in voorwerpen, schoenen, boeken, kleren.
De titel moet zijn: ‘De dingen van E.’
Een ring maakt de vinger, een arm-
band de arm, een schelp de zee.
Meer niet. Was getekend. Pas nu ik dit versje overtik, dringt de vierde regel tot me door. ‘Elke regel van jou voorspelde’, zoals Hugo Claus in zijn in memoriam dichtte. Ja. Jezus. Anderzijds is onze dood natuurlijk niet zo moeilijk te voorspellen.
Die cyclus heb ik inderdaad gemaakt; hij is ook in het NWT verschenen, maar anders dan hun peetvader vond ik de gedichten een mislukking en ik heb ze nooit in een bundel opgenomen. Het is dan ook louter om mijn onbeschaamde vanitas vanitatum niet met een vroom smoel achter mijn herinneringen aan een andere ijdeltuit weg te moffelen, dat ik hierbij mijn antwoord kopieer - een doorslag daarvan was om zijn brief heen gevouwen en had in die anders geaarde houding zestien jaar in mijn papierwinkel gesluimerd...
Wees verzekerd van mijn dank, Herman.
Dingen van E. Waarvan ieder ding,
armband, ring, nog voor ik het vervang
door woorden, al iets van haar verving.
De ontroering dus, die wordt vastgelegd
in taal. Als je ‘kous’ (of ‘lippenstift
die zij vergeten is’) maar hardnekkig zegt,
zie je haar been, haar mond, het Wereldtijdschrift.
(Herman een ijdeltuit? Die bescheiden man? Maar hij parfumeerde zich, hij kocht graag chique jasjes; hij was zich zeer wel bewust van zijn paradoxale aantrekkelijkheid voor vrouwen, en toen Kristien, die snotneus, de Staatsprijs won, oogde onze nooit-laureaat als papier dat zichzelf verfrommelde. Merde, hij behoorde toch zeker tot het ras der schrijvers!)