In roerloos zwijgen staarden allen naar den kant, waar de drie kinderen bijeen zaten. Toen op eens barstte er aan tafel een onbedwingbare schaterlach uit, waarin echter noch de de gastheer noch de gastvrouw deelde - de laatste niet omdat zij bezig was Barthold door teekenen te beduiden, dat hij iets zeer ongepasts had gezegd, en de eerste wegens andere redenen.
Toen de hilariteit bedaarde, wendde Meryan zich kalm tot zijn jongsten zoon, die verbaasd rondzag, volstrekt niet begrijpend, dat hij, door te herhalen wat vader hem had geleerd, iets lachwekkends had gedaan, maar wierp eerst Johan, die geluidloos zat te schudden van de pret, een blik toe, die zijn lachlust dadelijk bedwong.
‘Wat je daar zegt, Bart, is niet geheel juist. Ik geloof, dat je je gedachte beter bedoelt dan uitspreekt. Vrouwen kunnen wel logisch denken, wanneer het haar geleerd wordt en zij er zich in oefenen, evenals er mannen kunnen zijn, die het nooit leeren... al is over het algemeen logisch denken een beslist mannelijke eigenschap. Maar het is aan te leeren met behulp van een andere wetenschap.’ ‘Welke wetenschap?’ vroeg Barthold dadelijk.
‘Hoofdzakelijk door wiskunde.’
Barthold zeide niets meer, maar nam zich op hetzelfde moment voor, een even groot wiskundige te worden als hij nu reeds een groot logicus was; en de gasten tuurden werktuigelijk voor zich op hun borden, wijl zij voelden anders moeielijk hunne gewaarwordingen te kunnen verbergen. Het voorgevallene achtten zij zóó ongehoord, zij vonden, dat Meryan èn als gastheer èn als vader zich zoo onmogelijk had aangesteld, dat zij al hun tact en wellevendheid te hulp moesten roepen, om hun ergernis niet te verraden.
De jonge vrouw was de eenige, die, met een zekere belangstelling naar het andere einde der tafel ziende, zich afvroeg, of die leelijke donkere jongen met die droomerige oogen misschien een soort van wonderkind moest verbeelden. Haar man echter, die zich in zijn mooi, geestig vrouwtje beleedigd achtte, kon onmogelijk zwijgen en vroeg, een aandachtig onderzoek naar de vouwen van zijn servet instellend:
‘Zeg, Meryan, ik wist niet, dat je zoo'n jongen hadt... een genie in den dop, dunkt me?’
De ironische toon, waarop dit gezegd werd, riep in Meryan's oogen een uitdrukking te voorschijn, die de meesten reeds tot