Levende Talen. Jaargang 1930
(1930)– [tijdschrift] Levende Talen–Enige opmerkingen bij onze spellingbrief aan de minister.Zoals uit de berichten van onze redakteur blijkt heeft ons bestuur gemeend ernstig te moeten protesteren tegen het feit, dat zonder ruggespraak met onze vereniging, de minister van Onderwijs op advies van de inspekteurs een spellingregeling aanraadt, die geen vakman kan onderschrijvenGa naar voetnoot1). Uit allerlei gesprekken, ook met voorstanders van de spelling De Vr. en Te W., bleek mij, dat bijna niemand (zie noot) deze regeling aanvaardbaar acht. En desondanks hoor ik toch van alle kanten, dat kollega's-Kollewijners er nu maar mee in zee willen, omdat we in elk geval wat gewonnen hebben - en omdat het nu eenmaal moet. Zouden we het eerste niet àl te veel overschatten? Hebben we prakties zoveel gewonnen? Was de praktijk aan heel veel scholen al niet zo, dat er òf bij de meest bekende mannelike woorden òf bij geen woord een verbuigings-n werd gevraagd? Is het niet zo, dat ‘de vijand’ eindelik officieel het verlies van een fort heeft toegegeven, dat allang in onze handen was? Moeten we over dat simpele berichtje nu zo blij zijn? De minister meent, zoals mij uit een gesprek met Z.E. bleek, dat ‘men’ de mannelike woorden, behalve de in de aanschrijving genoemde, niet meer kan verbuigen en geeft nu toe, omdat ‘men’ het wenst. Hij laat dus aan ‘men’ tenslotte de beslissing inzake spelling over. Hierdoor krijgt de clausule: | |
[pagina 21]
| |
‘Uiteraard verdient het aanbeveling, dat bij het onderwijs op genoemde scholen met vorenstaande rekening zal worden gehouden’ een heel andere belichting. Het twede argument ‘het moet nu eenmaal’ zou dan ook wel eens heel zwak kunnen blijken te zijn. De minister zegt: ‘Ik raad u aan deze regels bij uw onderwijs te volgen’. Wanneer wij dit inderdaad doen en onze leerlingen, braaf gedresseerd, ook na het verlaten van de school de Terpstra-regels opvolgen, zal er over enige jaren met recht kunnen gezegd worden: ‘Kijk, we hebben toch gelijk gehad; “men” schijnt deze spelling te willen, want “men” schrijft naar onze regels.’ Daarom lijkt het mij een zaak van zeer ernstige overweging ‘met vorenstaande geen rekening te houden.’Ga naar voetnoot1) Sommige kollega's zijn bang, dat de leerlingen op een examen de dupe zouden kunnen worden. Me dunkt dat die spoken zien. Zou nu werkelik het niet schrijven van een paar n-s overwegende invloed kunnen uitoefenen op het eindcijfer voor een omvangrijk vak als Nederlandse Taal- en Letterkunde? Tenzij men didaktuur gaat uitoefenen ... Bovendien zal er waarschijnlik geen eenheid in de beoordeling zijn. Om dit aan de praktijk te toetsen zou ik de kollega's willen aanraden het volgende dikteetje volgens de nieuwste voorschriften in te vullen: (Spelling-Terpstra) Mijn tante Egbertje gaat door voor een knorrig- vitter. Kom niet aan die- bok; die- behoort aan onze buurvrouw, een echt- brombeer. Het is heel moeilijk om Jan de deur uit te krijgen: je doet diehuishen het grootste plezier met - maar stilletjes thuis te laten. Met die- gemeene- dief wil ik niets te maken hebben; die- moeten ze maar eens voor een tijdje onschadelijk maken. Je gaat daar bij de- duivel te biecht. Ik vind haar een vervelend- zeurpiet. We hebben bij ons de- eerst- vrouwelijk- politie-agent gekregen; - zal zich met kinderzaken bezig houden. Wij hoorden in R. Mevrouw S. preeken, een flink- dominee. Over de vraatzucht van d- zeemonnik wordt verschillend geoordeeld. Het mannetje van d- zeejonker kwam niet terug. Onze Annie werd door d- veldwachter voor een leelijkrekel uitgescholden. De boomen in d- tuin hadden veel door het woeden d- storm geleden. Ze heeft de naam van een echt- kwelduivel. Men noemt haar een rijk- millionnair; maar ik geloof niet | |
[pagina 22]
| |
dat de bezittingen van dez- rijkaard zooveel waard zijn. Je moet die bloemkool nog niet afsnijden, - is nog niet rijp. Die bloemkool is niet lekker; - is wat bitter.
Wie kan de raadsels oplossen?
R. KUITERT. |
|