Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Colloquium Neerlandicum 10 (1988) (1989)

Informatie terzijde

Titelpagina van Colloquium Neerlandicum 10 (1988)
Afbeelding van Colloquium Neerlandicum 10 (1988)Toon afbeelding van titelpagina van Colloquium Neerlandicum 10 (1988)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek
lezing / voordracht


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Colloquium Neerlandicum 10 (1988)

(1989)– [tijdschrift] Handelingen Colloquium Neerlandicum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Handelingen Tiende Colloquium Neerlandicum. Colloquium van docenten in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten


Vorige Volgende
[pagina 187]
[p. 187]

Didactische problemen bij het werken met Nederlandse leerboeken in het onderwijs Nederlandse taalkunde extra muros
H. Eickmans

Nederlandse taalkundige leerboeken gaan ervan uit dat de gebruikers, studenten en docenten, ‘native speakers’ zijn, dus als moedertaal Nederlands spreken; dat is vanzelfsprekend en kan geen punt van kritiek vormen.

Niettemin is het voor anderstaligen een probleem, omdat deze de moedertalige competentie en het nodige taalgevoel missen om bepaalde uitspraken en voorbeelden te kunnen beoordelen.

Heel vaak betekent dit dat Nederlandse leerboeken te weinig uitleg geven. Dingen die voor een Nederlander zonder meer duidelijk zijn, dienen voor anderstaligen uitvoeriger verklaard te worden. Soms is het echter ook omgekeerd. Bepaalde verschijnselen, die om historische redenen voor een Nederlander een tamelijk ingewikkelde verklaring nodig maken, zijn voor de spreker van een anders gestructureerde taal - zoals het Duits - contrastief, dus in vergelijking met zijn eigen moedertaal eenvoudiger te begrijpen. Daartegenover staat dan helaas weer het feit, dat het vaak juist de moedertalige grammatica is, die het inzicht in de structuur van een vreemde taal bemoeilijkt en belemmert.

Ik zal dit uitleggen aan de hand van de objecten in het Nederlands. De morfologische vereenvoudiging van het Nederlands, in casu het verlies van de naamvalsvormen van het zelfstandig naamwoord, heeft een verregaande consequentie gehad voor het taalgevoel van de Nederlandstaligen ten opzichte van de objecten. De noties ‘direct object’ of lijdend voorwerp en ‘indirect object’ (meewerkend voorwerp e.a.) ondergaan in het Nederlands een herdefinitie, omdat de casusonderscheiding datief/accusatief ontbreekt.

Voor een Nederlander bestaat logischerwijs geen verschil tussen de objecten in de zinnen:

Ik sla hem.
Ik help hem.
[pagina 188]
[p. 188]

Beide zijn directe objecten en beide worden bij passivering subject:

Hij wordt geslagen.
Hij wordt geholpen.

Voor een Duitstalige student is dit maar moeilijk te begrijpen, want zijn eigen taalgevoel zegt hem, dat hij in de eerste zin met een direct object (=accusatief) en in de tweede met een indirect object (=datief) te maken heeft, dus:

Ich schlage ihn.
Ich helfe ihm.

Passief:

Er wird geschlagen.
Ihm wird geholfen.

(Zoals trouwens ook in het Mnl.: Hem werd geholpen.)

 

Door het verlies van de casusonderscheiding datief/accusatief ontstaat er in het Nederlands een uniforme groep van - in termen van de valentiegrammatica - divalente werkwoorden, dat wil zeggen van werkwoorden, die één object bij zich hebben. In vroeger Nederlands waren er net zoals in het hedendaags Duits divalente werkwoorden met een accusatief = direct object en zulke met een datief = indirect object; naast helpen noem ik als voorbeelden nog dienen en gehoorzamen:

Men kan geen twee heren dienen. (Matth. 6:24)
Hij was er niet mee gediend.
Hij gehoorzaamt mij.
Ik word gehoorzaamd.

Het is buitengewoon interessant de beschrijving van dit fenomeen in de Nederlandse grammatica's van de laatste honderd jaar na te gaan. De ook vandaag nog lang niet achterhaalde Nederlandse spraakkunst van Den Hertog (deel I, 1892) kent nog divalente verba met een indirect object: gehoorzamen behoort er volgens Den Hertog bij. Hij probeert hiervoor een inhoudelijke definitie te geven (Den Hertog 1973, p. 57 vv.):

Het meewerkend voorwerp is de naam of de aanduiding van de zelfstandigheid, die in het algemeen op actieve wijze betrokken is in de werking of toestand, die het gezegde van het onderwerp vermeldt.

Toch ziet ook Den Hertog de problemen die vooral de leerlingen bij het onderscheiden van de twee soorten object zullen hebben en hij voegt een didactische opmerking toe (p.59):

Het inzicht, dat benaming en definitie van het tweede object het algemeen karakter ervan vrij juist uitdrukken,
[pagina 189]
[p. 189]
kan door de leerlingen pas verkregen worden, wanneer ze tal van deze voorwerpen hebben waargenomen.
In het begin zullen ze dit karakter in alle gevallen even zuiver willen herkennen en zullen ze bezwaren ontlenen aan voorbeelden, waarin de actieve betekenis van het meewerkend voorwerp zeer verbleekt is. Maar langzamerhand zullen zij gaan begrijpen, dat de algemene betekenis van het voorwerp daardoor niet weggecijferd wordt en het zal hun dan tevens duidelijk worden, hoe door wijzigingen in de voorstelling of door achteloosheid vroegere datief-objecten accusatief-objecten konden worden. Ook wordt dan, wanneer zij het Duits gaan beoefenen, het raadsel voor hen opgelost, waarom werkwoorden, welke in onze taal een lijdend voorwerp hebben, bij onze naburen, wier taalzin zoveel gevoeliger dan de onze voor de kracht van de datief is, een meewerkend voorwerp hebben.

Ondanks alle pogingen van Den Hertog de notie indirect object in verband met divalente werkwoorden te handhaven volgen de latere grammatica-schrijvers hem niet.

Volgens De Vooys is gehoorzamen een halve eeuw nadien een transitief werkwoord met een direct object, hij schrijft (De Vooys 1947, p. 306):

Opmerkelijk is nu, dat bij de (...) werkwoorden: (iemand) gehoorzamen, vertrouwen, waarbij een direct object ontbreekt, het oorspronkelijke datief-object overgaat in een direct object bij het transitief geworden werkwoord, zodat de passieve constructie: ‘ik word gehoorzaamd, vertrouwd’ mogelijk wordt.
Hetzelfde doet zich voor bij een vierde rubriek van verba, die betrekking hebben op verhoudingen in de ruimte, als naderen, volgen, bijstaan, ontwijken e.d.

Hij komt dan wel tot een heel andere conclusie dan Den Hertog: ‘De deflectie bij het oude datief- en accusatief-object heeft de duidelijkheid niet geschaad.’ (p. 305)

 

Voor de nieuwe grammatica's uit de jaren tachtig bestaat het probleem überhaupt niet meer. De Schutter/Van Hauwermeiren (1983, p. 104) beschouwen de genoemde gevallen in het kader van hun valentiebeschrijving consequent als direct object, ook al voegen ze er nog aan toe dat bij sommige zinnen ‘heel wat traditioneel geschoolde taalbeschouwers zullen aarzelen’ of zelfs ‘categorisch met ‘neen’ reageren’ en wel juist bij die zinnen, ‘waarin sommige talen (o.a. het Duits) geen accusatief gebruiken zoals voor de meeste DO's, maar een datief.’

[pagina 190]
[p. 190]

De ANS gaat niet expliciet in op dit thema. Uit de opmerking dat zinnen met een indirect object op een enkele uitzondering na ook altijd een ander voorwerp bevatten, kunnen we wel opmaken dat alle voorwerpen van divalente verba als directe objecten worden beschouwd.

 

Een volgens mij inconsequente uitzondering is voor de ANS gehoorzamen, waarbij men het voorwerp als indirect object beschouwt. Dit heeft als gevolg, dat men ook bij de passivering gehoorzamen als uitzondering moet vermelden, want het gedraagt zich gewoon als een transitief werkwoord. Ook volgens de ANS (p. 1053) is namelijk de zin:

De ouderen wordt tegenwoordig niet meer gehoorzaamd.

uitgesloten, het moet luiden:

De ouderen worden tegenwoordig niet meer gehoorzaamd.

Tot zover de grammaticale feiten.

 

Bij mijn werkcollege ‘Inleiding in de syntaxis van het Nederlands’ gebruik ik het boek van Pollmann en Sturm (1977): Over zinnen gesproken , dat ik op veel punten juist ook voor anderstalige studenten een geslaagde inleiding vind.

Wat de introductie van de voorwerpen betreft is het boek maar ten dele bruikbaar voor het onderwijs aan Duitstaligen, omdat het zoëven geschetste probleem, vanuit een Nederlands oogpunt volkomen terecht, verwaarloosd wordt.

In dit geval moet ik als docent duidelijk maken, dat de notie direct object in het Nederlands door de morfologische vereenvoudiging een betekeniswijziging heeft ondergaan en dat er daarom in het Nederlands transitieve werkwoorden zijn, die in het Duits een intransitieve tegenhanger hebben. Omgekeerd zijn de pogingen, die in dit boek gedaan worden om voor Nederlandstaligen het verschil uit te leggen tussen directe en indirecte objecten veel te omslachtig voor iemand die - bewust of onbewust - de zinnen vergelijkt met de Duitse pendants en dan puur qua vorm kan beslissen of iets direct of indirect object is.

De contrastieve behandeling van de objecten in het Nederlands is dus aan de ene kant didactisch noodzakelijk om bepaalde misverstanden en foute interpretaties uit te sluiten, aan de andere kant geeft zij ook onder een algemeen linguïstisch gezichtspunt de mogelijkheid, de gevolgen van naamvalsverlies voor de structuur van een taal en voor het taalgevoel van de sprekers van die taal evident te maken.

 

En zo zouden we nog veel voorbeelden kunnen geven, die het belang van de contrastieve grammatica voor de didactiek van de taalkunde van een vreemde taal duidelijk maken.

[pagina 191]
[p. 191]

Met een laatste voorbeeld wil ik de moeilijkheden schetsen, die het gebrek aan taalkennis en/of taalgevoel kan opleveren bij het werken met een Nederlands leerboek. Ariane van Santens leerboek Morfologie van het Nederlands acht ik dan wel niet in alle opzichten geslaagd, maar het is toch een bruikbare basis voor een werkcollege woordvorming. Het terrein van de Nederlandse woordvorming lijkt op het eerste gezicht voor Duitstaligen niet zo problematisch, omdat er qua vormopbouw nauwelijks principiële verschillen tussen het Duits en het Nederlands bestaan. Bij nadere beschouwing zien we echter al gauw dat het verschil tussen systeem en norm, tussen datgene wat qua taalsysteem mogelijk is of zou moeten zijn, en datgene wat door de taalgemeenschap in feite wordt gerealiseerd, bijna nergens zo groot is als op het vlak van de woordvorming. Vanuit het taalsysteem bekeken verschilt de substantiefcompositie in het Nederlands en Duits niet of nauwelijks. (Het probleem van de zogenaamde bindingsklanken laat ik hier buiten beschouwing al is het een goed voorbeeld voor een moeilijk ‘didactiseerbaar’ onderwerp.) In de praktijk is er echter een heel groot verschil doordat het Nederlands over het algemeen in mindere mate van deze procedure gebruik maakt, vooral als het gaat om samenstellingen met meer dan twee leden. Ik geef een paar voorbeelden uit een willekeurige Duitse krant van deze dagen: ‘Atemwegserkrankungen’, ‘Gefangenenhilfeorganisation’, Verbrauchsteuererhöhungen’, ‘Landesbeamten-Arbeitszeit’, ‘Teilruhestandregelung’.

Aan dergelijke woorden heeft De Vooys ongetwijfeld gedacht toen hij zijn grammatica (p. 178) voor de ‘afschrikwekkende Duitse voorbeelden’ waarschuwde. Over dit contrastief buitengewoon belangrijke aspect dat veel of alles te maken heeft met taal- of stijlgevoel, vinden we in het vele bladzijden omvattende hoofdstuk over samenstellingen geen enkel woord. Wel komen we het voorbeeld ‘contactgeluidsisolatieverbetering’ tegen, zonder een opmerking erover, dat dit - moge het dan qua vorm mogelijk zijn - stilistisch slecht Nederlands is.

 

Ook bij de behandeling van de productiviteit, frequentie en vooral ook de betekenis van afleidingen wordt doorgaans - meestal impliciet - een beroep gedaan op het taalgevoel en de taalkennis van een moedertaalspreker. Dit wordt bijzonder duidelijk bij de vragen en oefeningen. Ik noem als voorbeeld vraag 1 bij hoofdstuk 2: ‘Bepaal of de volgende procédé's produktief zijn of niet’. Dit soort vragen plaatst anderstalige studenten voor onoplosbare problemen en kunnen alleen door het raadplegen van grammatica's of speciale morfologische studies beantwoord worden. Ook het werken met de tekst wordt bemoeilijkt doordat vele voorbeelden gegeven worden die zelfs niet tot een uitgebreide woordenschat

[pagina 192]
[p. 192]

van anderstaligen behoren en wier geïdiomatiseerde betekenis de studenten extra muros dus bijna nooit kennen.

 

De conclusie is, dat bij alle grammaticale onderwerpen, waar het taalgevoel en/of de competentie van een moedertaalspreker verondersteld wordt, de Nederlandse taalkundige leerboeken te weinig uitleg geven. Op deze punten valt dientengevolge heel Wat extra werk te doen voor de docent taalkunde extra muros.

Bibliografie

GEERTS, G. e.a. Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS). Groningen, Leuven: Wolters-Noordhoff, 1984.
 
HERTOG, C.H. DEN. Nederlandse Spraakkunst. Derde bewerkte druk door H. Hulshof. Amsterdam, 1973.
 
POLLMANN, T. en A. STURM. Over zinnen gesproken. Termen en begrippen van de traditionele grammatica. Culemborg, 1977.
 
SANTEN, A. VAN. De Morfologie van het Nederlands. Dordrecht: Foris, 1984.
 
SCHUTTER, G. de en P. VAN HAUWERMEIREN. De structuur van het Nederlands. Taalbeschouwelijke grammatica. Malle, 1983.
 
VOOYS, C.G.N. DE. Nederlandse Spraakkunst. Groningen, Batavia, 1947.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

datums

  • 2 september 1988

  • 3 september 1988

  • 1 september 1988

  • 31 augustus 1988

  • 30 augustus 1988

  • 29 augustus 1988

  • 28 augustus 1988


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Heinz Eickmans


taalkunde

  • Zinnen (syntaxis)