2. Antoinette Kleyn-Ockerse, 1763-1828.
Uit haar Mengelingen in Proza en Poëzij (Leijden, 1824) citeer ik enkele passages uit de verhandeling over ‘Echtvereeniging en huwelijksgeluk’.
Gij zegt, lieve lucie! ik weet niet, hoe een gehuwd paar, zoo als de Heer B. en zijne vrouw uitmaken, gelukkig kunnen zijn, en elkander gelukkig maken. Ja, lieve! diergelijke echtverbindtenissen mogen dan ook den naam van gelukkig, in den echten, reinen zin des woords, niet dragen. Jaren achter elkander gewoon met eenparigen schouder den last des levens, langs gebaande en ongebaande wegen, gelijk twee paarden, die jaren gewoon zijn met elkander in één gareel te trekken, voort te slepen, worden zij elkander onmisbaar, zóó zelfs, dat het den één geen oogenblik wel is, waar de ander gemist wordt, en hij het niet uit kan houden, voor hij zijne wederhelft weder aan zijne zijde ziet; naauwelijks echter zijn zij bij elkander, of de één, die dan de kribbigste is, vindt een' twistappel, welken hij den ander' toewerpt. Het kibbelen heeft geen einde, zonder dat hevige driften er zich bijna ooit in mengen, en doorgaans eindigt de strijd, met het wegloopen en grommig verlaten van het kampveld; komen zij een kwartier uurs daarna weêr bij elkander, dan is alles vergeten. Sinds jaren kende ik zulk een paar echtelingen. Gelukkig waren zij niet, maar toch ook niet geheel ongelukkig. Zij bezitten een toereikend vermogen naar de behoeften van hunnen stand, en ook nog genoegzaam, om honderd aangenaamheden van het leven, die tot hooger geluk door de liefde bestemden, veelal ontberen moeten, zich te bezorgen; zij hebben geen groot deel aan de moeiten en afmattende zorgen, die anderen ten deel vallen; wat zij ondernemen, gelukt hun; eens anders lasten roeren zij met den vinger zelfs niet aan; zij houden zich ver van klaaghuizen en van de hutten der lijdenden. Zoo brengt hen niets uit hun centrum, niets stoort hun koel evenwigt, dan hetgeen hun verschil van karakter en eigenzinnig hoofd daartoe in de schaal werpt, en dat zij dan al ras ook, de één voor den
ander' uit den weg ruimen. Zoo leefden zij sinds jaren voort, en ik houde mij verzekerd, dat, wanneer éénmaal de dood hun huwelijks-gareel los maakt, en de één van den ander' gescheiden wordt, de doode met tranen van opregt gevoel zal beweend worden.