3. Petronella Moens, 1762-1843.
Frederik Bornstein is een woest-romantische historische roman met veel graven, doodgewaande broeders, misleide maagden en onechte kinderen. Veel van het verhaal wordt verteld door middel van brieven. Vaak is Moens langdradig - maar zeker niet slechter, want minder sentimenteel, dan bv. Betsy Hasebroek is in haar Te laat. De eerste drie pagina's zijn een staaltje van begin-negentiende-eeuwse humor:
De hemel zij gedankt, dat ik geene volwassene kleindochter heb! - bromde de Heer waltman, terwijl hij een' brief, dien hij zoo even gelezen had, toevouwde en op de tafel wierp. - Arme vriend! gij stort het eenige kind, dat de lieve God u schonk, in den verschrikkelijksten afgrond.
Zijn er weer menschen in eenen afgrond gestort? - vraagde Mevrouw waltman, op wier schoot haar eenjarig kleindochtertje luid kraaide en juichte, omdat Zefier, de vlugge, vrolijke huishond, nu eens blafte en raasde, en dan weer vriendelijk bedelde om een stukje beschuit, dat het blozende kind hem dan ook met blanke mollige handjes toereikte.
Mevrouw waltman had in de laatste courant gelezen, dat ergens in de Pyreneën twee jagers in eenen verschrikkelijken afgrond gestort waren, heden geloofde zij, dat haar man weder een soortgelijk geval uit den zoo even ontvangen' brief had vernomen, want van zijne uitboezeming omtrent het gemis van dochters, had zij niets opgemerkt. Zeg, lieve Man! - ging zij voort - zijn er weder jagers in den afgrond gevallen?
Waltman. Och, gij verstaat altijd maar half, Kind! Ik zeg, dat onze vriend meijer bezig is, met zijne eenige dochter in den verschrikkelijksten afgrond te storten.
O, welk een beul! - zuchtte de oude dienstmeid, die juist het theewater in de kamer bragt. - O, welk een beul! - herhaalde zij, toen zij reeds in de keuken was; - doch misschien is die afgrond zoo maar iets bij wijze van spreken - dus redeneerde zij voort - de man zal zijn eenig kind ongelukkig maken, zeker door de eene of andere nieuwigheid; de hemel weet, of hij haar niet vaccineert, of magnetiseert, of hoe al die vreemde dingen, waar ik in mijn ouders huis nooit van hoorde, heeten mogen.
Intusschen had de Heer waltman het hart van zijne goede vrouw,