Agtbare Heeren.Op gisteren den sevenden deser maent sijn wij met dit groote leger gekomen tussen Tongeren en Borgloon, hebbende gepasseert een seer gevaerlijke defile tussen Hasselt en dit kamp, daer de vijant ons in de flank had konnen treffen en mede aen het front stuiten, wes wij rijpelijk hebben overwogen wat gedrag te houden: de Fransen sijn volgens berigt, heden ingekomen, genadert de vliet NahanjeGa naar voetnoot2), dog nog binnen haere liniën, en Vileroi heeft voorgegeven onser desseinen kundig te sijn en dat hij ordre had gestelt ons te voorkomen tgunt de tijt sal leeren. Wij leggen nog twe dagen stil en na die tijt sal ik mij de eer geven UEd. Gr. Agt. onser versonnene voornemen te berigten. Wij leggen hier op een plein in twe liniën avantagieus geplaetst: de vijant sent rontsō ons steets veel partijen om kontschap te bekomen: wij betrappen er somtijts enige, so als mede enige deserteurs, | |
[pagina 21]
| |
meest Duitsen heden overquamen en onser bijsonder uit Deens en Duits volk, spoet derwaerts enigeGa naar voetnoot1). De trompetters werden te wedersijts nu ingehouden om elcandre der marsen en gelegentheit onkundig te houden. Ik verblijve UWelEdele Groot Agtb. gants ootmoedige dinaer, N. Witsen. Int leger op Munnikhof den 9en Augs.
PS. WelEdele Groot Agt. Heeren. Mijn neef Lambert de Secretaris was mij bij Breda komen sien, om met een het leger te besigtigen en dat juist op dien dag als wij mosten marseeren, sodat hij niet heeft kunnen vertrecken, voor dat men in de nabeurschap van Maestrigt was gekomen. Hij vertrekt dan so met convooy en hoopt nog op si̅j̅ tijt te huis te zullen si̅j̅, dog of het een dag of twe mogt ontschieten, versoekt daertoe UEd. Gr. Agt. permissie en welduidinge. De Hr Boreel heeft, segt hij, genoegsaam toegesegt den dienst voor hem te sullen waernemen voor die weinige tijt. | |
10. Edele Groot Agtbare Heeren.Eindelijk naer een seer moilijken voortgank, sijn wij heden gekomen tot Borgworm in de nabeurschap van Huy; staende wij op morgen met aenkomen van den dag een voordeelige post te betrecken, indien de vijant, wiens esquadrons wij heden lange int oge hadden, ons sulx niet betwist of hindert: in tal van bataillons sijn wij omtrent gelijk, dog die van haer veel swacker, en in esquadrons wij hun overtreffen: ik hope UEd. Gr. Agt. binnen weinig dagen het losbranden van 't kanon te notificeeren, waartoe den Almagtigen Godt sijn segen geve: ik wenste wel wat meerder enigheit en minder haet of jalousie onder sommige opperhoofden, die anders wackere mannen sijn: wat moeite wij hebben gedaen, die Heeren blijven op haer stuk int punt van eer, en alsulcke saeken te | |
[pagina 22]
| |
verhandelen is een der meeste besigheden die ons omhanden sijn. Milord Albemarle is aen 't hooft van onse ruiterye tot expeditie, en dat wij te min ervarene opperhoofden hebben is ons nu kundig. De steegheit dergener die anders bequaemheit hebben hindert hier staetsbelang. In dese onsen oorlog evenwel der krijgslieden dapperheit verwagte ik dat alles sal te boven komen en verhoope naer veel versuim dat ik bewijsen kan, een goet en glorieus einde van dese velttogt. Waermede naer aenmeldinge van mi̅j̅ dienst verblijve UWelEd. Groot Agt. gants ootmoedigen dienaer, N. Witsen. Borgworm in Luikerlant den 13en Aug. 1703. | |
11. Edele Groot Agtbare Heeren.Op gisteren tegen de middag hebben wij het hier voor de Luiksche stat en kastele Huy aengebragt: ik hebbe aenstonts met de Generaels deselve gerecognosceert. De helft van de stat gelegen aen dees sijde de Maes heeft aenstonts Engels guarnisoen ingenomen; maer de forten, dier al enige sijn gelegen op hoogten en steenklippen maeken aenstal van sterke tegenweer en losten sij onswaerts al een goede vlug van kanonkogels: dog nimant wiert geraekt; eer onse baterijen vaerdig sullen sijn, vereist men vijf of ses dagen. Het groot leger van de vijant ligt voor of in sijne liniën, welke hier tegen de vliet Mahanie sijn loop eindigt, dog een klijnder leger van haer onder CerclaesGa naar voetnoot1) is over de rivier getogen en staet in onse nabeurschap, of zij op ons iets tenteeren willen, is onwis; Godt hope sal de arm der onsen sterken. Gister namiddag, ik weinig vroeg int bestelde quartier gereden wesende, vertoonde aldaer een troep van dertig fransche ruiters, die mij so er geen klijne sloot of defile tusschen beide waere geweest aengedaen soude hebben, so als sij aen | |
[pagina 23]
| |
enige onser voerluiden dien sij de paerden afspanden, hebben gesegt, loerende om 't vaendel van voor mi̅j̅ deur weg te rucken: sij waeren al genadert binnen de hondert passen. Het waren meest alle vijantlijke officiers en sij bragten enige der gevangene voerluiden voor hun generael om van haere bravure getuigen te zijn, so als ons sulx door gemelde luiden wert vermelt. Int schrijven deses komt een serjeant en dri soldaeten uit het kasteel tot ons over: dese berigten weinig volk daerin te si̅j̅, en niet boven dusent of twaelf hondert man; insgelijk komt so een partisaen ons berigten dat een half uer van ons int bos, ses hondert vijantlijke grenadiers si̅j̅ gekomen tusschen dit quartier en de Nehanie; of zij van meer gevolgt sullen werden weet men niet: het konde sij dat si̅j̅ voorafgeschikt volk waeren van het vijantsleger, dat konde volgen of wel dat sij uit Namen si̅j̅ gekomen om paerden en mensen, die buiten de campementen gaen op te scheppen so als dagelijks geschiet. Sestien vijantlijke voetknegten wierden heden gedoot en een gelijk getal omtrent gevangen. Wij richten nu boven de stat mede een brugge op, en het vijantlijke kanon speelt steets. Waermede verblijve UWelEd. Groot Agt. gants ootmoedigen dinaer, N. Witsen. Int leger voor Huy, den 16. Aug. 1703. | |
12. Edele Groot Agtbare Heeren.Het was op den negentienden smiddags als onse eerste kogel in het oude kasteel van Huy viel, die al sulke operatie dede, dat wij sagen een groot gedeelte muers vallen en veel buspulver in de lucht vliegen, ten waere het van eigen krnit was geschiet. Wij kosen gisteren een slagvelt om des noots ons heir uittetrecken, versterken onse benden voor de stat, en beschansen dengenen onser, die wij op de oever van de Mahanie tot dekking hebben gelegt. Men wil als of Cerclaes (wiens broeder aen onse zijde is, te weeten de Graeve van | |
[pagina 24]
| |
Thili een man van dapperheit en kennis, en mij heden aen den dis vereerde met sijn geselschap), wel iets soude tenteeren op onsen graeve de Noielles die het beleg leit. Over de dertig overlopers quamen gisteren uit het kasteel tot ons over. Een kogel benam aen vier Engelsen het leven, en so nu en vliegen er armen en beenen en werden enige gedoot. Wij hoopen over twe dagen met de baterijen vaerdig te sijn; het boven brengen van 't geschut, also het op hoge klippen geplaetst moet worden baert de meeste moeite. Door ongeregeltheit onser krijgsluiden, bijsonder der Engelsen, wert de vouragie hier schaers en hoewel ment met straf tragt te hinderen, so gaen er nog al ongeregeltheden om. De gantsche stat is van de vijant reets verlaeten en met onse besetting belegt. Godt sij dan, die goet weder geeft. Want bijna tijt hier niets te verrigten soude sijn. Waermede verblijve UWelEdele Groot Agtbare gants ootmoedige dinaer, N. Witsen. De 20. Aug. int leger voor Huy. | |
13. Edele Groot Agtbare Heeren.Gister avont naer een seer afgrijselijk vuur dat wij in het grootste fort St. Joseph hadden gemaekt, heeft dat guarnisoen gecapituleert bij monde en is uitgetrocken; sij hadden gemeent en versogt naer Namen te gaen, maer si̅j̅ geobliseert geweest in het oude kasteel Donjon genaemt te trecken. Heden heeft de vijant de twe andere forten als het Roode en Couru mede geruimt en is binnen boven genoemd oud kasteel getrocken, waerop wij nu onophoudelijk schieten en bomben werpen, niet twijfelende of sal of dees avont of morgen moeten buigen, waarmede dan dese stat Huy en seer considerabele forten in handen van den staet vallen. Ik ben UEd. Groot Agtb. gants ootmoedigen dinaer, N. Witsen. 's Middags ten 12 uren Donderdag 23 Aug. 1703. Met groote haest. | |
[pagina 25]
| |
14. Edele Groot Achtbare Heeren.Ik had gemeent voor het afgaen van dese het overgaen van 't so seer sterke kasteel van Huy te notificeeren, maer ofschoon alle de buiten werken over sijn, so blijft den gouverneur nog halstarrig; en hij en kan met kanon daeruit niet meer spelen, men siet er mede geen mensen in, want alle sig onderin binnen de kelders hebben begeven, en is tot nog toe de rots daer het op legt niet verbroken, hoe veel stucken geschut er reets lam op geschoten sijn: egter ik geloof wij de storm met leders morgen of ten langsten overmorgen sullen doen aenvoeren en twijfelen aen een korte verovering niet. De vijant hout sig binnen si̅j̅ liniën en trekt deselve tot aen Namen: een corps is over de Mase, en verders beledigen onse vouragiers en betrappen so nu en dan peerden en mensen; maer gisteren is er een goede partij van haere benden gedoot en omtrent veertig staen so voor mi̅j̅ quartier die gevangen ingebragt werden. Waermede verblijve UEdele Groot Agtbare gants ootmoedige dinaer, N. Witsen. Int leger voor Huy den 24. Aug. 1703.
P.S. So als dit geschreven was en de post stont te vertrecken, slaet de vijant de chamade: hem heeft bewogen een groulijk vuer dat wij van rontsom op het kasteel dede geven, en dat hij sag dat de leeren aengebragt wierden om haer te beklimmen en te massacreren: sij schoten en wierpen int eerst met hantgranaten van boven tot in de stat op ons volk en de onsen bleven niet schuldig: men sag haer dan het geweer neder smijten, opspringen, wenken en roepen op dat het schieten ophielde, dog eer dat sulx aen al de baterijen wiert gesien, schoot men nog enig vlug van kogels so dat ik geloof dat er veel gedoot sullen sijn. Ik spring so te paert en reide derwaerts om de conditien te helpen maeken. Saturdag avont ten 7 uere: met haest. | |
[pagina 26]
| |
15. Edele Groot Agtbare Heeren.Nadat op gister avont versproken was dat wij het guarnisoen van 't kasteel souden doen uittrecken onder conditie als in dese bijgevoegde capitulatie is te zien, hebben sij uitstel genomen tot desen morgen ten dri ueren, welcke tijt verstreken sijnde, sij tijt versogten tot dese ochtent ten agt ueren, als wanneer sij sulx afsloegen, seggende een expresse van Villeroy aen, aen wien sij gesonden hadden, te hebben ontfangen om sulx niet te doen, dies wij goetvonden te wagten tot negen ueren en alsdan haer twe schoten boven over te geven en indien daerop swegen er weder op los te gaen so met kanon als storm; edog die tijt gekomen sijnde, hebben sij sulx geaccepteert, wat dooden en gequetsten wete ik nog niet, als mede niet het getal. Men heeft verscheide vaendels op de wal gesien en ik gisse dat overmorgen sullen uittrecken. Waermede verblijve UEd. Groot Agt. ootmoedige dinaer, N. WitsenGa naar voetnoot1). 26 Aug. 1703, ten twaelff uren op de middag. | |
16. Edele Groot Agtbare Heeren.Ofschoon weinig stoffe hebben UEd. Gr. Agt. op het krijgswesen te onderhouden, so ist egter mijn plicht hun sulx te verstendigen. tSedert het overgaen van de stat Huy en sijne sterke kasteden, is ons oordeel als gestremt; tot nog toe sig niet kunnende pal setten wat te ondernemen. Echter het moet er op los, herwaerts of derwaerts, en onse bepaeling verhope binnen twe dagen den dag te sullen sien, wanneer het hen over wert gebrieft; en ist wonder? de gantsche rechter vleugel soude recht draets den vijant te keer gaen, on- | |
[pagina 27]
| |
geacht hunne werkingen, gesterkte linien, verschuilingen, beschutting en talrijk wel geplant geschut. Welcken sin den heer hertogh kragtelijk en als een helt drijft, met wien al den krijgsman genoegsaem stemt, niet dier stellende haer leven. Maer de munt omgekeert werdende siet de linker arm dit stuk gants anders aen en is die generaliteit eenstemmig en talrijker, genoegsaem alle inlanders of ingesetenen: sij vraegt wat gewonnen sal zijn als men met koste van veel bloets over 't bolwerk is gesprongen: Werwaerts dan? Wat vaste plaets te winnen? van wien lijftogt, voornaem voor 't paerdevolk, van waer te boeten so schonen volk als daer gewislijk geslaekt en geslagt sal moeten werden, behalven dat krijgsteerling twijfelbaer sij: sij stelt het stuk in een schael en peinst wat meest weegt, en bij hun helt over het oude spreekwoort, een klijne vis een soete vis. Het gemenebest is op eersucht, anders glorie der wapenen genaemt, niet geneigt en sij behoeft uit kracht van overzeesche bijsondere belangen geen eer in te leggen als er geen bestendig gewin van voor hen te wachten is. Dit alles hoe dapper, onverschrokken en braef sij sijn, willig haer bloet voor vrijheit, vaderlant en Godsdienst te vergieten, hebben sij met moet in de mont. Of mij dese tegengestelde gedagten en uitingen, sorg, verlegentheit en rust kosten, geve UEd. Gr. Agt. in bedenken. Ik schrome niet den vijant onder de oogen te zien, maer de eersten raet kiesende, bij gemis van geluk, wat haet en verwijt was er op onse schouders, wat geschreeuw soude er te huis sijn, kost men der lantsluiden raet niet volgen? Mij dunkt ik hoor de beurs so spreken: om desen klip te ontgaen hebben wij den Staet reets twemael om bevel geschreven, en ront antwoort versogt: 'tgeen alle verafwagten, sullende haer goet achten kloekmoedig tragten te agtervolgen. Het gewesene opperhooft deser plaets, gister in mi̅j̅ tent ons versellende (hij is een graef) hadde veel praets. Men kost, seide hij, een voormuer krijgen naer begeerte, waerom dus, seide bij, langer gestreden? De maet was hem vol en beklaegde sijn ver- | |
[pagina 28]
| |
lies. Waermede na aenbidinge van mijnen dienst verblijve UEd. Groot Agtbare gants ootmoedige en dienstwillige dienaer, N. Witsen. Huy 3 Sep. 1703. P.S. Dit geschreven sijnde komt Staets-besluit en het helt over. Elk blijft hier bij si̅j̅ gevoelen, ons is te gehoorsamen. Godt vermeerdere slants beste. | |
17. Edele Groot Agtbaere Heeren.Nog slapeloosheit, nog gantsche dagen te paert hangen, nog angst voor den vijant of schrik voor geschut-kogels, nog onordentlijk spijsen, dat alle in een krijgsleger voorkomt, hindert mij. Maer om ront te spreken, de verschijdenheit der gevoelens onser Generaels, de oorsaek van twalef dagen stilleggens hindert mij niet alleen, maer bedroeft mijn siel. Den Hertog en genoegsaem alle d'opperhoofden van de regtervleugel sijn willens geweest de vijantelijke bolwerken waermede haer leger is gesloten aentetasten; dog onsen Generael Ouerkerk met alle 't krijgsvolk der linkervleugel sijn gebleven tot heden van ander gevoelen, dat so sterk is gedreven dat men ons te voor heeft gelegt, dat so wij in dat gevoelen toestemden, waerdoor op 't minst ses of seven dusent man soude gevelt si̅j̅ geweest, dat het bloet op ons komen soude, en als men se al verkragt hadde konde sij geen nut daer uit sien voor den Staet, als alleen de eer van de wapenen. Menigte Colonellen en andere hebben ons int bijsonder op dit stuk komen begroeten en sulx afgeraeden, met soveel redenen dat die te verhaelen de maete van een brief te buiten soude gaen. Haer Ho. Mo. hebben ons gelast, so enigsins doenlijk dat daertoe soude inclineeren, en dat men een tentamen behoorde te doen. Wij hebben dan gisteren ons gevoegt niet alleen voor maer aen de sogenaemde linie, ja self binnen musketschot daer aen geweest, sodat met de voorwagt wierde ge- | |
[pagina 29]
| |
sproken en onser enige verminkt en gedoot zijn, en ik selve hebbe met eigen ogen hunne tenten gesien, in haer campementen bewegingen der krijgsluiden. Als ook onse heeren Generaels aen de eene sijde als den Hr Ouerkerk, Slangenburg en alle de anderen boven aengevoert dit werk sagen en door spions en overlopers die alle ogenblik schier komen, berigt wierden vant tal der vijanden dat den onsen bijkans so sij seggen evenaert, seggen sij in haer gevoelen meerder te si̅j̅ versterkt als voorheen en spreken ons toe als protesterende van, so wij dit spel aenvangen, dat wij het sullen te verantwoorden hebben en alle de ongevallen die er de republiek van soude overkomen, moeten op ons laden; daerbij quam dat onser medeleden een opentlijk sig verklaerde, bevorens al dat het in omvraeg kwam dat hij onschuldig wilde si̅j̅ aen dese handel en het bloet dat te vergieten stont: dit alles ingesien en een tentamen tot aen de liniën hebbende gedaen, so is onder ons verstaen dit aengrijpen op dese tijt en dese plaets te staeken en sulx met eenparige stemmen, so dat enige onder ons die er iverig voor hadden verstaen, daer mi̅j̅ gevoelen mede na helde, wetende dat het beter is over een vuer te lopen als te gaen sig met dit staken hebben gevoegt: edog dees ochtent hebbe ik den Hr Hertog, wiens kloekmoedigheit en heusheit ik niet genoeg prijsen kan, tot Hunne, een vierendeel uer gaens van de linie en int gesigt van 's vijants buitenwagt, gesproken, die dan si̅j̅ beklag dede dat men dese kans so hij meende oversag, en ons een gelegentheit liet ontglippen, die hij oordeelde schoon voor te komen, maer si̅j̅ WelEd. gaf egter ons geen ongelijk dat wij het gevoelen onser Generaels hadden gevolgt; sodat hij met si̅j̅ troepen alleen de saek niet verrigten konde tot si̅j̅ leetwesen: maer self die met hem stemden, stelden voor dat self de overwinning een dusent man of ses gekost soude hebben, en als ik present ware so soude redenen weten te verklaren van dese groote dapperheit van dien Hr met wien ik in groote vrintschap ben. Het is bijsonder, de vijant schijnt onse gedagten als te we- | |
[pagina 30]
| |
ten: wij hadden gisteren avont ten negen neren seker dessein: de vijant sent snagts ten twalef ueren krijgsvolk derwaerts, so dat gewisselijk het onder den onsen niet digt si̅j̅ en moet. Ten agt ūren dees morgen si̅j̅ wij opgebroken en dees avont tot sint Truien gekomen, anderhalf uer van den vijant, daer hij mede de bolwerken voor sig heeft; op morgen of overmorgen houden wij weder krijgsraet en verbeelde mij selve dat nog de velttogt met eere en overwinninge sal eindigen, buiten hetgunt reets is verrigt. Waerlijk dit talrijk leger bestaet in so veel dusenden brave ruiters en soldaeten: onse liniën beslaen meer als twe ueren weg: dog dorst ik het schrijven dat wel gedenk te seggen, UEd. Groot Agt. soude van verwarring en etc. onder de opperhoofden hooren. Ik bidde vergiffenis dat dus lange UEd. Gr. Agt. vervele, maer mi̅j̅ hart is so vol van hetgunt dat hoore en sie, dat niet konde nalaeten mij een weinig te openen. Ik ben UWelEd. Gr. Agt. gants ootmoedige dinaer, N. Witsen. Sint Trujen 5 Sept. 1703. | |
18. Edele Groot Agtbare Heeren.Sedert mijn laetste is geresolveert van hier een tamelijk groot detasiement te doen tot berenning en daerna belegering der sterkte van Limburg; waertoe Godt sijn segen geve. Den Hertog van Malburg staet met een detasiement derwaerts te gaen, verwonderende sig wel dat die keuse heeft gedaen omdat het groote leger in dese gewesten als nog te blijven staet. De vijant legt nog met het hooft van si̅j̅ Arme binnen de liniën agter het stedeken Sintleuve daer de Gete langhs stroomt, die haer dekt. De ongeregeldheden onder dit krijgsvolk, bijsonder die der regtervleugel sijnde Engelse en Duitse troepen, welke hunne bijsondere krijgsregt en raet hebben gaet seer hoog, tot ons gedeputeerden groot leetwesen, en wij hebbent tot nog niet konnen hinderen. Sulx maekt ons | |
[pagina 31]
| |
in dit lant seer gehaet, bijsonder omdat de geestelijke plaetsen of kerken alom niet sij verschoont. Waermede verblijve UEd. Gr. Agt. gants ootmoedige dinaer, N. Witsen. Tot St. Trujen 10 Sept. | |
19. Edele Groot Agtbare Heeren.Ons groot detasjement, daer sig Milord Duc bijgevoegt heeft, vertrocken sijnde en wij niet boven een half uer van des vijants groot leger, dat binnen de liniën legt staende, hebbende het hooft voor Sintleuven dat een sterk Spaensch stedeken is, so hebben wij een gedeelte van ons leger met een aerde opwerpinge verschanst, daer geschut op wert gebragt, of het waere sy mogten aenkomen. Men wil dat sy uit Namen si̅j̅ versterkt en dus staen wij waerschijnlijk ons tot voeding der paerden en decking onser plaetsen hier nog een wijle optehouden, en so gelijk van ons dagelijx tot de vijant verlatelingen overgaen, so komen er mede van daer tot ons, wes men over en weer genoegsaam aller bewegingen kundig is; wesende haer hooftquartier niet verder van ons als de Leitse poortGa naar voetnoot1) van den Overtoom. Sij schoten gisteren los in teken van overwinningen in Duitslant. Moudeling (wil Godt) hoope vele van den omslag deser onser krijgssaeken te verhaelen, die de pen niet derf betrouwen, en moet redres in vele werden gemaekt so het wel sal gaen. Het konde si̅j̅, dat wij gedeputeerden opbraeken naer Limburg, omdat hier voor ons nu weinig is te verrigten en aldaer op overgang met den Keiserlijken Envojé verscheidene saeken te vereffenen sullen sijn, kunnende wij minder als vijf niets concludeeren. Waermede naer presentatie van mi̅j̅ dienst verblijve UEd. Agt. gants ootmoedige dinaer, N. Witsen. St. Trujen den 13. Sept, met haest. | |
[pagina 32]
| |
P.S. Op het bijgevoegde biljet believe UEd. Gr. Agt. te sien het getal der bataillons en esquadrons van de vijant, so als sij binnen haer liniën stonden ter tijd als wij hen dagten aen te grijpen, merkelijk talrijker als de onsen: met hunne benamingen en couleuren, waeruit mag werden betoogt dat onse generaels in hunne advisen temeriteit hebben gemist. | |
20. Edele Groot Agtbare Heeren.Ik wete aen UEd. Gr. Agtb. niets te seggen als dat wij met dit leger tot St. Trujen als nog si̅j̅ liggende, hebbende ons aen eene sijde verschanst, en also het hooft van 's vijants leger mede thans staet tegen haere sterke plaets Sint Leeuwe, valt er niet voor als somtijts aengrijpingen van elkanders klijne benden die ter verspiedinge of om leeftogt uit sijn, en ontmoeting hebben. Den dienst die men dus doet is wel niet de grootste, maer egter men belet de verstoring voor Limburg, en men dekt de gewonnene plaetsen op de Maes, en bewaert den staet voor aenvallen op of in de grensen. De vijant sterkt door gepreste boeren dagelijx sijne werken de sogenaemde liniën: of hij staet uittekomen en of wij iets in dese natte dagen sullen ondernemen is ongewis. Ik verlange van desen omslag ontslagen te si̅j̅, om so veel eerder de gunst te hebben aen UWelEd. Gr. Agt. te betuigen dat ik ben Haer gants ootmoedigen dinaer, N. Witsen. St. Trujen 17 Sept. 1703.
P.S. So aenstonts krijgen wij ordre om naer Limburg te gaen, wes ik gisse dat overmorgen ons derwaets sullen begeven. | |
[pagina 33]
| |
den overgang ons te laeten vinden ten einde de capitulatie naer den smaek van den staet wierde gestelt, en mede aldaer over troepen naer Duitslant te send en met Milord Malburg te confereren, en met den Keiserlijken envojé over onderscheidene saeken ons van Haer Ho. Mo. aenbevolen te spreken. Wij sijn in veiligheit hier aengelant, een vijantlijk esquadron, dat ons op sij quam, dorst niet aenbijten, vermits ons begeleiding hun te sterk was; egter bij Tongeren bonden een klijne troep enige onser soetelaerswagens af, en ontvloden met de paerden. Heden so als wij te peert stonden te springen om naer Limburg te gaen, komt ons een brief van den heer Hop toe, die segt dat onse artillerije nog ter behoorlijke ste niet is aengekomen; dat de vijant daerop toelegt onder weg, en dat sij hem tegen soude moeten marseeren, so dat aen ons geen convoy konde doen ontmoeten, dat mede ons komst nog so haest niet wert vereist also de baterijen nog niet in ordre waeren. Hierom si̅j̅ wij genootsaekt nog een dag of twe hier te toeven om dan derwaets of terug na het groote leger te gaen. Wij hebben 't groote leger in goede stant, wel verschanst op de tegenweeringe gelaeten, hoe wel maer een groot half uer gaens van de vijant, die sig agter si̅j̅ liniën en binnen Sint Leeuw hout. - Wat nog den avont van dese campagne draegt is mij onbewust: verhope het beste. Ik ben UWelEdele Groot Agtbare gants ootmoedige dinaer, N. Witsen. Maestrigt 22 Sept. 1703. | |
22. Edele Groot Agtbare Heeren.Nimmer had ik so quaden dag, in al den tijt dat den oorlog heb gevolgt, als gisteren. Wij sijn om met Milord Duc en den Keiserlijken Envojé te spreken over stucken van den Staet ons aenbevolen, te weten van 't werk der stat Limburg als sij over sal sijn, en van de mars eniger troepen etc., hier gister avont seer laet in de voornagt aengekomen. Het regen- | |
[pagina 34]
| |
de ongelooflijk swaer op ons lijf: de vijant sworf met partijen rontsom en een onser dinaers wiert betrapt en verwont, dog hij ontsprong de gevankenis: ons geschut hoopen wij dat morgen sal aenkomen, wordende vijf dusent paerden om hetselve met den verderen artillery-tuig voort te trecken gebruickt. Het lant hier rontsom is vet en glibberig en al berg en diepe daelen met enge wegen bijsonder swaer te gebruiken. Dese opene stat heeft groote koophandel in laken en stoffen op Amsterdam: is sterk bevolkt. Dese alleen komende om mijn dienst aen UEd. Gr. Agt. te presenteren en haer te groeten verblijve UWelEd. Groot Agt. gants ootmoedige dinaer, N. Witsen. 24 Sept. Verviers, een uer van Limburg: met groote haest. | |
23. Edele Groot Agtbare Heeren.Gister avont sont de gesaghebber van Limburg een tamboer buiten met aenbieding dat indien hij binnen sekere tijt geen ontset bequam dat dan de stat over soude geven, mits mede men hem eerlijk soude tracteeren en beneffens si̅j̅ volk met geweer doen uittrecken: deze is teruggesonden en men heeft laeten seggen dat voor hun niet te hoopen was als krijgsgevangenen te sullen sijn. Hierop is dese avont een andere tamboer uitgekomen die weder aanbiet de stat en kasteel over te geven, mits men hem en si̅j̅ volk eerlijker wijse met geweer doet uittrecken: dit is mede afgeslagen, ten waere sij alle krijgsgevangen souden sijn; op mi̅j̅ advies is er bijgevoegt dat men aen de officiers en soldaeten hun plunje en eigen goederen soude laeten volgen, en dit op gedagten dat sij te eerder sig sullen overgeven en gevangenen werden; onse baterijen sijn de voorlede nagt gemaekt: het kanon is er heden opgebragt, en so sij onse wil niet doen sal er een schrickelijk vuer op los gaen, so dat naer allen schijn breuke of bres geschoten staet te worden, waerna een storm soude moeten | |
[pagina 35]
| |
volgen, welckers uitval hun misschien bloedig konde sijn. Wat morgen sal voorvallen werdt UEd. Gr. Agt. aanstonts genotificeert. Het volk van dit lant en dese stat schijnen den Keiser en ons genegen te sijn en ik geloof sij seer verlangen van 't krijgsvolk ontslagen te sijn, want sij tot voetsel der peerden overtollige rations moeten opbrengen en bijsonder valt haer de betalinge der sauvegarde gelden swaer, die den Heeren Generaels verrijken. Ik ben UEdele Groot Agtbare gants ootmoedige dinaer, N. Witsen. Verviers 25 Sept. 1703. P.S. Dees morgen schoot de vijant sterk uit het kasteel dog sonder bijsondere schade te doen. | |
24. Edele Groot Agtbare Heeren.Op gisteren smorgens met den dag heeft men de stat en 't kasteel van Limburg met sesendertig swaere stucken geschut en twintig houwitsers, die groote bomben werpen, sterk beschoten. Omtrent naermiddag ten twe ueren was hun artillerye al lam geschoten, en heeft dit afgrijselijk vuer tot heden voormiddag ten tien ueren so groote uitwerkingen gedaen en de mueren so gebeukt, dat ofschoon alles klip is, breuke is geschoten, so dat er genoegsaem een opklimming was vervaerdigt. Het voornaemste der binnenmuersche gebouwen raekte in brant en tot as, dat een akelijk gesigt gaf. Toen was het dat de vijant op de bres een groote witte vaen plante en op genoegsaem alle buiten en voorwerken klijne witte quartiervaentjes plantede, met een de trom van verdrag doende slaen: hij sont sijne begeerde voorwaerde uit, maer wij hebben toegestaen en de wet voorgeschreven, so als over wert geschikt, en dus is dese vermaerde plaets en daermede het gantsche hertogdom dat een van de seventien provintiën maekt, ruim twintig ueren groot in 't ront, gebragt aen den regten Heer. | |
[pagina 36]
| |
Van dit spel heb ik alles aenschouwt: bloet is er bijster veel niet vergoten, en gisse niet over twintig dooden sijn geweest en enige beenen en armen verlooren. Men was sins dees avont of morgen vroeg de storm te loopen, 't gunt gewis voor den vijant euvel af soude hebben gelopen. Waer mede verblijve UEd. Groot agt. gants ootmoedige dinaer, N. Witsen. Den 27en Sept. 1703, op 't gebergte onder Limburg: met haest. | |
25. Edele Groot Agtbare Heeren.Door haestigheit hadde ik bij mijn laetste brief versuimt in te sluiten, de voorwaerde van de overgaef der stat LimburgGa naar voetnoot1), 'tgeen dan hiernevens gaet, met een lijst van leeftogt aldaer gevonden, behalven twalef hondert gulden aen geld, en behoorlijke krijgstuigen, so van geschut, waeronder twe metaele, poeder, als andersins. Vele onser verlaetelingen bevonden sig in dese plaets, dog wanneer men besig was het verding van overgaef te maeken sijn sij ontsnapt, waer onder een eersten ingenieur en twe neerlantsche busschieters, wesende de derden die tot verwonderens toe wisschoot, en welk de konst op onse Amsterdamsche oorlogschepen had geleert, het hooft afgeschoten, dat wij van buiten konde merken, also na hem nimant so wel treffen konde. Wij hadden den Spaensen Gouverneur en een Italjaens Colonel gisteren aen onsen tafel, die ons al het gedrag van binnen ophaelde: sij schenen hetGa naar voetnoot2) ........ gesag en leiGa naar voetnoot3) van saeken in hun lant, niet seer te lieven, en so ons dogt was het hart Oostenrijkx. Een hunner | |
[pagina 37]
| |
toonde sijn wont die hij voor Naerden in onsen dienst of hulp had bekomen; wij hebben die luiden met beleeftheit beantwoort. De stat is als tot een verwoesting en als omkering gebragt, so veel kragt hebben onse bomben die het vuur er in bragten uitgewerkt en het grof geschut veroorsaekt. De gevangenen behalven de gevlugte, omtrent twalef hondert sijn bevonden. De predicant van der Putte, die tot Maestrigt staet, heeft hier heden de eerste predicatie met lof gedaen en dat te verwonderen is onder de Roomsgesinden vint men hier nog een goet tal Gereformeerden, ofschoon nimmer leeraers onser kerk hier si̅j̅ gehoort. Ik gisse dat wij op dingsdag over Luick weder na het groot leger gaen onder begeleiding van een genoegdoenent getal ruiters. Hier sijnde, hebben wij verstaen, dat op onse komst herwaerts, een vijantlijke partij heeft gepast, en die van haer si̅j̅ tot binnen een pistoolschoot aen ons geweest: sij hadden meermaelen gedreigt ons aen te tasten, dog vresende te kort te schieten, hebben sulkx agtergelaten. De krijgsgevangenen werden morgen naer beneden gesonden, dog vele nemen dienst: sij sijn genoegsaem alle de duitsche tael kundig. Tot bestelling der regeringe en directie van dit lant wagten wij nog bevel van Haer Ho. Mo. Het schijnt mij toe dat het utile beneffens het guarnisoen sal blijven aen den Staet, dog misschien het honorabele aen den niwen koning van Spanjen. Waermede naer presentatie van mi̅j̅ dienst verblijve UEdele Groot Agtbare gants ootmoedige dienaer, N. Witsen. 1 Octob. 1703, tot Verviers in de beurschap van Limburg.
P.S. De Regeringe van Luick heeft aengenomen de agterstallige intrest te betaelen, dog sij konnen so precies (seggen sij) op de betaeldag niet passen. | |
[pagina 38]
| |
26. Edele Groot Agtbaere Heeren.Dees morgen vroeg sijn wij van Verviers hier tot Luick aengekomen onder matelijk convoy. De vijant die met veel partijen rontsom ons swarf, betrapte twe bagasie wagens van den keiserlijken Envojé, die de voorrang hadde, alsmede een van Milord Duc, die van mijn, hoewel seer nabij, ontsnaptent geluckelijk; ons voornemen is, naer de groote Arme te begeven, die nog bij sint Trujen legt, en dus sullen wij in kort op de winterquartieren moeten denken, hoewel het leger voort gemene intrest so lange int velt behoorde te blijven als het mogelijk is, waertoe men sal iveren, so er maer fourage gevonden kan worden. De stat Limburg hebbe als een puinhoop en verwoestinge gelaeten: so verbrant als door bomben en geschut geschonden en overhoop gesmeten. Heden si̅j̅ de gevangenen paer aen paer gebonden daer uitgebragt om na beneden gevoert te werden. - De vijant staet nog binnen si̅j̅ liniën agter sint Leeuve in de nabuerschap van sint Trujen, en tussen Namen en dese plaets een troep van ses of agt dusent man bij sinte Barbe. Wij hebben mede bij Limburg onder de erfprins van Hessen enige benden laeten staen. Waermede verblijve UEd. Groot Agt. gants ootmoedige dinaer, N. Witsen. Luick 2 October 1703. | |
27. Edele Groot Agtbaere Heeren.Dese dient alleen om aen UEdele Gr. Agt. te berigten dat Milord Malburg en wij met een gedeelte van 't volk dat Limburg heeft verovert over Luick weder hier tot sint Trujen sijn aengekomen, alwaer wij weinig fourage vinden, en ik sorg dat het leger niet lange sal konnen blijven staen. De Fransen beginnen haere benden mede ver van een te setten, | |
[pagina 39]
| |
so dat wij gissen sij mede gebreck krijgen. Het lant hier rontsom is elendig verdorven. Ik verblijve UEdele Gr. Agt. gants ootmoedige dienaer, N. Witsen. 4 Oct. 1703, sint Trujen, met haest. | |
28. Edele Groot Agtbaere Heeren.Ofschoon geen stoffe hebbe waerdig UEd. Gr. Agt. gehoor, so meine egter mi̅j̅ pligt te sijn, hun sulx te verstendigen. Ons omslag is nu de hooge legerbeampten in onderlinge vrintschap te behouden, daer steets veel aen heeft gescheelt, tgunt de gantsche somer deur heeft gesteurt opgevatte uitwerkingen ten beste, dat met harten droef heit hebbe moeten sien. Wij arbeiden nu tot postering der volkeren so na boven als na beneden en in de winter rustplaetsen onses lants, met opsigt van bescherming onser bontgenoten en beleding van den vijant, so als sij in onse brieven aen den Staet breder sullen konnen sien: overmorgen wisselen wij hier 's vijants gevangen tegen die welke van ons in Tongeren sijn betrapt geweest. Dit sal geschieden een vierendeel stonts buiten dese stat, dat is half weg tussen den vijant en ons, sullende ondertussen stilstant van wapenen voor het gelei te wedersijder sijn. Het levensonderhout voor peerden ontbreekt ons vast hier; men moet het vier ja vijf ueren ver ten koste van mensen bloet en gevangenis haelen: dies sal men genootsaekt sijn te verplaetsen. Het gaet onse bueren agter de sogenaemde linie niet beter, dog sij hebben agterwaerts vele plaetsen van waer de lantluiden en arme Spaensche opgesetenen, toevoer tot in haer legerplaetsing moeten brengen. Wat beschrijing en droefheit sulx heden gaf, dat wij in dit stedeken alle huisen lieten openen tot aentekening der granen daer gevonden, om ons daervan sonder betaling te dienen, believe UEd. Gr. Agt. te denken. T' is egter redelijk, want op ons vertrek, Villeroy die er gewis op loert, 't overige na sig neemt, nae | |
[pagina 40]
| |
allen schijn: of het er egter ten volle toe komen sal en dat elk gast sijn waerd bevond wete ik niet. 'T sijn harde dingen; bij vele blijft nauelijx het saeikoorn over. Dit woest leven mat te sijn, hoewel wij er veel matiging bij brengen, beken ik gaeren: klagten komen dagelijx: nimant steekt er van op, behalven dat onse krijgsopperhoofden voor bescherming veel gouts genieten, ja meer als UEd. Gr. Agt. soude sig verbeelden konnen. Voor onse werken soude sig gisteren enig vijantlijk peerdenvolk hebben vertoont. Waer mede naer toewensch van alle heil, segen en voorspoet aen UEd. Gr. Agt. personen en regering, beneffens volslagen vergenoeging verblijve UEd. Groot Agt. gants ootmoedigen dinaer, N. Witsen. Sint Trujen 7 Oct. 1703. | |
29. Edele Groot Agtbaere Heeren.Nadat wij rontsom Sint Trujen alles hadden geconsumeert dat tot voetsel van de paerden konde dienen, sijn wij genootsaekt geweest op te staen, en ons te verplaetsen aen dese stat Tongeren, naer dat gisteren voormiddag met den vijant verdrag over 't wisselen der gevangenen hadden gemaekt, en dat wij daerop ses of agt hondert man hadden ontfangen, en overgegeven. De vijant sent de onsen schier naekt terug en wij die van hen onberooft, wes sij de schult op de Spaenschen werpen, 't geen egter niet gelofelijk. Dit accoort wiert getroffen int velt tusschen beide de legers. Incognito si̅j̅ aen haer sijde Villeroi, Boeflers en Barwijk present geweest; dog het werk is door twe colonels te weder sijde verhandelt. De vijant hadde ter plaatse veel bereide spijs en drank gebragt, daermede sij den onsen mildelijk en tot vrolijkheit onthaelden. Het schijnt sij gemeent hebben dat enige onser generaels daer soude hebben verschenen. Het was dien dag stilstant van wapenen: te wedersijde verscheen evenwel krijgsvolk, die tegen | |
[pagina 41]
| |
elcandre overstonden met de swaerden in de hant terwijl de de officiers spraken, schreven, aeten en dronken. Hier was veel gepraet van onderlinge magt en bredelijk van haer sijde opgegeven, nopende het aengrijpen der liniën dat wij in den sin hadden. Men konde wel bespeuren dat sij onser bewegingen en oogmerken wel kundig waeren, Godt weet door wie. Hoe lange wij het hier staende sullen konnen houden, weete niet: het hangt er aen dat men de four(agie) strecke, ik gisse, dat de maent sal ten ende loopen, eer wij de wintergewesten betrecken, als wanneer ik de eere hoope te hebben UEd. Groot Agt. te begroeten en hen in volslaegen gesontheit aen te treffen. Waermede naer presentatie van mijn dienst verblijve UEd. Groot Agt. gants ootmoedige dinaer, N. Witsen. Tongeren 11 Oct. 1703. | |
30. Edele Groot Agtbaere Heeren.Het leger staet nog hier onder Tongeren, maer de nattigheit van de gront en koude snagts, sal ons haest het velt doen ruimen. Tijdingen van boven hebben ons bewogen de troepen die den staet onder Limburg heeft staen, een mars doen voortsetten: de erfprins van Hessen heeft daerover het gesag. Als wij uit Sint Trujen getogen waeren is de vijant een half uer na ons vertrek met partijen daerin geweest. Hij meende van agteren ons een voordeel af te sien dat hem mankeerde. Hier laeten sig maer enige weinige so nu en dan sien. De burgerije in dese stat is den staet genegen. Geen stoffe hebbende te schrijven sal enkel seggen dat ben UWelEdele Groot Agt. gants ootmoedigen dinaer, N. Witsen. Tongeren 15 Oct. 1703. | |
[pagina 42]
| |
31. Edele Groot Agtbaere Heeren.De vijant is sodrae als wij van Sint Trujen op sijn gestaen geweken van agter de liniën in dese buurschap en heeft een gedeelte sijner benden naer Namen gesonden, daer men geschut en oorlogstuig in vaertuigen laet, ten welke einde is ons nog onbekent. Weinige houden de wagt op vorige post en 't overige ligt verspreit in de dorpen omtrent Diest en Tienen, behalve een lighaem dat over de Maze niet verre van den onsen onder de erfprins van Hessen sig onthout. De voerage voor peerden is hier seer schaers; de natheit en koude snagts hindert soldaet en ruiter: egter 't is onser dienst het leger so lange bijeen te houden als mogelijk. Ik hebbe al voor enige tijt om verlof geschreven tot repatrieeren, daer na verlange, maer nog niet bekomen. Waermede naer presentatie van mi̅j̅ dienst en toewensch van alle heil, segen en voorspoet verblijve UEd. Groot Agtbaere gants ootmoedige dinaer, N. Witsen. Tongeren 18 Oct. 1703, met haest. | |
32. Edele Groot Agtbaere Heeren.Vermits de tijt voor de deur is, dat het leger moet scheiden, so senden wij heden concept tot de postering naer boven en de onderlinge winterquartieren tot approbatie van den staet of om bevel, wat en hoe daerin te doen. Ik hebbe daervan kennis gegeven aen den Hr. Buis, opdat onse Heeren Gedeputeerden ter vergadering het oog daerover konnen laeten gaen, indien haer sulx behaegt. Op het retour van dese lijsten en nader goetvinden, dat ik met uitgerekten halse sal te gemoet sien, sullen wij scheiden en de militie elk na sijn post doen gaen en selve overkomen. Milord Duc is vertrocken. Ter oorsaek der ongelukkige voorvallen in DuitslantGa naar voetnoot1) | |
[pagina 43]
| |
hebben wij op approbatie van Haer Ho. Mo. onder den erfprins van Hessen nog enige benden so te voet als te peert na boven en tot Koblents toe gesonden. In dit nat najaer leit de krijgsmagt veel int velt, en dagelijx verliesen wij mannen en peerden. De Fransen si̅j̅ reets meest gecantonneert. Wij hadden voor twe dagen aen onse generaels voorslag gedaen om iets te tenteeren, edog het is ter oorsaek van de weinig vrugt, en gebrek aen fourage agtergebleven. Waermede naer presentatie van dienst verblijve UEd. Groot Agt. gants ootmoedige dinaer, N. Witsen. Tongeren 24 Oct. 1703. | |
33. Edele Groot Agtbaere Heeren.Het quade weder, de nagtse koude en vogtigheit leit het leger niet langer te velde; als het breekt, dat verwagte dees week te geschieden, vermeine op 't spoedigst over te komen, wesende dus de legerdienst geëindigt. Dagelijx sterven mensen en peerden. Wij leiden van de vijant geen aenstoot als rontsom door klijne partijen, die op den roof van mensen en beesten uitkomen ende sommige betrappen en dooden of vangen. Op ordre van den Staet schicken wij enige benden so te voet als te paert, na boven in Duitslant: om sulx te schicken so aengaende de postering, marsroute als te verhopene operatiën is van veel moeite geweest. De prins van Hessen is de leitsman, een dapper jong vorst dog vrij vol van iver en vuer. Ik gisse dat wij hem nog overmorgen op een geassigneerde plaets staen te sien. Landau is belegert: ik sorge daer te naken voor den overgang dat te spade soude sijn. Wij hebben den gemelden Prins instructie gegeven, met veel omsigtigheit en overleg. Het schijnt dat in Duitslant gants geen goede krijgsschikkinge is, en bij ons diende in 't aenstaende jaer beter enigheit, vaster concepten en beter uitvoering en goede discipline, | |
[pagina 44]
| |
wesende den schik int voorjaer, dorst ik het seggen, niet beraemt so het behoort. Bouflers en Villeroj souden heden hier in onse buert agter haer werken si̅j̅ gekomen, ten wat einde weet men niet: dog sij strojen uit om te doen scheiden, hoewel sulx niet wel te geloven. Waermede naer toewens van alle heil, segen en voorspoet, beneffens gesontheit aen UEd. Gr. Agt. personen verblijve Haere Ed. Gr. Agt. gants ootmoedige dinaer, N. Witsen. Tongeren 29 Oct. 1703. | |
34. Edele Groot Agtbaere Heeren.Vermits niet doenlijk was het leger onder Tongeren langer te konnen doen staen, en dat men om gebrek van leeftogt voor de peerden, koude en nattigheit vant lant niet meer te velde konde blijven, en dat de vijant mede geweken was, en si̅j̅ krijgsluiden in de winterquartieren had gesonden, so hebben wij onse Armé insgelijx gebroken. Den heer van Owerkerk blijft tot lossing eniger gevangens nog weinig dagen hier, maer wij vertrecken op morgen van hier over Nimwegen naer den Haeg. In hope dat ik binnen weinig tijt mij de eer sal geven UW. Ed. Gr. Agt. te groeten en in volslage gesontheit aen te treffen, waermede naer presentatie van mi̅j̅ dienst verblijve UEd. Gr. Agt. gants ootmoedigen dinaer, N. Witsen. Mastrigt 2 Nov. 1703. | |
[pagina 45]
| |
Witsen's deputatie te velde was geeindigd: den 16en November bragt hij met zijne medegedeputeerden ter Generaliteit rapport uitGa naar voetnoot1) en eenige dagen later, den 21en November, gaf hij ter vergadering van Holland mededeeling van het gewigtigste dat gedurende den tijd, dien hij in het leger der geallieerden doorgebragt had, was voorgevallenGa naar voetnoot2). De loopbaan van Witsen was nu zoo goed als geeindigd; nog eenmaal werd hij burgemeester, maar spoedig hierna verdwijnen de sporen van zijne hand ook in de missiven boeken van gedeputeerden ter dagvaart. Uit zijne briefwisseling met Cuper zien wij hoe hij zijnen ouderdom te midden van eene veelzijdige werkzaamheid doorbragt. Het behartigen der belangen van de O.-I. Compagnie en peilingen in de Zuider Zee, waartoe zijne waardigheid van Ambachtsheer van Urk aanleiding gavenGa naar voetnoot3), gepaard aan een ijverig en veelomvattend beoefenen der wetenschap, komen in zijne nu ieder jaar toenemende briefwisseling met zijn' vriend als de hoofdbezigheden van zijne latere levensjaren voor. Herhaaldelijk klaagt hij over achteruitzetting. ‘De Regeis hier verandert’, zoo klaagt hij, ergensGa naar voetnoot4), ‘en men heeft mij weder verwaerloost: het schijnt tegen mij een grote haet is, hoewel nimmer iemant hebbe beledigt, maer allen die mij tegen sijn vrientschap bewesen.’ Maar, aangezien het niet voor de Amsterdamsche Regenten van die jaren zoude pleiten, indien zij een' man als Witsen met opzet verwijderd hadden, zoo moet men, daar bewijzen van het tegendeel tot nu toe ontbreken, aannemen, dat de reden hiervan in zijne reeds hoog geklommen jaren te zoeken is. Na in het jaar 1713 van eene zware ziekte hersteld te zijn, | |
[pagina 46]
| |
werden zijne levensjaren nog met vier vermeerderd. Den dood van zijn vriend Cuper overleefde hij niet lang: het was op zijn ziekbed dat hij nogmaals het bezoek ontving van Czar Peter, toen deze in 1717 voor de tweede maal te Amsterdam vertoefde. Hij ontsliep den 10en Augustus 1717, de herinnering nalatende, van een groot geleerde, van een waardig Regent en wat meer is van een goed en vroom mensch. Te Egmond aan den Hoef rust zijne asch. |
|