en toewijding, dan zal ook dit werk hem noch zwaar, noch moeilijk vallen. Op die wijze kan, met eenigen goeden wil, de steeds terugkeerende, irriteerende kwestie der correctie, tot ieders voldoening en tevredenheid, opgelost worden.
En thans het cardinale punt: de gemoedsstemming van den leeraar, zooals die blijkt uit het hier besproken artikel. Als wij onzen zegsman, den ervaren docent van bovengenoemde dialoog gelooven moeten, dan bestaat er bij de meeste leeraren niets meer dat aan belangstelling, toewijding of liefde voor hun levenstaak doet denken. Zooals hij dat uitdrukt, zijn zij het laisser-aller systeem toegedaan, zij geven de hun opgedragen lessen en verder basta. Of het door hen gegeven onderwijs vruchtdragend is of niet, wat er van de leerlingen terecht komt, het deert hen niet, zij trekken er zich niets van aan. In plaats van opgewektheid, zoo allernoodzakelijkst om belangstelling te wekken, zou er bij hen niets anders meer overblijven dan onverschilligheid, weerzin en een diep ingewortelde verbittering. Deze verbittering zou het gevolg zijn van de onvoldoende, onredelijke salarisregeling, ofschoon aan het slot van het artikel de opmerking gemaakt wordt ‘dat ook verbetering van de positie van den leeraar niet meer in staat is verandering te brengen in wat door de gewoonte een tweede natuur geworden is.’
Wat er van zij, de zaak is belangrijk, urgent genoeg om de onmiddellijke aandacht der overheid te vragen. Er dient onverwijld ernstig onderzocht te worden welke de oorzaak of de oorzaken zijn van de tegenwoordige misnoegdheid en malaise en of de thans vigeerende regeling omtrent salaris, urenaantal en klassebevolking gegronde aanleiding geeft tot de ontevredenheid die bij velen reeds zou verkeerd zijn in een onuitroeibare wrok. En wanneer deze gemoedstoestand inderdaad een gerechtvaardigd motief mocht vinden in een onredelijke bezoldiging, in een te zware dagtaak, in een te hoog opgevoerd aantal leerlingen per klas, dan is het meer dan gewenscht de oorzaken van de bestaande misnoegdheid weg te nemen. Er staat meer op het spel dan men denkt. Het gaat hier niet alleen om de belangen van den leeraar, maar tevens om die van allen, die bij het onderwijs belang hebben, het gaat om Nederlands cultureele toekomst. De zaak die ons bezig houdt bepaalt zich niet tot de kwestie van correctie. Ieder kan bevroeden van welken aard het onderwijs moet zijn van hem bij wien het laatste sprankje vuur, enthousiasme of liefde voor zijn levenstaak is uitgedoofd. Hoe kan hij die noch belangstelling noch opgewektheid heeft, belangstelling wekken?