Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 144
(1999)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–
[pagina 396]
| |
Nathalie Quintane
| |
[pagina 397]
| |
Of hij nou van voren of van achteren komt, wanneer de wind hard blaast, buig ik me voorover.
Wanneer ik mijn dij vastgrijp en er flink in knijp, dan is het hard noch zacht.
Wanneer ik loop, is een van mijn voeten altijd achter mij verdwenen.
Naar gelang van de plek waar ik me krab, breng ik een ander geluid voort.
Wanneer ik een hand onder het kussen steek alvorens er mijn hoofd op neer te leggen, verschaf ik mezelf een extra hoogte.
Met mijn rechter- of mijn linkerhand, over mijn schouder heen, of eronderdoor, uiteindelijk bereik ik alle punten van het oppervlak van mijn rug.
Wanneer ik 's zomers een hele poos op een terras heb gezeten, vind ik vaak het dessin van de stoel achter in mijn dijen gedrukt.
Hoe lager en zachter de zetel waarin ik zit, hoe dichter mijn knieën bij mijn gezicht.
Als ik het uiteinde van mijn neus tussen duim en wijsvinger dichtknijp, dan zal ik na een zekere tijd mijn mond opendoen. | |
[pagina 398]
| |
Zijn de drukletters klein, en de lijnen dicht op elkaar, dan volg ik met mijn vinger de zinnen die ik lees in een boek.
Al is mijn kamer een volmaakt donkere ruimte, toch sluit ik de ogen om te slapen.
Wanneer ik in het donker aanstalten maak om op een trede te stappen, die er niet blijkt te zijn, dan heb ik vervolgens hetzelfde gevoel als wanneer ik een trede had gemist.
Wanneer ik de mouwen van mijn trui optrek, dan belet de knik van mijn elleboog dat ze afglijden.
Zelfs wanneer ik ‘achter mij’ kijk, blijf ik zien wat er voor mijn ogen gebeurt.
Zodra ik mijn voeten in koud water heb gedompeld, neem ik de omgeving scherper waar, en wordt mijn denken helderder.
Wanneer ik drink, blijft mijn onderlip droog.
Wanneer ik in de zon ga staan, kan ik dankzij de positie van mijn schaduw bij benadering weten hoe laat het is.
Terwijl ik een slok water drink, gooi ik heftig het hoofd in de nek op het moment dat ik een pilletje slik. | |
[pagina 399]
| |
Wanneer ik kijk naar iemand die in het donker voor het lichtende scherm van een computer zit, dan merk ik dat zijn gezicht blauw is.
Wanneer ik de kaarsjes van een verjaardagstaart uitblaas, dan overdrijf ik graag mijn bolle wangen.
's Zomers ontdek ik dat er soms een mier of een vlieg over mijn kleren kuiert.
Wanneer ik in een stuk meloen bijt, wordt mijn mond erdoor aan het gezicht onttrokken.
Door fel met mijn been te schudden, jaag ik de vlieg weg die erop was neergestreken.
Wanneer ik me in volle dag de ogen uitwrijf, kan men vervolgens denken dat ik pas ben opgestaan.
Nadat ik een douche heb genomen, kan ik mijn naam schrijven op de spiegel van het medicijnkastje.
Met een simpele beweging van de tong maak ik een stukje pinda los, dat tussen twee tanden was blijven steken.
Hoe kleiner het ding dat ik pak - een spijker, bijvoorbeeld -, hoe nader mijn duim en wijsvinger.
Wanneer ik een lavendelsprietje opsnuif, kan het gebeuren dat het sprietje een van mijn neusvleugels binnendringt. | |
[pagina 400]
| |
Aan de linkerkant van de wijsvinger van mijn rechterhand is er naast de nagel een redelijk harde knobbel, gevolgd door een kuiltje: daar plaats ik mijn pen wanneer ik schrijf.
Wanneer ik mijn benen kruis, komt de onderkant van mijn linkerdij in aanraking met de bovenkant van mijn rechterdij.
Wanneer ik me was met water en zeep, produceren de behaarde delen van mijn lichaam overvloedig schuim.
Wanneer ik mijn benen kruis onder een tafel, kan het gebeuren dat ik mijn knie stoot.
Wanneer ik op de grond zit met opgetrokken benen, worden twee lange plooien gevormd tussen mijn borst en mijn navel.
Wanneer ik mijn onderlip naar voren schuif en hard blaas, doe ik de pony op mijn voorhoofd opwaaien.
Als ik mijn linker- (respectievelijk rechter)oog sluit, en loens met het andere, dan zie ik mijn neus.
Hoe langer mijn nagels, hoe makkelijker en behaaglijker het krabben.
Als ik mijn hals uitrek voor een spiegel en de ogen neersla, dan kijk ik onder mijn kin. | |
[pagina 401]
| |
Wanneer ik bij wind in de open lucht eet, kan het gebeuren dat een haarlok in mijn open mond waait.
Hoe harder de nagel, hoe verder die wegschiet bij de laatste knip van de schaar.
Met een stapel boeken in mijn armen ga ik de trap op zonder naar de treden te kijken.
Ik kan opmerkelijk veel herrie maken wanneer ik het restje vloeistof onderin een glas met een rietje blijf opzuigen.
Is de deurklink links, dan trek ik de deur open; is de deurklink rechts, dan duw ik ze open.
Wanneer ik mijn lippen met het topje van mijn vingers aanraak, dan simuleer ik een kus.
Wanneer ik door het sleutelgat kijk, zie ik zonder gezien te worden, of er zou iemand achter mij moeten staan.
Mijn lippen glanzen wanneer ik net een beignet heb gegeten.
Soms wil ik mijn elleboog op de rand van de tafel planten, en glijdt die in het lege uit. | |
[pagina 402]
| |
Ik zal de richting van de wolken beter waarnemen, als ik ophoud met lopen.
Wanneer ik intens aan iets denk, zie ik niet wat ik bekijk.
Wanneer ik een bad neem, hebben mijn armen de neiging om almaar boven te drijven.
Wanneer ik mijn hoofd krab onder een wollen muts, verschuift de muts.
Wanneer ik vegen op een vuile ruit bekijk, dan zie ik niet wat er achter de ruit is.
Wanneer ik mijn stoel langzaam naar achteren kantel, komen mijn voeten stukje bij beetje van de grond.
Wanneer ik me heb gekamd, vergaar ik het haar dat op de borstel bleef, steek mijn arm door het raam, en open mijn hand: vervolgens zie ik hoe het haar in de richting van de wind verdwijnt.
Staat een fles loodrecht op mijn lippen, dan omdat ik er de laatste druppels van drink.
Verticaal vormt mijn voet onder het laken een heuveltje; horizontaal merk ik hem haast niet op. | |
[pagina 403]
| |
Zelfs wanneer ik een appel heel erg ver weggooi, zal die uiteindelijk terug vallen.
Daalt de lift, dan voel ik me lichter.
Gewoon door mijn tong tegen mijn gehemelte te drukken, eet ik een rijpe aardbei zonder te kauwen.
Wanneer ik me krab, laat het aanhoudende wrijven van mijn nagels op de huid witte strepen na, die vervolgens rood worden.
Wanneer ik een boterham eet, bijt ik in het brood en verscheur het gewoonlijk van links naar rechts.
Mijn bovenlip rust op mijn onderlip.
Wanneer ik een hinderlijk stofje uit mijn oog wil verwijderen, volstaat het dat ik een potje huil.
Wanneer ik chocola eet, volstaat het dat ik mijn mond dichthoud, en alleen maar door mijn neus blaas, opdat de geur van de chocola zich zou verspreiden.
Tussen het moment dat ik voel dat ik ga niezen en het moment dat ik nies, verstrijken niet meer dan een paar seconden. | |
[pagina 404]
| |
Om een geeuw te bedwingen, moet ik een musculaire inspanning leveren.
Ik zie mijn nagels niet groeien, maar na een zeker aantal dagen leid ik door deductie af dat ze groeien.
Wanneer ik een lekker knapperig beschuitje eet, hoor ik de radio niet zo goed.
Wanneer het heet is, of wanneer ik een geweldige inspanning heb geleverd, zie ik heel goed dat mijn lichaam water bevat.
Net voor ik inslaap, heb ik wel eens het gevoel dat ik op slag drie verdiepingen zak in een lift.
Onder een gegeven temperatuur kan ik niet spreken zonder dat ik tegelijk wasem voortbreng.
Er zijn twee delen van mijn lichaam die ik niet kan zien zonder behulp van een spiegel: mijn rug en mijn schedel.
Bij een kus spelen mijn smaakpapillen eveneens een rol.
Wanneer ik het woord ‘goeiedag’ uitspreek met toegestopte oren, dan hoor ik het weergalmen. |
|