| |
Boekbesprekingen.
De Redactie ontving van de heer Zandvoort een protest tegen het in het Dec.-nummer (p. 209) opgenomen artikel van de heer Kruisinga, waarin deze op het ingezonden stuk van eerstgenoemde collega in de Oct.-aflevering (p. 172) antwoordde. Het doet de Redactie genoegen dat de heer Zandvoort op haar verzoek afgezien heeft van een wederwoord, al handhaaft hij zijn standpunt ten volle.
RED.
| |
Fr. Kluge. Etymologisches Wörterbuch der deutschen Sprache. 11. Auflage mit Unterstützung durch Wolfgang Krause, bearbeitet von Alfred Götze. 4. Lieferung: Heilbutt-Konversation W. de Gruyter en Co. 1931. Mk. 2.-
De afleveringen van de nieuwe druk van Kluge's Wb. volgen elkaar met vrij geregelde tussenpozen op; met deze vierde aflevering is al ongeveer de helft afgedrukt. De bewerking is weer met grote zorg geschied. Zo is een artikel als Heimweh bijna tot de helft verkort, zonder dat er minder in staat dan in de 10e druk, terwijl een artikel als Käfig haast in omvang verdubbeld is o.a. door opname van een belangwekkende lijst van gevallen, waarin naast een Duits woord een van vreemde oorsprong gebruikelik is (Bauer - Käfig; Flachs - Lein; Heimchen - Grille; Lachs - Salm; Geiszel - Peitsche usw.). Ook is het Wb. in zijn nieuwe vorm zeer ‘bij’; neologismen als kesz, knorke, Kohldampf schieben zijn niet vergeten.
Bij deze rijkdom op velerlei gebied moet ik er weer op opmerkzaam maken, dat het Nederlands, speciaal het Nieuw-Ndl., karig aangehaald is; ik mis bijv. de ndl. equivalenten van heucheln (huichelen), Hornisse (hoornaar, hoorntje), Horst (horst in beide betekenissen), Imbisz (ontbijt), die Kabel (kavel), Käfter (kaft), Kahm (kaam), Karbe (karwij), Karde (kaarde), Kartaune (kartouw), katzbalgen (katjesspel), kauderwelsch (koeterwaals), kichern (giechelen; Limburgs kichelen), Kittel (kiel), kläffen (keffen, dat toch wel een onomatopoëtiese indruk maakt), Knochen (knook), Knospe (knop; vgl. obd. Knopf), kochem (goochem), Köcher (koker), Kontor (kantoor), Klinge2 (kling; vgl. obd. Klinge).
Waar wel nndl. woorden gegeven zijn, is er hier en daar aanleiding tot
| |
| |
kleine opmerkingen. Zo wordt onder Iltis een vorm fisse als ‘ndl. mundartlich’ gegeven; beter: Westvlaams. (Het daar gegeven fichau is Waals; het Engelse equivalent is fitchew of fitchet). Kabeljau heet hier ook kabeljauw en bakeljauw is verouderd. De ndl. vorm van Karavelle is karveel. Kohlrabi is te vergelijken met ndl. koolraap en niet met raapkool. Voor de ndl. vormen naast heiser vgl. Franck-v. Wijk onder heesch. Dat ndl. hijschen direkt uit 't D. hissen zou stammen, is met 't oog op mndl. hischen niet waarschijnlik. Bij Knote2 (in de bet. lummel) zou ik op ndl. knoet opmerkzaam willen maken, dat al in de 17e eeuw in soortgelijke betekenis meermalen voorkomt; misschien heeft op Knote1 (= G(e)note, Genosse) een met ndl. knoet verwant woord (Knutte Franck-v. W.?), invloed uitgeoefend. Ook de verhouding van de Duitse ü tegenover ndl. ui in Kajüte, Klüver, Kombüse is niet geheel duidelik weergegeven. Met Kloeke zullen we moeten aannemen, dat deze woorden uitgaan van ouder en nog dial. ndl. kajuut, kluver, kombuus (alle met ü). De Duitse lezer is geneigd, de ndl ui (= ö i) als ü te lezen en komt zo misschien tot misvattingen.
Tenslotte zou ik nog enige andere opmerkingen willen maken. Verschillende malen is weer bij de rekonstruktie van idg. vormen zonder zichtbare reden de palatale k (bij Götze-Krause als k' aangeduid) als k gegeven; zo in de artikelen helfen, Herz, hier, Himmel, Hornisse, Hund, hundert. Evenzo staat de g van *egom in plaats van g' in 't artikel ich.
Onder Heister had frans hêtre ‘Buche’ bijgevoegd kunnen zijn.
Bij Hüne is de opvatting van de 10e druk, dat in dit woord de naam van een Germaanse volkstam zit, weggevallen; na de samenvatting door J. de Vries (Tijdschr. voor ndl. Taal en Letterk. dl. 49) van het desbetreffende materiaal lijkt dit minder gelukkig.
Dat Kegel (= unechtes Kind) op de betekenis ‘Eiszapfen’ terug zou gaan, is ondanks de ‘Modus Liebinc’ weinig overtuigend. De kern van dit verhaal is toch, dat het door sneeuw ontvangen kind smelt en spoorloos verdwijnt, zodra het in warme streken komt; dit lijkt mij te zeer speciaal bedachte klucht om daarop een etymologie te bouwen. Liever zou ik aan de betekenissen Pfahl, Pflock, niedriger Busch, die Kegel ook heeft, vastknopen en naar soortgelijke overdracht van betekenis (deels geringschattend) verwijzen in Bengel, Knabe, Stift (= jüngster Bedienter).
Onder heilig is niet verwezen naar de opvatting van Braune (PBB 43, 36 vlg.), dat de verdringing van wîh door hailag met de invloed van de ags. missie zou samenhangen.
In 't artikel Holfter is verkeerdelik als goties equivalent ‘hilftrjos’ geciteerd.
Dat eindelik ‘unhulϸo’ (onder hold) een overdracht van de betekenis treu, ergeben op religieus gebied zou zijn, is wel wat kort geformuleerd. Het ziet er eer naar uit, dat met dat praefix un- die overdracht door de kerk werd afgewezen.
H.W.J. KROES.
| |
Dr. J. Schrijnen, Nederlandsche Volkskunde 1e deel, 2e herziene druk. Zutphen, W.J. Thieme en Co. 1930. (Ingenaaid ƒ 6.50; geb. ƒ 7.50).
Ongeveer 15 jaar geleden verscheen de eerste druk van Prof. Schrijnen's ‘Nederlandsche Volkskunde’; het was het eerste werk, dat een overzicht gaf van wat er in ons land op het gebied der Volkskunde merkwaardig leek. Helder geschreven en systematies opgebouwd, was het geen wonder, dat het boek lezers vond. Daarbij kwam, dat het op een dubbele kring
| |
| |
berekend was. Wie in volkskunde belangstelde, vond hier een zeer nuttige samenvatting met de nodige literatuuraanwijzingen; voor een groter publiek, dat gebruiken uit zijn geboortestreek beschreven en liederen uit zijn jeugd aangehaald vond, was het tegelijk belangwekkende lektuur.
Nu is van het 1e deel de tweede druk verschenen; het 2e deel zal spoedig volgen. De inhoud is in de hoofdlijnen gelijk gebleven. Na een hoofdstuk over algemene beginselen der volkskunde met gegevens over de lagen onzer volkskultuur en over de hier wonende stammen en de invloeden, die deze ondergaan hebben, volgt een tweede over maatschappelike instellingen (dorp en dorpsgebied; de boerenwoningen; volkstypen en klederdrachten). Een derde afdeling behandelt de volksreligie en de volksfeesten; een vierde het private leven (geboorte, doop en kindsheid; liefde en huwelik; huiselik verkeer; landbouw en veeteelt; ziekte, dood en begrafenis). Vooral in het begingedeelte van het boek is de 2e druk nogal uitgebreid; kleine aanvullingen biedt echter elk hoofdstuk. Nieuw zijn beschouwingen over de synchronie der folkloristiese verschijnselen (‘Querschnitt’), die naast de historiese opvatting (Längsschnitt') natuurlik hun volle waarde hebben; tot erg belangwekkende resultaten heeft dit nieuwe gezichtspunt echter voorlopig nog niet gevoerd (blz. 14 vlg.). Wat over oudere tijden gezegd wordt, is niet overal even gelukkig. De Germanen van Tacitus mogen we niet als ‘een echt nomadenvolk’ opvatten (blz. 25). Over de Kelten in ons land vergelijke men nu J. de Vries (Tijdschr. v. Ned. Taal-en Letterk. 50, 1 vlg.). Van de uit 't Kelties overgenomen woorden (blz. 6) zullen volk, duin en havik wel moeten wegvallen; trouwens ook al waren ze alle juist, dan zouden de genoemde leenwoorden toch nog weinig maatstaf geven voor de invloed van de Keltiese kuituur. Voor de praehistorie steunt Prof. Schrijnen vooral op Holwerda's onderzoekingen; die van v. Giffen worden, zover ik zie, niet genoemd.
Dat een katholiek hoogleraar en priester dit werk heeft geschreven, straalt overal door; zeer duidelik is het bijv. in de wijze, waarop de katholieke heiligenfeesten de grondslag vormen voor de rubriek ‘volksfeesten’. Het doet een niet-katholiek wat zonderling aan, van St. Lucia te lezen als van een echte volksheilige of van St. Thomas of St. Blasius als bekende dagen in de volkskalender. Helemaal zijn in deze ‘Nederlandsche volkskunde’ de dingen beneden de Moerdijk zorgvuldiger verzameld en uitvoeriger verhaald dan die ten Noorden daarvan en men zou gaarne zien, dat o.a. Groningen en Friesland, de Zaan en de Waddeneilanden, de Achterhoek en Twente nog wat meer tot hun recht kwamen. Maar toch mag men volstrekt niet zeggen, dat het Noordelik gebied veronachtzaamd is en voor het gebodene hebben wij zeker dankbaar te zijn. De uitvoering van het boek is goed; in de nieuwe druk zijn een aantal aardige illustraties bijgevoegd (‘lösse hoezen’, een plaggehut, klederdrachten, een paltrokmolen en een fraai portret van wijlen Alfons de Cock).
H.W.J. KROES.
| |
P.F.L. Hoffmann, Volkstümliches Wörterbuch der deutschen Synonyme, 9. Auflage, umgearbeitet von Prof. Wilhelm Oppermann; Leipzig, Fr. Brandstetter, 1929; 254 blz.; ing. M. 3,-, geb. M. 3,75.
Dezen ons toegezonden herdruk van het van ouds bekende boekje zij gaarne een vermelding gegund. De oude Hoffmann is geheel gemoderniseerd, uiterlijk reeds door een fraai bandje en keurige verzorging, innerlijk
| |
| |
door groote uitbreiding en door vernieuwing van vele artikelen. De opname van een register heeft het gebruik veel vergemakkelijkt. Men wordt nu niet meer, wanneer men unterlassen opslaat, naar ermangeln verwezen, maar vindt in het register direct de blz., waar de beide woorden met elkaar worden vergeleken.
Het boekje blijft in zijn beknoptheid een uiterst handig hulpmiddel voor den beginner en allicht zal de meer ervarene - behalve soms gelegenheid voor discussie - er ook nog veel nuttigs in vinden.
| |
Albert Richter, Deutsche Redensarten, sprachlich und kulturgeschichtlich erläutert; 5., vermehrte Auflage, hrsg. von Oskar Weise; Leipzig, Fr. Brandstetter, 1930; 247 blz.; ing. M. 3,-, geb. M. 4,-.
Dit boekje, hoewel in verschillende drukken ook reeds meerdere tientallen jaren oud, is, als ik mij niet vergis, in Nederland minder bekend dan dat van Hoffmann. Het wendt zich tot een rijper publiek en bespreekt met groote degelijkheid en onder vermelding van de betreffende literatuur de ontwikkeling der beteekenis van thans 253 zegswijzen, als bijv. einem heimleuchten, ausgehen wie 's Hornberger Schiessen, zu guter Letzt enz.
Als aanvulling op het woordenboek van Paul en de Bedeutungs-entwicklung van Waag is dit een zeer nuttig boekje, dat door den kundigen bewerker volkomen op peil wordt gehouden. Het uiterlijk is keurig verzorgd.
H. SPARNAAY.
| |
Montaigne: Essais, 6 vol. chaque vol. in -8o sur alfa, tiré avec caract. neufs; avec une grav. en frontispice; br. 16 frs., rel. toile bleue 22 frs. éd. Plon, Paris 1931.
Het is hier niet de plaats de Essais uitvoerig te bespreken. Deze aankondiging dient dan ook alleen om de aandacht te vestigen op de uitstekende editie, die verschenen is in de ‘Classiques Plon’, serie, die reeds bevat Molière (6 vol.), Racine (3 v.), La Fontaine (Fables 2 v.), Rousseau (Confessions, 3 v.) en waarin binnenkort zal verschijnen La Bruyère (Caractères). Deze collectie publiceert de integrale tekst der werken, met zorg herzien naar het origineel, voorzien van korte biographieën en commentaren.
Montaigne heeft, sprekend over boeken, gezegd: C'est la meilleure munition que j'aie trouvé à cet humain voyage. Hun, die als munition o.a. het werk van de 16-eeuwsche pyrrhonien mochten willen bezitten, wordt deze met rustige letter, op mooi papier gedrukte, uitstekend verzorgde uitgave warm aanbevolen.
| |
L'Oeuvre de Victor Hugo; poésie, prose, théâtre. Choix, notices et notes critiques par Maurice Levaillant. Un vol. in -8o de 700 pages; 52 ill. document. br. 27 frs., rel. 32 frs. éd. Delagrave, Paris 1931.
Dit boek vult een lacune: tot nu toe ontbrak een werk, dat de gelegenheid bood Hugo ‘classiquement’ te bestudeeren, zooals men dat kan met het werk van de 17e eeuwsche e.a. schrijvers, bijv. in de ‘Classiques français’, uitgegeven bij Hachette. Levaillant heeft het werk van Hugo in chronologische volgorde bestudeerd en daarbij leven en werk van den grooten dichter-romancier-dramaturg in de volgende époques verdeeld: L'Enfance
| |
| |
et la Jeunesse (1802-1818), L'Enfant Sublime (1818-1827), La Bataille Romantique (1827-1831), Les Luttes et les Rêves (1831-1850), Le Titan sur la Cime (1851-1870), Le Patriarche de Paris (1870-1885). Elke époque wordt voorafgegaan door overzichtelijk gerangschikte bio-bibliographische gegevens en een inleiding; elke gedichtenbundel (en elk daaruit gekozen gedicht), elk tooneelstuk en elke roman, door duidelijke notices en verklarende aanteekeningen.
Gedwongen tot beperking heeft Levaillant uit het omvangrijke werk van Hugo een keuze moeten doen. In het algemeen is die, wat de gedichten betreft, juist. Wel mist men eenige bekenden; het doel was echter niet een nieuwe anthologie aan de reeds bestaande toe te voegen, maar die gedichten te geven, die van belang zijn om Hugo en de evolutie van zijn werk te leeren kennen.
Van de romans komen alleen belangrijke hoofdstukken en résumé's van Notre-Dame de Paris en Les Misérables voor. Zeer terecht, naar 't mij schijnt, daar de andere werken de formules van het récit historique en het récit réaliste, aangegeven door N.-D. de Paris en Les Misérables, niet sterk gewijzigd hebben.
Van Hugo's Théâtre zijn gekozen: La Préface de Cromwell, als theoretische uiteenzetting, Hernani en Ruy Blas als hoogtepunten, Les Burgraves als afsluiting. Beperkte ruimte noopte ook hier den bewerker tot besnoeiing. Zoo zijn (terecht trouwens) van Les Burgraves, na een uitvoerige inleiding, slechts enkele scènes afgedrukt. Ook Hernani en Ruy Blas (voorzien van vele aanteekeningen) zijn verkort. Verschillende scènes en gedeelten van scènes, van weinig belang voor de handeling en voor de karakteriseering der hoofdpersonen, zijn geresumeerd. Niet steeds is op gelukkige wijze besnoeid: onjuist bijv. is het van Hernani A 1, sc. I slechts het eerste vers te geven; onjuist is het de antithese roi-bandit (2, II) weg te laten; te veel geresumeerd is 3, II waardoor de uitroep ‘Qui veut gagner mille carolus d'or’ niet tot zijn recht komt; beter zou het geweest zijn het slot van 5, III geheel af te drukken. Daarentegen zijn de opsomming van pretendenten naar den keizerskroon en de afweging van hun kansen (1, III en 4, I) gelukkig geresumeerd, evenals de traineerende 2, I, sommige ontboezemingen van Hernani en acte 5, I en II. Overeenkomstige op- en aanmerkingen zijn te maken betreffende Ruy Blas.
Het is hier niet de plaats uitvoerige detailcritiek te leveren op dit in vele opzichten uitstekende werk van Levaillant. Doel van bovenstaande enkele opmerkingen is slechts den aard van het werk aan te duiden.
Bijzonder geschikt lijkt het mij voor studenten (de tooneelstukken kunnen zij in volledige uitg. lezen); maar ook de collega's zullen blij zijn een dergelijk boek ‘bij de hand’ te hebben: het geeft hun menige kostbare inlichting en verklaring.
S. ELTE.
|
|