Henk Pröpper
Parijs, 30 januari 1998
Lieve John,
Ja, ik denk dat ik je maar even ga misbruiken, zoals jij mij zo prettig hebt misbruikt.
Vanochtend was hier Willem op bezoek, je weet wel de cartoonist van Libération, en als zo'n vriendelijk en bescheiden heerschap zijn gruwelijk gewelddadige werk laat zien, dan weet je niet wie nu wie misbruikt: de wereld ons, wij de wereld, de mensen zichzelf of Willem alles en iedereen. Dus zo kwam ik op het woord misbruiken, maar het was ook je brief waardoor ik mij een tedere praatpaal voel, zo'n zacht en soepel apparaat dat zich in allerlei richtingen kan buigen en dat de oortjes spitst. Steeds even fris, steeds bereid. Je had je hand er ferm en vaardig, met heel de bezwerende kracht van je wezen, omheen gelegd.
Myriam en ik hebben aan onze bruiloft goede herinneringen. Dat klinkt niet zo eufoor, maar zo is het. De wandeling in de duinen hebben wij in volledig bewustzijn meegemaakt, de voltrekking van het huwelijk al wat minder helder, en het diner was voor ons een vage roes vol zachtheid en warmte, geen andere sporen nalatend dan de slaap.
Daarnaast en tegelijkertijd was er in mijn geval een soort overprikkeling van mijn bewustzijn, want ik werd geplaagd door een uiterst precieze hoofdpijn die zich op één plek in mijn hoofd had verankerd en daar nooit meer leek weg te willen gaan, niet meer in deze eeuw, niet meer in dit leven. Terwijl ik dus in een roes verkeerde, keek ik ook naar mijzelf en nam een gespleten hoofd waar dat zich steeds opnieuw naar zichzelf toe trachtte te buigen om de gespletenheid te verbloemen. Niemand mocht weten van de pijn, maar de inspanning om de twee helften te hechten was zo intens dat ik er bijna geheel in opging, dat ik er letterlijk in verdween. Zoals je in de tijd kunt verdwijnen.
Toen wij dus tegen tweeën weggingen had de pijn zich zodanig verdiept en hij was zo glashelder geworden dat ik hem inderdaad ervoer als een granaatscherf, woelend en wroetend, zo deed het zich aanzien, om het oorspronkelijke verband van de granaat te hervinden. Met die pijn ben ik thuis in een droomloze slaap gevallen. Zelden ben ik zozeer twee mensen tegelijkertijd geweest, gelukzalige en pijnlijder.
En ik bedacht mij dat dat een gevoel moet zijn dat jij van nabij zult kennen. Ik ken immers je kracht om je over middelhoge Himalaya-toppen heen te wringen, terwijl een chirurg juist bezig is om een van je voeten af te zetten. De verkeerde. Zodat je ook nog vermanende woorden spreken moet.
Ik ben vanmiddag naar huis gegaan om je brief voor te lezen. Myriam was er zeer mee verguld. Zij is het meest van allen die mij na staan getuige van mijn hoge verlangens en kalme berusting, van mijn neiging om het ascetische te waarderen als het dionysische (tijdelijk) niet voor mij is weggelegd. Vriendschap heeft voor mij niets dat precies is omschreven, behalve dat de gelukzalige staat die zij teweegbrengt