Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Hollandsche Lelie. Jaargang 17 (1903-1904)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 17
Afbeelding van De Hollandsche Lelie. Jaargang 17Toon afbeelding van titelpagina van De Hollandsche Lelie. Jaargang 17

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (14.96 MB)

Scans (118.00 MB)

ebook (12.30 MB)

XML (4.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Hollandsche Lelie. Jaargang 17

(1903-1904)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Een Kroonjaar.

Toen ze dien morgen haar oogen opende, was ze vijf en twintig jaar geworden.

Zooals ze daar lei in haar bed leek ze niet ouder dan achttien met haar smal gezichtje en het kort geknipte haar, maar wie haar òp zag kon wel zien aan haar door 't vele liggen uitgezakte lichaam, en den lijdenstrek om haar mond, dat ze geen kind meer was, doch een vrouw die veel geleden had.

Negen jaren was ze nu al ziek, een chronisch longlijden, dat haar niet in de eerste plaats physiek, maar vooral moreel, onnoemelijk veel had laten lijden.

Want ze was een bijzonder lévend meisje

[pagina 250]
[p. 250]

geweest, bruisend van levenslust, vol onstuimig verlangen om te leven, een vol rijk leven, om goed te zijn, een zegen voor anderen, om te werken, schoonheid te scheppen in woord of in beeld, om het even als het maar schoonheid was, want het rijke leven was haar zoo vol schoonheid en in zich meende ze de macht te voelen, die vast te leggen en weer te geven, zoo, dat anderen mee konden genieten ter vermeerdering van hun geluk, ter verhooging van hun levenswijsheid.

Maar toen op een morgen, na even hoesten, de verraderlijke roode vlekken zich vertoonden, had ze inééns begrepen, dat het een dwaling was, dat háár taak niet zou wezen te scheppen, maar dat zij zou moeten lijden, lang en mateloos.

En diep had het haar jonge hart (ze was pas zestien!) neergebogen in droefheid, en in radelooze wanhoop had ze wel geroepen, ik wíl niet, ik zál niet, niet ik! maar gebroken was ze niet geweest.

In haar krachtig-jonge vroomheid had ze gedacht, dat dit óók goed zou zijn, en had zich voorgenomen, àls ze dan lijden moest en sterven, het ten minste te doen als een heldin, den menschen wou ze toonen, dat ook een jong kwijnend leven mooi kan zijn, héél mooi zelfs, en haar ziekbed en sterven zou hen leeren hoe het eigen leed te dragen en zij zouden doordat zij geleefd had, gelukkiger wezen, en hun gebogen hoofden leeren heffen naar de zon, als de bloemen dat doen ná den regen.

En zoo was zij bereid.

Vele weken en maanden duurde het, en vele ontzegbaar-lange uren van pijn en hevig lijden, en doorgewaakte nachten.

Die bij haar kwamen lachten gedwongen wanneer zij lachte; ze zag de angst hun uit de oogen kijken dat ze sterven zou, dat ze haar gingen verliezen, en dan glimlachte zij, want ze vond het goed, en de dood die aan haar voeteneind wachtte, was haar een vertrouwd vriend, die haar zou beschermen tegen veel vijandigs dat het leven heeft.

En al verder boog hij zich over haar heen en zij zag dat hij gereed was toe te grijpen, en ze was blij, want ze voelde zich zeer vermoeid. Haar familieleden kwamen steeds minder vaak bij haar, en ze wist dan dat ze beneden schreiden om haar aanstaand heengaan, en dan niet komen konden om hun rooie oogen.

En toen, nadat ze weken lang niet geslapen had om haar korte leven geheel uit te leven, niets verloren te laten gaan, had ze op een nacht een wonderlijk vizioen. Het Leven en de Dood twistten om haar, en wilden dat zij zou kiezen. ‘Zelf moet ge weten wat ge wilt,’ zei de Dood, ‘mij en rust, of Leven en lijden.’

‘Ik kies den Dood,’ zei ze; ‘maar’ - en toen dacht ze aan haar ouders, die al twee kinderen hadden zien sterven, en ze dacht dat ze oud waren en recht hadden het eerst te sterven, en dat het der jongeren plicht was de ouderen te overleven, en dat het egoïst was, te willen sterven, als anderen willen dat je leeft.

Toen werd ze zeer bedroefd want ze was zoo verschrikkelijk moe en verlangde zoo vurig naar rust, en ze weende lang, en kon niet kiezen.

En toen vond ze op het laatst toch den moed om den dood met zijn rust weg te zenden, en het leven omhelsde haar, mèt zijn lijden, en sedert was de laatste niet meer van haar geweken.

Ontzettend had ze geleden, vooràl moreel, door haar langzame vereenzaming van haar omgeving, die immers gezond was en dus haar vreemd; die geen troost voor haar wist dan haar lijden te negeeren, die zeiden: kom, het is zoo erg niet, als ze smachtte naar echt mede-lijden, die wat angstig naar haar door de ziekte ingevreten gezichtje keken, en dan huichel-lachten: je ziet er goed uit.

Het maakte haar woedend en wanhopend, en zeer bitter en menschen-schuw.

En ontzettend leed ze in haar groote geestelijke eenzaamheid en trachtte zich te uiten in verzen, maar het ging niet, volslagen machteloos was ze en ze kon soms 's nachts knarsetanden van woede op zichzelf omdat ze zoo verkeerd gekozen had, het leven in plaats van den dood.

Het troostte haar niet, dat haar motief zoo goed en onzelfzuchtig was geweest, dat vond ze nu dom, want haar omgeving leefde ook zonder haar, zag ze nu wel, nu ze zoover hersteld was, dat ze uit kon gaan, en maar dag aan dag alleen door het huis en door het stadje dwaalde, eenzame wegen zoekend om kennissen te vermijden, die altijd zeiden: ‘wat zie jij er goed uit.’

Het griefde haar zoo diep, telkens als ze het weer hoorde, en thuisgekomen ging ze dan staan voor den spiegel en keek met tranen van meelij-met-zichzelf in haar oogen naar haar ingevallen wangen, haar wit-door-

[pagina 251]
[p. 251]

schijnende ooren en de donkere kringen om haar groote smart-vraag-oogen.

En altijd wenschte ze maar dat ze een zieke wist juist als zij, dan wou ze er heen gaan, en den troost brengen dien men haar onthield; dan zou ze zeggen, ja, het is naar, het is verschrikkelijk als je jong bent en ziek, maar ik begrijp je en voel met je mee, en dan zou die andere niet zoo ongelukkig meer wezen.

En dan dacht ze, was ik maar een vader, een moeder, ik zou goed wezen voor mijn zieke kind, het zou gelukkig bij me zijn ondànks zijn ziekte, want ik zou het zoo begrijpen, en mij begrijpt niemand, en dan weende ze, omdat ze zich zoo eenzaam voelde, en nooit een eigen kind zou bezitten.

Want dàt had ze zich vast voorgenomen, wàt er ook met haar zelf nog mocht gebeuren, een kindje zou ze nooit krijgen.

Dat ongeboren kindje, dat nooit zou bestaan, had ze zóo lief, dat ze het wilde beschermen tegen alles wat haar had doen lijden, en het maakte haar zoo gelukkig te denken aan dat teere kindje van haar alleen, waar ze zóó goed voor was dat ze hem het geboren-worden wilde besparen, het moeten-leven, ziek waarschijnlijk als zij, zonder liefde -.

Maar ontwaakte ze dan weer uit haar gepeins tot de harde, de eenzame werkelijkheid, dan kon ze urenlang wanhopig weenen, omdat ze zoo alleen was, en nooit lief zou mogen hebben, òm dat kindje.

En ze verlangde zoo naar liefde; dag en nacht droomde ze van den sterke die nooit komen zou om haar, zoo zwak, te beschermen tegen der wereld ijzige liefdeloosheid. En ze vond het zoo wreed dat juist de zwakken alleen moeten blijven, de zwakken die juist een steun niet kunnen ontberen, en die dat moeten, omdàt ze zwak zijn.

Al dat treuren deed haar geen goed, haar jonge lichaam kwijnde, en verscheiden malen was ze den dood nabij, maar het trof haar niet.

Men sprak haar steeds van geduld hebben, het zou wel beter worden, als het zomer was in den winter, was het winter dan in den volgenden zomer, eindelijk als ze maar ouder was, eerst maar eens twintig, toen tegen de dertig.

Het was haar onverschillig.

Ze hechtte niet meer aan het leven, en, was ze erg ziek dan hoopte ze altijd te zullen sterven, maar ze geloofde het niet.

Ze meende dat de dood haar ontvlood omdat ze hem teruggewezen had, dien nacht toen hij haar zich aangeboden had, en dat dit lijden haar was opgelegd, als straf voor haar verkeerde keus.

Toen ontmoette ze hèm, niet den sterke uit haar droomen, maar den zieke, als zij van het leven vereenzaamde, en zij hadden mekaar zeer lief, en zij was goed voor hem en hij voor haar, en zij waren niet langer eenzaam.

Ze herleefde weer, zij, de lijdensmoede, in het licht van zijn liefde, en samen begonnen ze weer te hopen, op herstel, op meeleven het groote menschen-leven, op werken als anderen.

En zij raadpleegden den arts over hun plannen, en hij, hij zeide het wel niet, maar gaf hen te verstaan, dat ze daar maar niet aan moesten denken, dat ze nog jaren konden leven maar oud worden nimmer, dat ze wèl zouden doen, zich te gaan vestigen in een kolonie voor longlijders zooals er in het buitenland verscheiden zijn, waar men een wijkplaats bereidt aan hen die geknakt zijn voor het leven, die nooit meer in staat zullen zijn werkzame leden der maatschappij te worden.

De teleurstelling was wel groot eerst, maar ze waren samen, dat was de hoofdzaak.

Moedig deden ze in den geest afstand van alle wereldsch genot, en bereidden zich vóor daar hun leven te slijten, onbruikbaar voor de menschheid, maar nuttig voor elkaar.

Het kostte wel moeite eerst, het was zoo vreemd alles, zoo véél tegelijk om aan te wennen, maar het ging wel, ze hielpen elkaar.

En nu deed ze haar oogen open en lei te overdenken dat ze nu vijf en twintig was, en ze glimlachte gelukkig. Alle bitterheid was weg uit haar hart, en een groote rust was er in neergedaald.

Ze leed niet meer onder haar ziekte; ze was er mee verzoend omdat het haar maakte tot zijn gelijke, omdat het haar recht gaf op zijn liefde, die ze immers niet zou mogen aannemen, als een van hen beiden gezond was.

Het was zoo heerlijk, niet meer uit te zien naar herstel dat toch niet kwam, niet meer te verlangen naar werk, dat ze toch niet kon doen.

Haar werk was nu hèm gelukkig te maken, en dat wou ze, dat kon ze ook wel, dacht ze. -

Welgemoed begon ze aan den stapel brieven, die in haar wijkplaats haar had weten te

[pagina 252]
[p. 252]

vinden om er berichten te brengen van verweg, van de gezonden, die haar zoo vreemd waren geworden en met wie ze voorgoed had afgerekend.

En ze las.

En al lezende, verdween de glimlach uit haar oogen, en de lijdenstrek om haar mond werd dieper en scherper.

Het waren brieven van familie-leden, die haar onderhielden, van wie ze afhankelijk was, en ze schreven haar:

‘Wanneer denkt ge nu terug te komen en uw eigen brood te gaan verdienen; ge begrijpt toch wel dat ge dáár niet altijd blijven kunt, het wordt nu méér dan tijd dat ge gaat werken.’

Toen keek ze naar haar smalle, krach telooze handen, die nóóit in staat zouden zijn tot geregeld werk, en ze barstte in tranen uit.

Met één slag hadden die gezonde, wreede menschen al haar met moeite verworven vrede verjaagd uit haar hart, dat weer opnieuw een zee van bitterheid en wanhoop werd.

Men geloofde niet langer aan haar ziekte; men hield haar voor lui, háár wier grootste verdriet was geweest dat ze niet werken kon; men wilde dat ze terugkwam, zij, die nergens goed voor was, weg van hèm, voor wien alleen ze nuttig kon zijn, die alleen haar nuttig kon zijn.

Als lood voelde ze op zich drukken haar gedwongen afhankelijkheid, die ze nooit zou kunnen ontkomen, omdat ze altijd ziek zou blijven.

Een kroonjaar!

Haar lijden werd dien dag gekroond.

 

M.F.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken