5. Elise van Calcar-Schiötling, 1822-1904.
In het hier afgedrukte fragment uit haar roman De tweede pinksterdag, roman uit het dagelijksch leven, 's Gravenhage 1891, 2 dln, citeer ik twee passages uit het hoofdstuk ‘Reine liefde’: die waar de verarmde maar keurige Ernestine Dumoulin een aanzoek krijgt van de hoogstaande Georges van wie zij houdt, en de brief waarin zij hem afwijst. (Onnodig te zeggen dat ze elkaar toch krijgen.)
‘Foei, zulke oogenbedervende werkjes zoo karig te betalen, dat is geen philanthropie; dat behoort bij de folteringen der beschaafde wereld; 't is of men beproeft hoelang een mensch het uithoudt vóór hij blind wordt, een soort van vivisectie. Ik wou dat ik de bestuurderessen van zulke weldadige instellingen elk eens een maand slechts door zulk werk haar onderhoud kon laten opdiepen; ze zouden op den derden dag al om genade roepen, en dan zouden zij wellicht minder veelvergend worden voor ongelukkigen, die soms nog slecht gevoed en slecht gehuisvest zijn en bij onvoldoend licht en verwarming moeten arbeiden.’
‘Uw ijver doet u weer doordraven, mijn kind.’
‘Neen moeder, dat is mijn strijd altijd tegen de onbarmhartigheden in de philanthropie, omdat degeen, die er in werken, de toestanden te weinig kennen en de behoeften niet begrijpen. De rijken, die zooveel geld verspillen en voor zich zelf ook zooveel noodig hebben, denken altijd dat men in andere standen van den wind kan leven en dat een gulden in onze hand wel tienmaal de waarde heeft, die hij voor hem vertegenwoordigt. Wanneer het bruidszakdoekje voltooid is, ga ik het zelf brengen, en het armzalig loon voor zulk een kunststukje halen; maar dan moet het ook uit zijn; want omdat men een fatsoenlijke vrouw is, behoeft men toch niet voor half geld te werken, en moet de tijd die vereischt werd en de inspanning die het gekost heeft, in evenredigheid beloond worden.’
‘Kind, wees voorzichtig; gij krijgt meer lessen, maar kunt er ook verliezen. Laat ik blijven werken, al verdien ik nog zoo weinig, het steunt toch altijd.’
Terwijl het kleine gezin zich in aangename stemming ter rust begaf, al bleef Ernestine nog een poosje mijmeren over het laatste onderhoud met George, was deze druk bezig een brief op te stel-