Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 144 (1999)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 144
Afbeelding van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 144Toon afbeelding van titelpagina van Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 144

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 144

(1999)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 418]
[p. 418]

Stukjes

Kaderklaar

U herinnert zich waarschijnlijk Oktober 98/5 DWB Schrijvers op post, dat nummer met die brieven van levende schrijvers, die scherpe foto's en die postzegels en al. Er was ook een tijdelijke tentoonstelling. Het nummer verscheen met een kwak media-aandacht, die op zich weinig voorstelde, maar die voor een literatuurtijdschrift toch opvallend was. De foto's verschenen middenin (!) Humo én op de voorpagina (!) van De Morgen. Een delegatie schreef live (!) brieven op het tapis-plain van De Post op de boekenbeurs (!), waar een prins (!) en Man Bijt Hond langskwamen. De doodsreutel en de verrijzenis van het NWT buiten beschouwing gelaten, kreeg geen enkel literatuurtijdschrift meer van dat soort aandacht dan DWB 98/5. Over dat nummer wou ik het hebben. Dat ik niet door dat nummer ben geraakt. Dat er zo veel vreselijke brieven inzaten. Dat die foto's zo deprimerend waren. Dat die schrijvers bijna allemaal over hetzelfde emmerden. Dat het nagenoeg allemaal suffer en duffer was dan het sufste van het dufste. Dat het mij niet interesseerde wat hun verhouding met de post is of hoe opgewonden ze in koffiedampen vibreren bij het horen van brievenbusklepgeklepper. Dat DWB 98/5 na de opslag van Peeters en Vanhole meteen plat op de grond ging liggen, met in het midden nog wat vloeren, om dan op het einde in de kleine encyclopedie nog even op te flakkeren. Dat ik die kleine encyclopedie met de stoute schrijvers die niet wilden meedoen uiteraard eerst gelezen heb. En dat, naarmate ik de brieven van de brave respondenten las, ik de weigeraars steeds meer begreep, ook al betrof het onbeleefderiken of luiaards. Dat Peeters en Vanhole zich voordoen als vrienden, maar slechte vrienden zijn, want ze schrijven die echte schrijvers niet terug: uw brief is een brief die niemand interesseert. Ze blazen het project niet af als blijkt dat het geheel der inzendingen een kwalijk mengsel wordt in plaats van een vrolijke chaos. Ze zeggen dat ze iets unieks en historisch willen maken. Maar ze maken het niet. Ze smijten al die brieven in een nummer ‘voor de volledigheid’. Dat het niet is omdat er een naam onder staat van een schrijver die een schrijver is omdat hij/zij aangeschreven en gefotografeerd is, dat die teksten iets spannends of verrassends kunnen betekenen, apart of in groep. Dat het onderwerp van die brieven misschien beter niet brief/post was geweest. Dat ze vooral nooit van die richtvragen hadden mogen stellen. En dat allemaal natuurlijk in de vorm van een lezersbrief. Dat wou ik doen.

 

Maar een grafisch detail in de paasdagen bracht mij op andere gedachten. Hugo Claus werd 70 en de krant De Morgen bedacht iets bijzonders, iets verrassends, op voorhand intrigerend aangekondigd als ‘een aanbod van vijf gedichten in avant-première’, ‘een cadeau: 5 gedichten uit Wreed geluk met tekeningen van

[pagina 419]
[p. 419]

Jan Vanriet’, ‘5 dagen lang in avant-première een gedicht uit die nieuwe bundel met een prachtige tekening van Jan Vanriet, kaderklaar gedrukt op een losse pagina van stevig papier.’ Aandoenlijk werk van de marketing.

En een paar dagen later is het zover: men komt in het Kosovo-dossier terecht en men denkt bij aanvang van het lezen van Het Belgisch Kosovo-debat, tiens, wat is dat hier voor papier, is dat om die pakkende foto's wat meer fond te geven? Maar vanaf dag 2 weet je het natuurlijk: bij het lezen van de koppen In de modder van Blace is iedereen gelijk, Sektemoord: oud dossier opgevraagd of Het Belgische gezin van naaldje tot draadje ontleed, seinen de vingers op het stevig papier het door: Claus komt eraan. Want dat van die losse pagina is blijkbaar niet helemaal gelukt. Na enkele bladzijden van minderwaardig papier heb je weer dat stevige papier met daarop een paginagroot gedicht in handen, met een grote prachtige tekening van Jan Vanriet erbij, en onderaan de mededelingen Tekening JAN VANRIET en De Morgen. En dat allemaal vijf kranten na elkaar. Men koos voor de gedichten met de titels Niet, Januari 1991, Zomer, Er en Interview.

De volgende vragen rezen in mij op: wie van de lezers laat die gedichten niet in de krant zitten? Wie gebruikt een schaar om buitenland/binnenlandpagina's van het gedicht te scheiden en wie scheurt die dubbele pagina van stevig papier in tweeën? En dan: wie van hen steekt het kaderklaar gedicht in een echt kader? Wie doet dat voor alle vijf de gedichten? Waar worden die opgehangen? Wie heeft de gedichten gekozen? Wie heeft beslist om er Jan Vanriet en zijn prachtige tekeningen bij te halen en waarom? Vooral (eindelijk, dat grafisch detail): wie heeft beslist om Hugo Claus telkens helemaal bovenaan te zetten, in het groot en in het vet, groter en vetter dan de titel? En waarom?

Wat heeft poëzie nodig om paginagroot in de krant te komen?

•Een illustratie.
•Een Naam erboven, te vet en te groot. (We hebben Hugo Claus! Mensen, beste lezers, dit is een gedicht van Hugo Claus! U gelooft het misschien niet maar dit is een gedicht van Hugo Claus! Hugo Claus heeft dit geschreven! En het staat hier in de krant!).
•Opzichtige link met actualiteit is altijd goed (Januari 91... Golfoorlog! - oorlog in Servië!).
•De lezer moet er zijn voordeel mee kunnen doen, het moet ergens voor dienen en daarom kaderklaar zijn (ja, ik kader dat in, want kijk, ze hebben de achterkant blanco gelaten, opdat het mooi ingekaderd zou worden!).

‘Anders’, antwoorden de bedenkers van het cadeau waarschijnlijk, ‘krijgen we dat niet verkocht’.

Paul Bogaert



illustratie

[pagina 420]
[p. 420]

Zij en ik (2)
Zomerzot/Somersault

Ze heeft een naam.

Ik noem haar Saskia en zij ontwaakt.

‘Je hebt gesnurkt.’

Ze wrijft de zandjes uit haar ogen, glimlacht plagerig en geeuwt.

‘Ik ben verkouden.’

‘Sigaretje?’

L&M.

‘Nee, liever niet,’ zeg ik. ‘Verkouden, weet je wel?’

‘Verkouden,’ fluistert ze.

 

De eerste keer met Saskia: hoe lekker dat dat was. De Pixies opgelegd. Gezegd dat ik ‘Here Comes Your Man’ zo zomers en zo prettig vond, en zij, zij vond dat ook. We stoeiden wat; we vrijden wat; we waren botergeil.

‘Ik kwam en hoorde “Tame”.’

Het nummer vóór ‘Here Comes Your Man’.

‘Het waren toch de Pixies wel?’

‘Ik zeg je: het was “Tame”.’

Verdomme! dacht ik eerst. Het heeft niet mogen zijn. Ik wou het zomers, lekker kalm en ‘Tame’ klinkt toch zo wild.

 

(Ik fluister in haar oor:)

‘Ik schreef er een gedichtje over.

Zomers is het wel!’

Ik klim uit bed; ik hoest (die sigaret van haar) en gris een zwarte ordner uit de la van mijn bureau.

Tam

 
Assepoesters lippen en
 
de kuiltjes in d'r wangen
 
moeten kunnen. ‘Kijk hoe schattig
 
dat ze is en hoe gelukkig!’
 
Nu is Saskia gelukkig.
 
o Wat is ze toch gelukkig!
 
 
 
Ook Declercq is nijg gelukkig.
 
Die ligt ergens met de flair
 
die jonge hazen/bavianen/
 
rederijkers eigen is
 
te houden van zijn Saskia.
 
(Jawel, het is zo'n ogenblik.)
 
 
 
Ze lacht als Minnie Driver.

*

 

‘Maar Black zingt “hips”, niet “lips”.’

(Van Dale in de hand:)

‘Die “lippen” zijn daar thuis.’

 

Een week of zo geleden bij de platenboer gekocht: de hitsige verzamelaar ‘Death to the Pixies’. Een schijfje dat gewoon bol staat van de klassieke singles: ‘Gigantic’ (Kim Deal at her most beautiful), ‘Debaser’, ‘Where Is My Mind?’, ‘Monkey Gone To Heaven’ en natuurlijk het luchtige ‘Here Comes Your Man’.

Luisterend naar zoveel moois weet je meteen waar Nirvana de inspiratie voor, onder andere, ‘Smells Like Teen Spirit’ vandaan haalde. Of, anders: ‘Smells Like Teen Spirit’ is zonder twijfel het knapste Pixies-nummer dat ooit werd geschreven. And you can quote me on that.

 

's Middags gaat ze weg. (Welnee: ze heeft zich niet gedoucht, gewoon haar tanden vlug gepoetst om haar verleidelijke koffieadem enigszins te camoufleren, maar ze gaat, zoveel is zeker, tegen beter weten in.)

‘Zie ik je straks?’

‘Om negen uur?’ stel ik haar voor.

[pagina 421]
[p. 421]

‘Om negen uur.’ Een laatste kus (vanillesmaak).

(Scharnieren! Olie kopen!)

 

Halftwee. Ik voel me lekker. (Dat is schijn: er zijn de zenuwen, de rillingen, de veel te klamme handen en de ruis in beide oren: ‘Neem dit pilletje en, ja hoor, na een uur voel je je lekker: impotent, maar dolgelukkig.’ ‘Dank u, dokter.’ ‘Graag gedaan. Kom gauw terug!’ ‘You know I will.’)

Was Saskia hier maar.

 

‘Ik had daarnet een kwade droom, maar 'k ben hem al vergeten... wacht...’

Ze zwijgt. Ze heeft haar ogen weer gesloten en haar borstjes gaan voorzichtig op en neer. Ze is de mooiste van ons twee omdat ik vind dat zij dat is en dat is goed. Dat is perfect. Ik heb daar geen problemen mee. (Integendeel.)

Ik zit aan mijn bureau en tracht te schrijven. (Ik moet plassen. Ik blijf zitten, in mijn boxershort en hemd, met koude voeten. Hoe ik luister. Sigaret.) ‘Enola Gay’ van OMD ligt op en even wordt het tachtig, moet ik denken aan Duran Duran, The Pet Shop Boys en zelfs aan Bros. De slechte smaak. De coupe soleil. De nichtenrock. De hele reut. De zotte jaren tachtig, ja: ik vind die enkel mooi en interessant door de muziek. Misschien is het de intro van het Kraftwerkachtige ‘Electricity’ die het hem doet. Of het dramatische dat uitgaat van het nummer ‘Joan of Arc’ (in feite een vertraagde versie van ‘Enola Gay’). Ik weet het niet, niet wat het is. Er zit zoveel beweging in. Het is gewoon perfect. Een beetje zoals Saskia. Een beetje, ongeveer.

Somersault

 
vanochtend bij de platenboer
 
‘Enola Gay’ gehoord
 
gehuild bij zoveel moois
 
(‘Je bent nochtans niet klein.’)
 
(Ik ben nochtans niet klein,
 
maar zoiets overweldigt mij.)
 
 
 
Ik lijk nochtans niet wijd.
 
ik Adam (zonder gekheid)
 
alles in Ik inhaleer
 
sigarenrook. Ik inha-
 
leer zoveel.
 
 
 
sigaren
 
diarree
 
 
 
‘Ik ben zo weg van mij.’
 
 
 
*
 
 
 
Ja, ja: ze verandert mijn stijl.
 
 
 
Miguel Declercq

Weinig

Onlangs overkwam mij iets heel merkwaardigs. Het verontrustte me vooral. Dat is ook de reden waarom ik er hier nog eens over schrijf, nadat ik er al een paar recensies aan gewijd heb in de krant, de radio en een nieuw Zweeds tijdschrift. Ik bezocht de tentoonstelling van de Koreaanse Koo Jeong-a die door de vzw Roomade onder auspiciën van Barbara Vanderlinden georganiseerd was. Net zoals in het Brussels Tower Project was ook nu weer een gedeeltelijk leegstaand kantoorgebouw de plaats van actie. Hoewel, actie? Dat doet in dit geval bijna aan karatefilms denken en dat soort actie was er hier toch echt niet

[pagina 422]
[p. 422]

te bespeuren. In de verschillende ruimtes van de leegstaande kantoorverdieping had Koo Jeong-a interventies gepleegd. Dat wil zeggen dat ze hier en daar repen behang had afgescheurd en die keurig naast elkaar op de grond had gelegd. Allerlei afval moest duidelijk een zekere aanwezigheid laten vermoeden. Iets of iemand was hier geweest, had hier iets achtergelaten en was vervolgens weer vertrokken. Misschien is de vergelijking met een karatescène, en vooral de gevolgen daarvan, toch nog niet zo gek. Ik deed in ieder geval een poging om het ongetwijfeld vervreemdende aspect van deze interventie te achterhalen. Terwijl ik hiertoe pogingen ondernam, liep ik lusteloos door deze verlaten ruimtes, hopend op een visuele prikkel. Even dacht ik die gevonden te hebben. In één ruimte had Koo Jeong-a verschillende bouwpakketten voor spoorwegemplacementen uitgepakt. Verschillende van die gebouwtjes had ze ook daadwerkelijk gemaakt. Sommige stonden op de vensterbank en het viel me op hoe modern ze eruitzagen, terwijl het kennelijk toch al oude pakketten waren. Bijna was ik ermee weg. Bijna dacht ik een zeker alibi ontdekt te hebben. Maar toen ik om me heen keek, naar hoe die pakketten dan wel in de ruimte geplaatst waren, wat er dan werkelijk mee gedaan was, werd die illusie me al snel ontnomen. Via een venster kon ik één verdieping lager het gebouw binnenkijken waar mensen naarstig achter hun bureaus zaten te werken. En toen gebeurde het. Iets wat me nog nooit was overkomen. Als ik een tentoonstelling bezoek, probeer ik een oordeel zo lang mogelijk uit te stellen. En als me negatieve gevoelens overvallen, ben ik dubbel op mijn hoede, want die kunnen net zo goed een teken van absolute, maar verdoken kwaliteit zijn. Maar in dit geval kon ik me plotseling perfect inbeelden dat die mensen daar beneden zich verschrikkelijk zouden opwinden als ze wisten wat er boven hun hoofden gebeurde. Niets namelijk. Helemaal niets gebeurde er, terwijl je er donder op kon zeggen dat het waarschijnlijk wel het een en ander gekost zou hebben. Al was het maar het drukwerk dat Roomade zo goed verzorgd had. Hoopvol vroeg ik me af of het misschien een work-in-progress was. In dat geval kon er nog allerlei gebeuren. Ik wilde Koo Jeong-a dus nog gerust de voorkeur van de twijfel geven, maar de suppoost boorde al die hoop vakkundig de grond in. Veel later hoorde ik dat de kunstenares de vriendin was van Hans-Ulrich Olbrist, het curator-wonderkind dat nu al een paar jaar Europa en ondertussen de hele wereld onveilig maakt met zijn projecten. Er begon me iets te dagen. Zat Olbrist niet ook in de Raad van Beheer van Manifesta waar Barbara Vanderlinden in de tweede versie één van de curatoren was geweest?

Als het hier nu bij was gebleven, was er misschien nog niets aan de hand geweest. Over vriendjespolitiek hoef je je immers weinig illusies te maken en waarschijnlijk maakt iedereen zich daar in min of meerdere mate wel schuldig aan. Maar een paar weken later vroeg een buitenlands tijdschrift mij een recensie te schrijven over Ambient City, een project dat gelijktijdig door Roomade in Antwerpen was opgezet. Door allerlei omstandigheden had ik de opening daarvan gemist. Geen nood, dacht ik, want van Ambient City wist ik tenminste op voorhand dat er niet veel te zien zou zijn. Het was immers een radioprogramma dat gedurende een maand in Antwerpen uitgezonden zou worden. Daar moest ik op een later

[pagina 423]
[p. 423]

moment zeker ook iets van kunnen meepikken. Dácht ik.

Het enige visuele element van Ambient City was een grote lichtsculptuur, een soort alziend oog dat boven op het Museum voor Schone Kunsten was geplaatst. Het deed me denken aan een 20.000 watt sterke versie van het Canvas-logo. Is Matti Knaapen, industrieel ontwerper en één van de mensen achter Ambient City, zo sterk geïnspireerd geraakt door onze nationale zender dat hij er een sculptuur van besloot te maken? In het persbericht werd Ambient City omschreven als een radio-experiment, een kunstwerk, een sculptuur. Je zou kunnen beweren dat deze sculptuur een sterk beeld is, vooral 's nachts. Ik begon het op den duur vooral irritant te vinden en de omwonenden met mij, wil ik wedden. Ambient City is het geesteskind van een aantal Finse designers, kunstenaars en architecten en werd eerder ook al in Finland getoond. Ook daar ging het vergezeld van een bijzonder sterke lichtsculptuur. Maar licht heeft in het donkere noorden ongetwijfeld een andere betekenis dan hier. Luisteren naar de radio waarschijnlijk ook.

De eerste aankondiging van Ambient City sprak me op zich wel aan. Het idee van een radio die een mix van elektronische en populaire muziek uitzendt en dat vierentwintig uur per dag leek me als een soort ondergrondse ervaring interessant. Toen ik contact opnam met Roomade om te vragen hoe ik naar het programma kon luisteren, was het antwoord echter tamelijk laconiek. Een van de medewerkers suggereerde dat ik maar een draagbare radio moest meenemen. Dat leek me om allerlei redenen tamelijk onpraktisch. Het enige andere alternatief was om naar de ingang van het verder gesloten museum te gaan vanwaar het programma werd uitgezonden. Via de daar opgestelde boxen zou ik ook wel wat kunnen beluisteren. Nu ligt het plein vóór het museum volledig overhoop omdat men er een soort boulevard van aan het maken is. Dat houdt in dat er sowieso veel ambientgeluid aanwezig is: bulldozers rijden er af en aan, afgewisseld door de occasionele drilboor. Om dus iets van Ambient City te horen moest ik bijna met mijn oren tegen de speakers in de hal van het museum gaan liggen. Dat hield ik eerlijk gezegd niet lang vol. Ik besloot naar het MUHKA te gaan. Toevallig bleek Ronald van de Sompel daar net bezig te zijn een deel van het Ambient City-programma op te nemen. Ik vroeg hem of hij er al veel van had kunnen beluisteren. Dat bleek niet het geval. De zender was zo zwak dat ze maar een heel klein bereik had. Andere mensen die ik er naar vroeg hadden hetzelfde probleem gehad en het leek erop dat (ook) dit een project voor de happy few was.

Nu zou dit op zich nóg geen probleem hoeven te zijn. Je zou zelfs een zekere charme kunnen vinden in het minieme bereik. Het deed me denken aan het project van de Japanse kunstenaar-professor Tesuo Kogawa die nog niet zo lang geleden een workshop in het Brusselse Paleis voor Schone Kunsten had gehouden waarin hij geïnteresseerden leerde hoe je een één Watt FM-zender kon bouwen. Gedurende een week had zo'n kleine zender allerlei projecten van Belgische kunstenaars uitgezonden en dat programma was ook zeer beperkt beluisterbaar. Op de een of andere manier had het een meer anarchistische uitstraling dan Ambient City. Niet dat anarchisme een indicatie voor kwaliteit is, maar het pretendeerde tenminste

[pagina 424]
[p. 424]

niet al te veel. Het project van Kogawa draaide vooral rond communicatie, al was het maar van één persoon tot één andere. En communicatie was nu precies wat er aan Ambient City mankeerde. Bovendien had ook dit Roomade-project heel wat geld opgeslorpt, tot grote ergernis van bepaalde museummedewerkers die het met heel wat minder moeten doen. Daar komt nog bij dat Antwerpen al járen over een zeer goede lokale radio beschikt waarvan de programmering zo goed als niets verschilt van het Ambient City-project. Het is dan ook onbegrijpelijk dat er niet op zijn minst samengewerkt werd met Radio Centraal, dat het hele jaar door en met een beduidend groter bereik op 103.9 FM te beluisteren is.

Deze week viel er opnieuw een persbericht van Roomade in de bus. In hun reeks projecten op uitnodiging van Antwerpen Open is het nu de beurt aan de Japanse, in Londen wonende Tomoko Takahashi. Ook zij zal een interventie maken in de leegstaande kantoorruimtes van het Century Center. Volgens het persbericht zal ze daarvoor ‘gedurende vier weken jacht maken op uitgediende voorwerpen zoals computers, briefwisseling, pennen, stoelen, huisraad, speelgoed, et cetera. Deze worden door haar geherwaardeerd en leiden tot een schijnbaar chaotisch tableau.’ Nu heb ik van Takahashi in de Londense Saatchi Gallery een zeer indrukwekkende installatie gezien en ik hoop van harte dat ze daar ook hier in slaagt. Maar aan de andere kant is dit soort kunst zo langzamerhand dusdanig uitgemolken en gedateerd dat je hevig gaat verlangen naar een zeer duurzaam kunstwerk. En vooral naar iets dat, zonder dat het een volkstoeloop moet ontlokken, net even iets minder arrogant en vrijblijvend is. Ik zal in ieder geval nog meer dan anders op mijn hoede zijn. Want Roomade heeft wat mij betreft niet veel krediet meer.

 

Edith Doove

Onder het stof (3)
Hypatia's maandverband

Alexandrië in de vijfde eeuw ná Christus geleek volgens sommigen op het mythische Athene van de vijfde eeuw voor Christus - want in dat Alexandrië wonnen politici het advies van wijsgeren in, net zoals eertijds in Athene. De Alexandrijnse politici wonnen voornamelijk het advies van Hypatia (ca. 355-415) in - een filosofe en wiskundige wier lessen, zowel in ruime als in besloten kring, diepe indruk maakten. Hoe weten we dat? Er bleven brieven bewaard van leerlingen. Synesius van Cyrene schreef aan haar en schreef aan zijn vrienden, collega-studenten bij ‘de wijze vrouw van Egypte’. Byzantijnse kerkhistorici schreven over haar; Hypatia had invloed en in een conflict tussen gouverneur en bisschop vermoordden agenten van de bisschop haar op straat, na een lastercampagne waarin ze als heks afgeschilderd was. Maart 415. Moderne beschouwers (Voltaire, Gibbon, Leconte de Lisle) zagen Hypatia vaak als een dubbele martelaar. In haar vermoordde een groepje kerkelijke fanatici volgens hen de vrije gedachte van de oudheid; in haar vermoordden kerkelijke fanatici ook de onafhankelijke intellectuele vrouw. Voor een bijzonder lange periode, moet men bij dat laatste bedenken. Hetgeen je een historische huivering bezorgt - hoe anders kan de wereld er binnen honderd jaar uitzien? Binnen vijftig jaar?

[pagina 425]
[p. 425]

Hypatia werd door haar vader Theon opgeleid tot wis- en sterrenkundige, maar haar leerlingen waardeerden haar vooral om haar bredere filosofische belangstelling en haar strenge levenswijze. Als neoplatoniste onderwees ze in dialoog de onthechting aan de aardse verschijnselen en een mystieke beschouwing van wezenlijke vormen, enkel toegankelijk voor de rede. Ze werd beschouwd als een ‘ware gids’, een eretitel voor de belangrijkste denkers van haar strekking. Hypatia stond niet vijandig tegenover het christendom. Synesius, haar briefschrijvende leerling, werd tenslotte later bisschop.

Er bleef een verhaal uit goede bron bewaard - het moet een biograaf uit de zesde eeuw op dezelfde manier getroffen hebben als het mij treft. Eén van Hypatia's leerlingen werd verliefd op haar - ze schijnt een mooie vrouw geweest te zijn. Toen de jongeman dit op een dag bekende (daarmee toegevend dat hij van haar lessen over onthechte beschouwing niks begrepen had), reageerde Hypatia doortastend. Ze toonde de jongeman haar maandverband van het ogenblik en zei: ‘Ziedaar hetgeen je bemint, beste jongen, maar je houdt niet van de schoonheid op zichzelf.’

Als men zich wijsgerige en logische daden kan voorstellen die tegelijk exclusief vrouwelijk zijn, dan hoort deze daar zeker bij. Het neoplatonisme was een harde leer: het mooie lichaam en de genietingen van de wereld moesten gezien worden als toevallige, bedrieglijke verschijningen, hoe eerder, hoe liever. Hypatia's ingreep trof doel. De ‘beschaamde, verbijsterde’ jongeman zag zijn dwaasheid in en legde zich vanaf dat ogenblik toe op de deugd van de zelfbeheersing.

De durf en de wrede oprechtheid van haar gebaar namen mij nogal voor Hypatia in. Ze bewees er in elk geval haar filosofische vrijheid mee. En ze schonk me ook het historische genot: het echte, de vonk, een onvoorspelbaar mens van vroeger.

 

Zie: Maria Dzielska, Hypatia of Alexandria, uit het Pools in het Engels vertaald door F. Lyra, (Revealing Antiquity, 8), Cambridge (Mass.)-Londen, 1995.

 

Leen Huet

De zegeningen van de historiserende stedenbouw

Het bericht leek wel een voortijdige aprilgrap: François-Xavier de Donnéa kondigde aan dat de torens in de Brusselse vijfhoek dienden te verdwijnen, te beginnen met de Lottotoren achter het Centraal Station. Maar zelfs de Financietoren zou er op lange termijn aan moeten geloven en dat is toch wel kras. Deze toren vlak tegenover de Botanique (waarvan sommige delen sinds de bouw ervan nooit meer zon hebben gezien) is de bekroning en afsluiting van een megalomaan project van de staat: het Rijksadministratief Centrum dat het hele bouwblok tussen de Koningsstraat, de Kruidtuinlaan en de Pachécolaan beslaat. Zoals zo vaak bleek dit project net een maatje te groot voor dit kleine land. De toren werd, bij gebrek aan middelen, nooit afgewerkt. De ‘vlindervormige’ liftenbatterij aan de zijde van de Kruidtuinlaan, gedacht in natuursteen, bleef een foeilelijke betonwand. Een navranter symbool van de armlastigheid en twijfelachtige cohesie van ons land is moeilijk te bedenken. En nu blijkt de stad Brussel, al altijd de dupe

[pagina 426]
[p. 426]

van een noodlottige mix van grootse staatsvisioenen en klein mercantilisme (en dus ook zwak bestuur) van de stad zelf, plots bikkelhard terug te slaan. Weg met deze ruwweg veertig etages hoge staatstotem, samen met een rist andere torens. Ze verstoren namelijk de ‘typische’ Brusselse skyline.

Men moet aannemen dat de burgemeester hier doelt op het vorstelijk panorama dat men vanaf de Koudenberg heeft over de stad. Wegens dit panorama is Horta's Paleis voor Schone Kunsten bijvoorbeeld zo merkwaardig laag uitgevallen: een andere oplossing zou 's konings oog verhinderd hebben te dwalen over zijn hoofdstad. En verder zijn er ter verantwoording alle gebruikelijke clichés: torens zijn lelijk, slecht voor de ‘leefbaarheid’ van de stad, verstoren de relatie tussen straat en bebouwing en ga zo maar door. Kortom: het is slecht voor het milieu, die heilige koe van de jaren negentig. Hier stoten we op een merkwaardige paradox van het groene denken: het is, net zoals het katholieke, uiterst afkerig van de stad, omdat de kunstmatigheid van dat milieu alle wetten van het gezonde, natuurlijke bestaan tart. Anderzijds is er in rationeel opzicht geen ‘groenere’ formule dan de stad: concentreer de bevolking maximaal in enkele centra, zodat het omliggende landschap maximaal gespaard wordt van de bezoedelende mens. Helaas vraagt dat zoveel infrastructurele kunstgrepen dat de mens bijna fataal afgeleid wordt van zijn hang naar de oorspronkelijke eenvoud. De enige uitweg hieruit die men tot dusver heeft kunnen bedenken is (zoals steeds) die van een dubbele artificialiteit. Een gepostuleerd verleden van eenvoudig neringdoen, zonder de kwalen van mondialisatie en industrialisatie, wordt in pseudo-ouderwetse bouwvormen gefetisjeerd. De fetisj van de namur wordt verruild voor de fetisj van de gezellige, de conviviale stad. En, curieus genoeg, om geheel andere redenen blijkt ook het kapitalisme zeer gewonnen voor de verbreiding, ‘zum Kotzen’, van deze conviviale plaatjes.

Elders heb ik ooit al betoogd dat de werkelijke schoonheid van Brussel haar gruwelijke luciditeit is, haar volstrekt meedogenloze demonstratie van de ‘furie van het verdwijnen’ die eigen is aan de kapitalistische logica. Waar andere grootsteden in mindere (Londen) of meerdere (Parijs) mate hun eigenheid, hun patrimonium cultiveren, tegen de werkelijkheid in, schuiven in Brussel alle projecten - bij voorkeur van beperkte houdbaarheidsduur - schots en scheef, groot en klein, bijeen. Als de zaken maar draaien. Maar dat doen ze op dit ogenblik niet. De kantoormarkt bijvoorbeeld noteert enorme leegstand en uiterst lage huur- en verkoopprijzen. De populatie, in het bijzonder van Brussel-stad zelf, kent nog steeds een neerwaartse trend, en de marginale positie van vele bewoners brengt weinig geld in het laatje. En zo zijn er wel meer jobstijdingen.

Zo bekeken worden plots enkele, op het eerste gezicht verbijsterende monsterallianties geheel en al duidelijk. Koen van Synghel identificeerde, in een stukje in DS/De Grote Parade, de aanval op de torens en de wansmakelijke vertrutting die het straatbeeld van de Dansaertbuurt op dit ogenblik moet verduren, met een ontkenning van de grootstedelijke machtsbewegingen. Maak van Brussel toch geen dorp, kreet hij. Hoe plausibel de stelling ook kan lijken, ze miskent de essentie van wat hier aan de gang is. De huidige aanval op de Brusselse torens

[pagina 427]
[p. 427]

kadert in een veel ruimer beleid waarin de groenen, Henri Simons op kop met in zijn zog alle buurtcomités en andere verontruste zielen, het roerend eens blijken te zijn met de (ook politiek) zeer blauwbloedige adel, aangevoerd door De Donnéa. Bien étonnés de se retrouver ensemble, voorwaar! Was het immers niet diezelfde adel die monsterprojecten zoals de Noordwijk mee hielp financieren, zoals onder anderen Albert Martens al jaren geleden in een studie verduidelijkte? Hoe kan deze ‘Wende’ dan verklaard worden? Een poging.

Torens afbreken en in een beweging restylen vermindert de hoeveelheid kantooroppervlakte, en drijft de prijzen voor een adres binnen de vijfhoek op. Mooi! En een grondige restyling kan ook de illusie van convivialiteit, en dus de aantrekkelijkheid voor beter gesitueerde bewoners, alleen maar verbeteren. Vermits aan die laatsten, wegens belastbare massa, dringend nood is, nog beter! Kortom: afbreken en restylen die torens. De nietsvermoedende groenen mogen de ideologische motivatie leveren. Is dit een andere logica dan de blinde lust in torenbouw en speculatie op de puinen van de noord-zuidverbinding van de naoorlogse jaren? Welnee: alleen is het modernistische kleedje van de bouwwerken nu vervangen door een hoogst kitscherige outfit van baksteentjes, rustica en kleinhout in de ramen. Binnenin blijken de plattegronden echter extreem modern. Om de boutade van Rem Koolhaas aan te halen: je behoeft nauwelijks meer dan een disketje informatie om met een iteratieve copy-and-paste-procedure alle plattegronden van de Brusselse gebouwen ‘nieuwe stijl’ te ontwikkelen, of het nu om kantoren, hotels of woonhuizen gaat. Grappig genoeg vertoont deze extreme repetitiviteit en voorspelbaarheid een bizarre overeenkomst met de recepten van ARAU (een actiegroep die in de loop van 25 jaar van wild protest evolueerde tot het officiële stedenbouwkundige geweten van de stad). Zij prijzen die aan ter wille van de ‘reconstructie van de (18de-eeuwse) stad’ (de enige goede, voorwaar), waarin herhaling van modellen en plattegronden erg belangrijk was. Dat Brussel toen ook iets kleiner was, de bevolking aanzienlijk minder divers en het kapitalistisch systeem nog in zijn kinderschoenen stond, wordt dan wel even vergeten. Met niet eens zoveel kwade wil kan men dus concluderen dat ook ARAU ideologische dekking biedt voor de aan de gang zijnde facelift van de stad. Als ik mijn stelling over Brussel trouw moet blijven, kan ik de operatie die aan de gang is dus alleen toejuichen als een verdere bevestiging van de zo eigen luciditeit van onze hoofdstad. En men kan op zijn twee oren slapen: dit project zal nooit voleind worden. Geen enkel project in Brussel werd ooit helemaal voleind, zoals zelfs Leopold II tot zijn schade en schande mocht ondervinden.

Toch knaagt er iets. Ik ben niet geheel zeker of het mij zal spijten om de Lottotoren niet meer te zien: een werkelijk meesterwerk was het niet. Maar ik ben er toch wel op een of andere manier aan verknocht geraakt. Of is het vooral de vrees voor de truttigheid, de buitenmaatse kitsch die elk nieuw gebouw in Brussel schijnbaar onvermijdelijk tentoon moet spreiden die mij al bij voorbaat ergert? Stel je voor dat hier een onding verrijst dat de eclectische brabbeltaal van het nieuwe Novotel aan de Zwarte Toren in de benedenstad naar de kroon steekt. Wat de ‘oude’ torens in elk geval superieur maakt aan nagenoeg alle hedendaagse

[pagina 428]
[p. 428]

‘architectuur’ (what's in a name?) in de hoofdstad, is dat die gebouwen op zijn minst verbeeldingen zijn van de pogingen van architecten en stedenbouwkundigen om met op dat ogenblik in België nog quasi onbekende condities, in een door de noord-zuidverbinding half vernielde stad, op een zo zinvol mogelijke manier om te gaan. Soms tegen beter weten in, vaak met meer dan een zweem van opportunisme. Maar toch. Het blijft een boeiend spektakel. Dat kan moeilijk gezegd worden van het van overheidswege opgelegde architecturale behang dat zonder gewetensbezwaar accommodeert wat volgens de markt te accommoderen valt. Elke intellectuele inspanning om de mutaties van grootsteden op het einde van de twintigste eeuw te begrijpen, laat staan te bespelen door een meer fundamenteel onderzoek, wordt daarbij zorgvuldig vermeden en zelfs monddood gemaakt. Dat is ofwel een schande, ofwel een fatale bijziendheid van de betrokkenen.

 

Pieter T'Jonck


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Paul Bogaert

  • Miguel Declercq

  • Edith Doove

  • Leen Huet

  • Pieter T'Jonck