Levende Talen. Jaargang 1930
(1930)– [tijdschrift] Levende Talen–Opleiding tot het examen.Ga naar voetnoot1)Geen zeldzaamheid is 't, als we in kollegiale gesprekken met taalleraren - maar met dézen niet alleen! - moeten horen ‘'t exàmen is toch richtsnoer; voor 't exàmen toch dien je op te leiden’. Gezien nu de betrekkelike waarheid in verreweg-de-meeste valse stellingen, zullen ook de aangehaalde niet totáál van waarheid en (dus) waarde verstoken zijn. Gesignaleerd dienen ze daarom des te duideliker. Wàt houdt 't in, als iemand (niet de eerste de beste iemand, maar een onderwijsman, qualitate qua deskundig) zegt: ‘'t exàmen is me tot richtsnoer.’ - Niets minder dan dit, dat z'n hele wijze van werken georiënteerd is naar - in wezen bepaald en be‘zield’ wordt door - het leveren van goede examenprestaties. Stellig iets goeds ... als niet in eerste instantie de waarde van ons onderwijs bepaald werd door on-examineerbaarheden. De taal- (en andere) leraar die me z'n mening gaf ('m nogwel sierende met de krans van het ‘praktiese’) vergat blijkbaar dat er behalve parate kennis (woordjes, woordeschat (!), idioom) en techniese vaardigheid ('n mondje vréémd spreken, en konstrukties kunnen om-woorden) nog iets-anders bestaat, dat deels opvoeding deels vorming heet; iets-anders dat deze beide in de leerling resulteert en wat hóger te schatten is dan de parate kennis en de techniek, al zijn ook deze zeerzeker onmisbaar. Wil ie taalmeester zijn, fiat: hij houde z'n uitgangspunt; - maar wil ie (akademicus immers) als opvoeder worden aangezien, dan: wèg met ‘'t examen is me richtsnoer.’ -
* * *
Mijn kollega meende z'n eerste stelling te variëren met de onmiddellik daaropvolgende uitspraak: ‘voor het examen toch dien je opteleiden.’ 'k Vind hièrin, geconcentreerder nog, het ketterse saamgeperst. | |
[pagina 32]
| |
1o. De term ‘opleiden’ is zuiver-ketters: opleiden doet een vakschool. (Oók opvoeden en vormen, maar 't opleiding-geven domineert er). Een Middelbare School (Gymnasium) stelt dit juist allerláágst ... àls ie 't stellen mag en durft. 2o. 't Examen is - wat zonder verklaring voor een onderwijsmens duidelik is - toets, ènkel toets. 't Is nièt: de hele vijf- of zesjarige kursus gecondenseerd in een paar uur; slechts enige steekproeven worden genomen. Steekproeven, waarvan de een juister, vollediger peilt dan de ander, die dus minder waarborg geeft. Voor 't eerste herinner 'k aan de vertaling uit de vreemde-taal, voor 't tweede aan het toetsen van de kijk op en de smaak voor literatuur. 3o. Wie ‘voor 't examen opleidt’ zal, als ongelukkig z'n praktijk zich dèkt met z'n prinsiep, vooral op de vertaling trainen, en de vreemde-literatuur, daardoor al, tot ‘bijkomstigheid’ neerdrukken. Met excerptjes, met (ook-die) te memoriseren - wel-te-verstaan: nagenoeg te memoriseren: want niet te zeer wil je met je leerlingen (en jezelf) pronken! - is algauw heelwat te bereiken. - Waartoe zo'n wijze-van-werken leidt is blijkbaar: de verhoudingen gaan uit je M.O.-vakgeheeltje. Vertalen uit de eigentaal: wáártoe na de laagste (lagere) klasse(n) dìt nog nodig! - Een stuk proza, een gedicht laten voordragen: onnut tijdverspillen! 4o. De leraar die ‘voor 't examen opleidt’ suggereert - soms zelf proclameert - z'n leerlingen dat ze voor 't examen werken moeten: dit voor 't examen, dat voor 't examen, und kein Ende alles voor 't examen. En in de hoogste klassen, waarin juist 't mooiste werk te doen is, is toch al ‘het einddiploma’ een naar verhouding te sterke prikkel: te sterk vergeleken met die van te werken aan eigen ontwikkeling. Gevolg van zo'n examen-opleidings-procédé is noodzakelik dat de leerlingen zich geheel richten naar hun meester, op hem drijven, nogwel de door hem bepaalde rìchting uit. Eigener beweging iets gaan lezen of studeren komt neer op: de voorbereiding tot het ex. tekort te doen; en die voorbereiding eist een (de) hele-portie. M.a.w. de leerling verslaaft, wordt erdoor geremd in z'n geestelike groei. Al hièrom omdat groei onmogelik is zonder initiatief en aktiviteit van zijn kant komend. Een mooi examensijfer is dan ook een ‘dangerous thing’: betekent dikwels een nul voor vorderingen in, en studielust tot de taal. 5o. Zulke ‘examenopleiding’ forceert het onderwijs en (dus) de leerlingen. 't Vooràf en véél losse-woordjes leren b.v. gaat - nog afgezien van het averechts taalwetenschappelike - recht ìn tegen de aanleg van onze geest. Ook doet dat 't steeds paraat moe- | |
[pagina 33]
| |
ten hebben van velerlei los- of onsamenhangende kennis (: weetjes). Dit belet vrij denken, oordelen, ontwikkeling. Goed onderwijs stelt de waarde van 't naar de achtergrond wijken, ja van het vergeten hoog op prijs, ookal omdat er veel kennis is die enkel bruggedienst doet, overgangs-funktie tot andere, hogere kennis, heeft. Hoogste doel (voor de M.S. wel onbereikbaar, maar daarom nog-niet-gehéél uit 't oog te verliezen!) is: Bildung t.w. ‘die Summe alles dessen was man vergessen hat.’ Hierbij sluit aan dat de (z.g.) praktiese leraar inpl. v. pedo-centries (énig uitgangspunt) zich examen-centries instelt: een verkeerde houding, die al dadelik verklaart hoe tegen-natuurlik, hoe geforceerd zulk onderwijs wel zijn moet. 6o. De examen-centricus begaat een uiterste excentriciteit met zich het lot van de zwakke-broeders tezeer aan te trekken. Voor het examen toch zijn deze mogelik nog voldoende op te stomen, is er dezen juist-genoeg in te pompen, terwijl ze voor de M.S. onmogelik materiaal zijn, en een rem voor de begaafden. - De ‘prakticus’ werkt de M.S. tégen in z'n belangrijke taak: te schiften, hij werkt mee tot nivellering-naar-benee. Bedenkelik voor de M.S., en funest voor een aantal kinderen die een onderwijs moeten volgen dat te zwaar is voor ze, of tegen hun aanleg ingaat.
* * *
Tot slot: het Examen zou 'k node missen, stel 't heel hoog. - maar à bas (bah) de praktiese examen-‘leraar’: utilist, niet verder kijkend dan z'n neus kort is.
Haarlem, Okt. 1929. A.J. SCHNEIDERS. | |
Naschrift't Waren vnl. een paar recente uitingen die me tot dit art. aanleidden. In het Septembernummer van ‘Berichten en Mededelingen’ (No. 57) schrijft J.B. van Amerongen o.m. op blz. 4
‘we moeten rekening houden met het eindexamen’ ... ‘want het eindexamen in zijn tegenwoordige vorm, is per saldo een vrij zekere waarborg ...’
En in St. Bonaventura, nummer van 1 Oktober, schrijft P. Ant. Bernaerts O.F.M. op blz. 355:
‘(over letterkunde van de moderne talen): En dan ben ik van mening dat er toch een beperkte tijd aan besteed dient te wor- | |
[pagina 34]
| |
den. Dit zal dan wel hoofdzakelik dienen te gebeuren in de 5e klas, daar het 6e jaar met 't oog op het eindexamen nodig is voor het maken van vertalingen en studie van het taaleigen.’ S. |
|