Levende Talen. Jaargang 1932
(1932)– [tijdschrift] Levende Talen–Rainer Maria RilkeGa naar voetnoot1).Voor mij ligt een zandkleurig linnenbandje, gesierd met een kop naar een penteekening van Baladine: Rilke, de man, die neer-mijmert op de dingen onder hem, hoog van voorhoofd, streng van neus, met mongoolsche hangsnor, breeden mond, naar buiten gekrulde lippen en wegwijkende kin. Een mensch, die naderbij is dan de Rilke van Huf's bekende buste, die den dichter als in dag-droom, als in trance geeft, afgesloten van de wereld-hier. Baladine geeft ons een gewonen Rilke. De ‘Stimmen der Freunde’ trachten ons, in 't algemeen, Rilke menschelijk naderbij te brengen. Een twee en twintigtal mannen en vrouwen werkten daaraan mee, terwijl de tekst bovendien suggestief verlucht is door een zevental goede platen: Rilkes facetachtige buste door Clara Rilke - Westhoff, het werk, dat den bezoeker te Weimar in de verlichte verte van de Rilkearchief-zaal aanstaart. Een opname van Rilke uit het jaar 1906, den gebogen kluizenaar-aestheet der ‘Neuen Gedichte’. Ver- | |
[pagina 94]
| |
zonken in het licht van het hooge studio te Parijs, Rilke, die in 1910 zijn Malte voltooide. Er wordt ons een avondgezicht gegeven uit Rilke's noordduitsche omgeving, - een visionnair gezicht op Duino, het slot, in vogelvlucht, - de kleine toren te Muzot, aan welks toegangsweg een crucifix, het hoog symbool, - en naar den hemel wijzend het kerkje van Raron, op welks doodenakker vrienden den overleden dichter een graf in de harde aarde schonken. De opstellen zijn van zeer verschillende waarde. Goed door de nabijheid der levensdingen zijn de enkele bladzijden, die de schilder Fritz Mackensen gaf, aan wien Rilke als jonge kunstessayist eens zijn eerste opstel wijdde in zijn bundel ‘Worpswede’. Goed is ook, wat de andere Worpsweder kunstenaar Otto Modersohn schreef. Modersohn geeft in kleine trekken iets van Rilke, den mensch, zooals wij hem uit zijn poëzie en proza niet kennen: Rilke als voorlezer met rijke, vibreerende stem, - Rilke, die op mystische wijze door zijn tegenwoord Carl Hauptmann prikkelt, - en dan Rilke, den briefschrijver, dien wij in laatste jaren elders breeder leerden kennen, - Rilke, den jongen echtgenoot van de noordduitsche beeldhouweres Clara Westhoff, sedert Februari 1901 in een artistiek ingericht, maar schamel boerenhuis gevestigd te Westerwede bij Bremen, in nauw en duurzaam contact met zijn vrienden, de kunstenaars uit de kolonie ‘Worpswede’. Van andere factuur is Oskar Walzels opstel ‘Vom Beschauen zum Bekennen’, getuigend van rijk weten en diep inzicht, al moge niet elke gedachte, die Walzel uitspreekt, juist zijn. Immers het staat door Rilke's brieven vast, dat Rilke niet zonder meer zichzelf heeft geteekend in Malte. Integendeel: het behoort tot de moeilijkste problemen der Rilke-literatuur nauwgezet vast te leggen, hoeveel er van Rilke wèl en hoeveel er van Rilke nièt in Malte is uitgebeeld. En het is na het publiceeren van Rilke's brieven tusschen 1906 en 1907 niet meer aannemelijk, dat wij zonder meer de ‘Pariser Gedichte’ moeten plaatsen tegenover het ‘Stundenbuch’, het ‘Requiem’, de ‘Sonette an Orpheus’, en de ‘Duineser Elegien’, maar, dat zij met deze reeks één onverbrekelijk geheel vormen, wordt hoogst waarschijnlijk. De motieven van het Christendom liggen hechter in Rilke's hartegrond geworteld, zijn krachtiger levend en bloeiend uit hem herrezen, dan Walzel ons wil doen aannemen. Is bij Rilke | |
[pagina 95]
| |
waarlijk ‘das Sein (erfaszt) aus seinem Sinn, dem Tod’? En dat Rilke meende, zooals Walzel schijnt te denken, dat het wezen der dingen in zijn kunst is vastgelegd, geloof ik na het lezen en bestudeeren van zijn brieven nog minder dan vroeger. Karakteristiek voor een geestesgesteldheid tegenover Rilke, die tracht op niet-intellectueele wijze tot het werk van den kunstenaar te naderen, is wat Wilhelm Hausenstein schrijft: ‘Napoleon hat eine politische Welt neu aufgerichtet. Rainer Maria Rilke hat an der Welt das fast Unmerkliche getan. Er ging in der Natur spazieren etc. etc.’ Ik stel mij voor, dat Rilke, hadde hij dit alles gelezen, Hausenstein wel eens fijntjes glimlachend had kunnen vragen: ‘Toont U ons dezen invloed eens zakelijk aan!’ Ik noem dat ‘schuim slaan’, ‘tam-tam’, ‘woorden woorden’. Wat is dat voor een canoniseeren in nieuwen tijd naar oud recept, wanneer wij lezen over een verblijf van Rilke in Bayern: ‘Das Schönste war: dasz man dem Chiemsee nun anmerkte, Rilke sei dagewesen, der Mensch, der Rilke heisz, dies Herz, dies Auge, diese Sohle’? De legende-wevers, de mythemakers hebben zich reeds van dezen dichter vijf jaren na zijn dood een beeld gemaakt als van een ‘gezalfde des Heeren’, als moesten zij der wereld de goede boodschap brengen van een nieuwen ‘christos’! Dora Heidrich Herxheimer moge tusschen 1906 en 1910 veel schoone uren met Rilke te Parijs beleefd hebben, in dien tijd is niet ‘Der Panther im Jardin des Plantes’ ontstaan. Dit gedicht bestond reeds op 19 Nov. 1904, toen Rilke het met andere dingen van zijn hand in Zweden voordroeg! Als bizonder door eerlijkheid doet aan, wat Inga Junghanns schreef. Niettegenstaande de stelling, dat de dichter, de kunstenaar in 't algemeen voor ons alléén door zijn kunst moet bestaan, ben ik van meening, dat levensbizonderheden van allerlei soort tot het indringen in het kunstwerk juist zeer wel kunnen bijdragen. Onvergetelijk is de gang van Rilke met Eleonora Duse in Venetië naar haar advocaat. Het is Helene von Nostitz, die ons deze anekdote meedeelt. André Gide bevestigt, wat wij uit Rilke's brieven ook al ervaren, dat de dichter zich herhaaldelijk bij zijn werk heeft verdiept in het groote woordenboek der Duitsche taal van Grimm. Hoe subtiel moet Rilke vaak de waarde van een woord, | |
[pagina 96]
| |
dat hij zocht, geschat hebben! Hoe moet dat zijn poëzie verfijnd en het ontstaan ervan tevens geremd hebben. Regina Ullmann bericht ons een opofferend trekje in 's dichters karakter. Rilke schreef eens een geheel boek af en schonk het aan een jongen man, omdat hij hem geen gedrukt exemplaar bezorgen kon. Hoe ver ligt een zoodanige geestesgesteldheid van onze ver-techniek-te wereld af! Drukpers en schrijfmachine zijn er niet: Rilke geeft zijn kostbaren tijd om met zijn klare letter het woord regelrecht over te dragen van mensch naar mensch. Dan vertelt Regina Ullmann over de groote orde in Rilke's nalatenschap, waarin de zakelijkheid zijner registraties herinnerde aan de aktenkasten van een goed notaris. Maria Paschen ensceneert voor ons het geval van de witte roos, die Rilke gracelijk schonk aan een oude bescheiden bedelares, sedert jaren met neergeslagen oogen gezeten aan het park du Luxembourg. Bij Rudolf Thiel vinden wij de gedachte, dat Orpheus de eeuwige God is, die door vele lichamen gaat in onophoudelijke metamorphosen en die nu Rilke's bloed verbruikt .... Otto Heuschele geeft niet het meest pakkende, wat er tot dusver over de ‘Duineser Elegien’ is gepubliceerd. Het lijkt mij voor den criticus gewenscht, het intellect als instrument ter ontleding niet ongebruikt te laten rusten. Voor het indringen in kunst als deze Elegien is het noodzakelijk, niet eenige hymne, zij het in moll- of dur-toonaard aan te heffen, maar zijn verstand te gebruiken. Gerd Buchheit gaat blijkbaar van de veronderstelling uit, dat in de ‘Duineser Elegien’ nagenoeg uitsluitend het landschap rond Duino, c.q. in den omtrek van Muzot, is ingeweven. Terwijl waarschijnlijk Spanje, stellig Italië en Egypte bij dit woordenborduursel zijn betrokken. De enkele bladzijden, die Paul Valéry ten slotte gaf - zij zijn in het Duitsch vertaald, daar Valéry deze taal niet beheerscht - behooren tot het beste uit het geheele bandje. Buchheit heeft deze herinnering van den franschen dichter aan zijn ontmoeting met Rilke in Zwitserland terecht aan 't einde van alles gesteld. Wij nemen met Valéry, die achterblijft, afscheid van Rilke, die heenvaart op een boot over een meer: ‘.... und es war nichts mehr da als ein wenig Schaum und ein verschwebender Rauch.’ | |
[pagina 97]
| |
En de herinnering aan een ziel van toekomstige tijden, waarin de groote culturen van Europa niet meer gescheiden zullen zijn.
Dit boekje zij Rilke's vrienden, niettegenstaande enkele bedenkingen, aanbevolen. j.c. de buisonje. |
|