| |
| |
| |
Elane Garro
Het was Mercurius
Voor Ernesto Flores
Nu herinner ik mij duidelijk de eerste keer dat ik haar zag. Ik voelde mij die dag onrustig, je neemt niet zomaar een beslissing voor het leven. Wanneer je hem neemt, weet je niet of jij het was die de beslissing nam of dat de beslissing voor je genomen werd. ‘Het is zó'n keurig meisje,’ had mijn moeder gezegd toen ik de deur uitliep. Haar opmerking zat mij dwars. Het werd donker en de verlichting van de boulevard Paseo de la Reforma ging over in de lichtval van de schemering. Ik liep bijna het krantenjongetje omver toen ik de kop van de krant zag: ‘ONTSLAG ONAANVAARDBAAR.’ ‘Die politici komen zelfs tussenbeide, als ik met don Ignacio ga praten,’ zei ik woedend tegen mezelf, terwijl ik het jongetje ontweek dat me verschrikt aankeek. Ik had hem nog maar net ontweken, toen ik weer de verraderlijke woorden van mijn moeder hoorde: ‘Ze is niet mooi, maar ze is zó keurig.’ Het lijdt geen twijfel dat mijn moeder de nadruk op het woordje ‘zo’ legt. Het tweeslachtige en nadrukkelijke gebruik van dat woord wekte mijn woede en afwezigheid op, niet het ontslag van Carlos Madrazo.
‘Eens trouwen we allemaal en Emma aanbidt me,’ zei ik tegen mezelf ter hoogte van het standbeeld van het Caballito. Ik herinnerde mij hoe zij me altijd aankeek en hoe ze mijn hand pakte in de Jockey Club, in de bioskoop of bij haar thuis. Wanneer een van haar vriendinnen naar me glimlachte, kneep Emma in mijn hand en later in de auto gaf ze me ervan langs: ‘Daar ben ik te goed voor, dat kun je me niet aandoen.’ Ze heeft haar trots. Misschien was het die eigenschap wel die mij aan haar gebonden had. ‘Waarom zou mijn moeder zeggen dat ze niet mooi is,’ vroeg ik me af, toen ik al op de Madero straat liep op weg naar het kantoor van haar vader. Het was nooit in me opgekomen dat ze ‘zó keurig’ was. Goed, je trouwt niet met de mooiste, maar met degene die het meest van je houdt. ‘Het is een manier om zeker door het leven te gaan,’ had don Ignacio tegen me gezegd. Toch vond ik het vervelend dat mijn moeder had gezegd dat ze lelijk was.
| |
| |
Ik ging het gebouw in en toen ik in de lift stapte, wilde ik aan Emma denken, maar tot mijn verbazing kon ik mij niets meer van haar herinneren: haar stem, haar lichaam, haar gezicht hadden zich uit mijn geheugen gewist. Ik voelde slechts op mijn kasjmieren pak de stevige druk van haar lichaam als zij me kuste. Verbaasd hief ik mijn ogen op en keek naar het verlichte bord dat aangeeft op welke verdieping de lift zich bevindt. Een twee lichtte rood op om plaats te maken voor een even rode drie. Op dat moment rook ik haar intense, metaalachtige parfum. Ik sloeg mijn ogen neer en keek naar links. Wat vreemd, ik dacht dat ik alleen met de liftboy in de lift stond. Nu bleek dat zij er ook was. Ik keek naar haar hoge voorhoofd, haar bijna zilverkleurige haar, haar rechte neus en haar ogen, die strak op de verlichte nummertjes boven de deur gericht waren. Toen keek ik ook naar de nummertjes, we waren al op de achtste verdieping. Ik keek weer naar haar. Waar had ik dat zilveren mantelpak, die lange nek en die bedachtzame mond eerder gezien? ‘In het Metropolitan Museum in New York,’ zei ze zonder zich te verroeren.
In werkelijkheid had ze niets gezegd... hoewel ik er niet zeker van ben. Ik denk eerder dat ik het mezelf herinnerde. Zij stond op de stenen traptreden terwijl ze naar de witte lucht keek, waaruit een spierwitte poedersneeuw viel, die haar haar met een glinsterende stralenkrans omgaf en de muren en de zwarte boomstammen in Central Park omlijstte. ‘Het is een metalen vrouw,’ dacht ik destijds, terwijl ik naar haar ijskoude neus en haar gekruiste armen keek. Haar bontjas leek wel gemaakt van metalen schubben die gevormd waren door de sneeuw en zijzelf glinsterde als een platina sieraad, terwijl ze over het vallen van de sneeuw presideerde. In de lift bedacht ik mij plotseling dat het absurd was dat ze in mijn herinnering opkwam, want ik was nog nooit in het Metropolitan Museum geweest en kende New York niet eens. ‘Ze zal wel een Amerikaanse zijn die ik eens ergens gezien heb ...’ zei ik glimlachend in mezelf. Ik keek weer naar haar. Ze hield haar blik strak op de nummertjes gericht, heel ernstig. Haar huid lichtte op als een camelia, of liever gezegd als een witte handschoen die om een volmaakte hand en arm gespannen zit. Ik hoorde haar lachen. ‘Nee, ik ben geen Amerikaanse...,’ zei ze tegen mij of meende ik te horen.
Nu zag ik dat haar mantelpak niet van zilver was, maar van een
| |
| |
lichte kleur gabardine. Het was de coupe die het op platina deed lijken. Ik bekeek haar van hoofd tot voeten. Ze was even lang als ik en haar schouder raakte de mijne. Ze had kort haar en smalle enkels. Ik keek naar haar mond, maar die was niet geverfd. ‘Wat is ze mooi,’ dacht ik en voelde me erg ongelukkig. Een lichtblauwe ader liep als een smal pad langs haar nek omhoog en verloor zich tussen haar oor en het lichte haar. ‘Ik heb dat paadje al eens eerder gezien,’ zei ik, terwijl ik een koele bries in mijn nek voelde, die prettig aandeed. Ik herinnerde mij een balkon, het was smal en zij stond er. Ik wilde me naar haar toebuigen om de blauwe ader achter in haar nek te kussen, die opging in de hemel die ternauwernood zichtbaar was door een open spleet in het dak van hét gebouw; voordat mijn lippen haar huid raakten, schoot ze de lucht in. Beneden stonden met sneeuw bedekte dennebomen en ik bleef achter als een jong weduwnaar, terwijl ik mijn verdriet inhield, dat nu ondragelijk werd in de lift. Om niet naar haar te hoeven kijken, keek ik weer naar de nummertjes, die nu 1715 aangaven. Ik maakte me geen zorgen, in Mexico raakt alles van slag. De lift steeg als een pijl en schoot als een raket door de lucht. De nummers op het bord sprongen wanordelijk heen en weer en kwamen op nummer 14 tot stilstand. De lift stopte. Ik stopte ook. Ik keerde mij weer naar mijn metgezel, die onbewogen naar de nummertjes bleef kijken. ‘De veertiende, jongeman...,’ zei de liftboy ongeduldig. Zijn stem joeg me de lift uit. Ik bevond me in een gang met glanzend gewreven linoleum. Ik drukte onmiddellijk op de knop van de andere lift en wilde weer naar beneden om haar op te wachten en er achter te komen wie ze was. De deuren van de lift ernaast gingen open. ‘Neem me niet kwalijk, Javier... Was je al van plan om weg te gaan? Ik kon niet eerder...,’ sprak een joviale stem die me door de gang heen sleurde: het was don
Ignacio.
We gingen zijn kantoor met roodlederen meubels binnen. Een rubberplant, die in een hoek stond, bedekte de muur met zijn saaie bladeren. Het behang was van grauw plastic.
‘Wat een kabaal maken jullie,’ merkte don Ignacio op. De drie mannen stortten zich onmiddellijk in een heetgebakerd en opschepperig gesprek over rekeningen en transacties.
‘We zullen Pancho Carlos wel discreet moeten feliciteren...,’ zei een van hen terwijl hij het veelzeggende gebaar van geldtellen maakte.
| |
| |
‘Zijn campagne was geweldig, ik begrijp niet waarom hij nu zulke krantekoppen krijgt,’ zei een van de anderen, wijzend op de enorme drukletters: ‘ONTSLAG ONAANVAARDBAAR’.
De man die aan het woord was, was mijn oom Ricardo en de ander was don Joaquin, zijn vennoot. Beiden hadden in de politiek gezeten en hun kapitaal was enorm. ‘Wat heeft Ricardo een geluk gehad, 't was altijd al zo'n handige dief,’ zei mijn moeder, wanneer ze het over haar zwager had. Ik weet niet waarom ik hen op dat moment geen van beiden kon plaatsen. Misschien kwam het omdat ik overmand werd door een allesomvattende neerslachtigheid, toen ik met mijn aanstaande schoonvader door die gang met linoleum liep. Ik was net iets kostbaars verloren, wat ik nooit meer terug zou vinden... Het gesprek, waaraan ik de vorige avond met vuur zou hebben deelgenomen, liet me nu koud. Ik keek naar de donkerblauwe lucht achter de ruiten van het enorme raam en ik hoorde muziek, waar de bladeren van onzichtbare bomen van gingen ruisen.
‘Madrazo wilde terug naar de corruptie...,’ de hoogdravende woorden in het kantoor sloegen als dikke druppels lijm tegen de ruiten. Woorden die ik al vanaf mijn jeugd hoorde: ‘Steekpenningen’, ‘indianentroep’, ‘hij heeft me een hak gezet’, ‘ik heb het met smeergeld opgelost’... De drie kerels herhaalden die duistere taal keer op keer. ‘Maakt U zich geen zorgen, don Ignacio, dat neem ik voor mijn rekening,’ hoorde ik ineens mezelf zeggen. Don Ignacio keek tevreden. Ze hadden het niet meer over Madrazo, nu ging het over de kosten van de bruiloft. Alles werd nauwkeurig besproken: bloemstukken, muziek, drank, receptie, de gastenlijst werd samengesteld en de namen van de gasten werden door elkaar gehaald met die van de wijnen.
‘Op zijn minst een glas champagne,’ vond mijn oom Ricardo. Er viel een stilte na zijn voorstel. ‘Op zijn minst een glas champagne,’ herhaalde hij nog een paar keer. ‘Dat neem ik voor mijn rekening,’ hoorde ik mezelf weer zeggen.
De drie mannen zetten hun berekeningen voort. Ik keek naar de krantekop: ‘ONTSLAG ONAANVAARDBAAR’. En als ik van de bruiloft zou afzien, zou er dan net zo'n protest op volgen? Ik dook diep weg in de leunstoel: ik had er geen moed voor. De ouderen vertelden mij over hun verleden, dat ik obsceen vond; bordelen trokken in een lange rij voorbij en namen van vrouwen,
| |
| |
die naar poeder en keukenkruiden roken, volgden mij tot in de gang. Toen ik eenmaal op de stoep stond, nam ik haastig afscheid. ‘Emma'tje gaat morgen naar San Antonio om haar uitzet te kopen... Kijk niet zo afkeurend, haar moeder gaat mee...,’ voegde don Ignacio eraan toe terwijl hij me plagerig aankeek.
Ik was Emma vergeten en het kon me niets schelen of ze nu wel of niet met haar moeder ging. Ik weigerde de uitnodiging van don Ignacio en zag hem weglopen met zijn vrienden: ze gingen mijn bruiloft en het aftreden van Madrazo vieren. Het laatste wat ik hoorde was de naam van een bekende prostituée.
Ik liep door de Madero straat en ging het restaurant van Sanborns warenhuis in. Ik wilde iets drinken en daarna naar de bioscoop. Ik had geen zin om binnen het bereik van een telefoon te zijn: ik wilde Emma ontlopen. ‘Emma, wat een vervelende naam,’ zei ik tegen mezelf terwijl ik een paar enchiladas (flensjes van maismeel met chili, kaas en ui - noot van de vert.) at. En vanaf dat ogenblik wilde ik alleen nog maar van het huwelijk af. Maar hoe? Ik was al te ver gegaan. Ik rekende af. Toen ik door de parfumerieafdeling liep, zag ik het meisje uit de lift weer: ze hield een mooie fles badzout in haar hand, puntgaaf en doorschijnend als zijzelf.
Tijdens de film was ik afwezig. De wereld was niet zo vanzelfsprekend als ze wel leek, er bestond een andere, onvermoede wereld, die tegenovergesteld was aan de wereld waarin ik leefde, waar liefde, muziek en schoonheid een eigen plaats hadden... Het leek of die wereld onbereikbaar was voor mij, ik kende de spreuk niet om er binnen te gaan. Ik ging trouwen en ik had er nooit bij stil gestaan of liefde iets anders kon zijn dan wat Emma mij aanbood. Wat bood ze me aan? Een hard karakter en een fortuin.
Bij het uitgaan van de bioscoop waaide er een ijzige wind door de Juarez straat, krantenjongens verkochten nog steeds de grote drukletters met het aftreden van Madrazo. Ik vond dat die krantekop sterk verouderd was in die paar uur. Mijn aftreden had op die grijze bladen moeten staan... Die nacht sliep ik slecht: ik reisde naar onbekende oorden waar trieste doden ronddoolden. Toen ik wakker werd, was ik van plan met Emma te breken, maar de dagen gingen voorbij zonder dat ik een stap in die richting deed. Mijn moeder was tevreden, iedereen was tevreden en ik liet me meeslepen door de gebeurtenissen, die elkaar in een steeds
| |
| |
sneller en gevaarlijker tempo opvolgden. Emma kwam terug uit San Antonio en haar betekenisvolle blikken, toen ze me haar uitzet liet zien, bevielen mij niet. Hoe vertel ik haar dat ik van het huwelijk wil afzien? Terwijl ik naar een gelegenheid zocht, ging de buitenwereld haar gewone gang, maar soms namen de dingen een onverwachte wending: op een ochtend opende zich de lucht boven het Zocaloplein in een prachtige tunnel, waardoor lichtgevende figuren paradeerden, die ik niet kende en die in een paar seconden in pilaren van kwikzilver veranderden. Hierna, toen ik het Centrale Departement verliet, kruiste het meisje uit de lift mijn weg. Ik kwam haar regelmatig tegen. Ik zag haar overal: op de boulevard Paseo de la Reforma, in een stille straat in de wijk van de Lomas; op de tennisbanen waar ze met een precisie speelde waar je versteld van stond en ik telkens de bal miste om haar wiskundige spel te volgen. Wie was ze? Ik was gewend geraakt aan haar zilveren silhouet en als ik niet zo somber was geweest vanwege mijn naderend huwelijk, was ik met haar gaan praten, hoewel ik vermoedde dat ze geen enkele toenadering, geen enkele intimiteit wenste. Ik was ervan overtuigd dat ze nooit naar me gekeken had... hoewel ze altijd tegen me praatte en mij vaak deed denken aan verre en pijnlijke gebeurtenissen... Toen ik haar weg kruiste bij het Centrale Departement besloot ik nog diezelfde middag een punt achter mijn verhouding met Emma te zetten.
‘Madrazo is een geweldige vent,’ zei ik in don Ignacio's zitkamer, terwijl ik jaloers was op zijn weidse gebaren en me vernederd voelde door mijn eigen lafheid. Don Ignacio keek mij omzichtig aan, de roze muren veranderden niet en Emma schoof onrustig heen en weer en sloeg het ene been over het andere zodat haar zwarte jarretel zichtbaar werd.
‘Geweldig,’ vroeg don Ignacio spottend.
‘Niemand durft ooit van iets af te zien...,’ zei ik in paniek. Mijn woorden kregen geen respons. De familie van don Ignacio keek me zwijgend aan. Het was moeilijk om uit te leggen dat het veelbesproken aftreden in verband stond met mijn laffe berusting en dat het soms op een geheimzinnige manier door mijn hoofd speelde. Waarom kwam ik er op dat moment niet eerlijk voor uit dat ik de politicus bewonderde die een daad gesteld had waartoe ik niet in staat was. Ik nam verward afscheid en bleef twee dagen weg uit het huis aan de Karpathenstraat.
| |
| |
's Nacht vulde mijn slaapkamer zich met pianoakkoorden en de beelden wisten zich uit aan de hemel. Die nacht leek de recente zelfmoord van een vriend mij begrijpelijk: ook hij had de mislukking niet aanvaard... Welke mislukking? Ik wist het niet.
Ik zag haar weer in de foyer van de Parisbioskoop. Ik ging die dagen vaak naar de bioskoop. Het was een manier om Emma te ontvluchten en de afspraken met haar, die eindeloos duurden en van saaiheid op zakengesprekken begonnen te lijken. Ik ontweek de momenten waarop ik haar moest kussen, maar het kon haar niet veel schelen: ‘Ik heb je voor altijd,’ zei ze zonder het hardop te zeggen. Verbaasd keek ik naar haar mond die ingevet was met een baksteenrode kleur. Zou het waar zijn? In de bioskoop gebeurden dingen die mij nooit overkwamen en daarom vluchtte ik de donkere zalen in. Toen ik haar zag at ze een vanilleijsje. Haar jurk had dezelfde kleur als het ijsje, zonder mouwen maar met twee bijna geometrische roesjes, die op afstaande vleugeltjes leken. Ik ging aan een tafeltje vlakbij haar zitten en vanaf mijn plaats kon ik haar metaalachtige parfum ruiken. Ze lette niet op mij. Ze boog zich voorover en beet op het rietje, daarna zoog ze met onbewogen gezicht de koude vloeistof op. Ze stond op en liep de foyer uit. Ik haalde haar in onder het neonbord dat boven de uitgang van de bioskoop hing.
‘Juffrouw, mag ik U thuis brengen?’ Ze keek naar het neonlicht dat door het glas van het bord scheen. ‘Waarom niet,’ zei ze, hoewel ik niet weet of ik haar hoorde of dat ik het me allemaal verbeeldde. Ze keek me niet aan. Ik nam haar mee naar de auto en ze ging naast me zitten. Ook hier keek ze me geen moment aan, maar staarde voortdurend door de voorruit naar de lucht. Ze wees zwijgend de weg naar een donker straatje in de wijk van Coyoacan. Terwijl ik reed keek ik naar haar over elkaar geslagen benen: ze droeg geen kousen en de huid van haar benen had een zilverachtige glans. Ze scheen het niet koud te hebben en ze nam ook geen ruimte in. Ik parkeerde de auto tegenover een wit huis en keerde mij naar de onbekende, die onbevreesd bleef. Ik omhelsde haar en ze voelde koud en vloeibaar aan: alsof ik een rivier in mijn armen hield. Haar frisse mond leek in de mijne op te gaan en zich op te lossen. Het was alsof ik mij verloor in een onbekende gewaarwording. Ze opende haar ogen en vluchtte uit mijn armen. Ik zag haar staan in het donker en volgde haar. Ze ging snel als een
| |
| |
slang naar de voordeur en duwde hem open. Ze deed alles geluidloos, alsof ze geen weerstand van de dingen ondervond. Ik volgde haar naar binnen en bevond mij in een kleine vestibule, waar een melkwitte trap naar de kelder leidde. Het meisje deed haar schoenen uit en liep snel de trap af. Ik ging achter haar aan, terwijl ik haar hielen, die op parelmoer leken, en haar bijna vloeibare enkels bewonderde. We stuitten op een kleine deur, die ze geruisloos open deed en ze liet me binnen in een ruimte met een bed van donker hout en een vloerkleed van wit bont. De witte sprei, de kussenslopen en de waskom deden koud aan. Ze leunde tegen de gesloten deur en keek naar het plafond met haar lichte ogen. Toen liet ze heel langzaam de roesjes van haar jurk zakken die als vleugels uit haar schouders groeiden en liet haar naakte lichaam zien met doorschijnende borsten die op twee hoopjes sneeuw leken. Ik wilde dichterbij komen, maar ik merkte dat ze nog bezig was haar jurk uit te trekken die om haar voeten op de vloer viel. Ze was naakt en ze lichtte de kamer op als een fonkelende ster, terwijl ze steeds naar het lage plafond van haar kamer bleef kijken met de uitdrukkingsloze ogen van een standbeeld. Ik deed een paar stappen naar haar toe en liefkoosde met de toppen van mijn vingers de omtrek van haar raadselachtige lichaam; zonder op mij te letten liep ze naar het bed en ging op de spierwitte sprei liggen. ‘Jij gelooft niet in schoonheid,’ leek ze te zeggen en het was of haar naakte, uitgestrekte lichaam in een lichtgevende rivier veranderde. Het licht van de sterren scheen flauwtjes door het hoge raam naar binnen, dat bedekt was met een wit mousselinen gordijn. De kamer was ondergronds en het lichaam wat naast mij lag was van zilver. Het was niet van deze wereld. Met haar samen zijn was alsof je een lichtgevende mijnschacht binnenging waar verborgen schatten telkens weer terugkeren in steeds waardevoller vormen. Soms had ik het gevoel met niemand
samen te zijn, hoewel ik omringd werd door de meest onverwachte kostbaarheden. Haar lichaam vloeide weg uit mijn armen en kwam weer terug, steeds schitterender en doorschijnender. Ik herhaalde steeds: ‘ik houd van je, ik houd van je,’ maar de woorden dekten niet wat ik voelde.
‘Je komt me morgen niet opzoeken... nietwaar?’
Ik was zo stom om te beloven dat ik haar iedere minuut van iedere dag wilde zien. Ze antwoordde niet en rees op uit het bed als een
| |
| |
mooie fontein en wees naar het licht, dat door een raampje scheen wat net onder het plafond zat. Toen sprong ze van het bed af en klom op een bankje dat onder het raam stond. Ze duwde de gordijntjes opzij en keek in gedachten naar de groene planten die in de tuin groeiden. Het raam begon ter hoogte van de tuin. Wij zaten onder de grond en boven ons groeiden tere groene planten achter de ruiten.
‘Het is zes uur 's ochtends,’ zei ze terwijl ze de frisse geur van kruiden inademde. Een dwangmatig gevoel duwde mij het bed uit. Ik kleedde me haastig aan en toen ik klaar was ging ik naar haar toe, terwijl ze me vanaf het bankje stond aan te kijken. Ik omarmde haar kristallen knieën en ging weg...
‘Vanavond kom ik,’ zei ik terwijl ik naar haar keek vanuit de deuropening. Ze was zo ongelooflijk volmaakt, zo ongelooflijk schaamteloos.
Thuis kwamen mij bekende geuren en de stem van mijn moeder die net aan het ontbijt zat tegemoet. Op een stoel in haar kamer lag een pauwblauw fluwelen gewaad en een hoed met pauwblauwe veren. In paniek herinnerde ik me dat ik vandaag moest trouwen. ‘Hoe was je vrijgezellenfeestje, schooier?’ Vanaf dat ogenblik rinkelde de telefoon onophoudelijk: het waren telkens Emma en don Ignacio die horloges gelijk wilden zetten en een vertrektijd wilden afspreken om tegelijk bij de kerk van San Jacinto aan te komen. Het plein voor de kerk en de kerk zelf waren vol veren en satijnen rokken. De bruiloft rook naar parfum en wierook en Emma leek erg tevreden, bedolven onder een wirwar van grauwe sluiers, terwijl de priester met dreigementen schermde. ‘Vanavond ga ik haar opzoeken,’ herhaalde ik keer op keer in mijzelf, toen haar naakte lichaam vloeibaar tussen de altaars door gleed. In de sacristie kwam ze op me af en kuste me op de mond, terwijl iedereen me een hand gaf ten teken van rouw. Ik zag haar tussen de gasten verdwijnen als een smalle pilaar van kwikzilver.
In Acapulco heb ik niets gezien. Emma bedelft me als onder een zware laag aarde, niet in beweging te brengen door welke bijzondere gebeurtenis ook. Ik weet dat ik haar niet zal terugzien; zo word je gestraft als je de schoonheid hebt afgezworen... Ik zal nooit meer die zeldzame mijnschacht vinden... want nu weet ik dat het Mercurius was.
Vertaling: Antoinette Verwey
|
|