Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Levende Talen. Jaargang 1932 (1932)

Informatie terzijde

Titelpagina van Levende Talen. Jaargang 1932
Afbeelding van Levende Talen. Jaargang 1932Toon afbeelding van titelpagina van Levende Talen. Jaargang 1932

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.33 MB)

Scans (26.94 MB)

ebook (4.44 MB)

XML (0.92 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Levende Talen. Jaargang 1932

(1932)– [tijdschrift] Levende Talen–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Boekbesprekingen.

Nieuwe Fransche leerboeken.

Het besluit van het Hoofdbestuur, dat herdrukken niet voor bespreking in aanmerking komen, tenzij er zéér belangrijke wijzigingen aangebracht zijn, maakt, dat van een vrij groot aantal toegezonden werken geen vermelding zal worden gemaakt in de volgende bladzijden. Bovendien blijven nog eenige leerboeken liggen, die pas kort geleden werden ontvangen en te veel tijd vragen om nog vóór dit Juni-nummer grondig te worden bestudeerd. Zij zullen stellig in het volgende nummer een beurt krijgen.

Allereerst een werkje, dat valt buiten de rubriek van de eigenlijke schoolboeken in engere zin, maar dat toch bestemd is voor ‘Fransch-studeerenden’. Het is Letterkundig Vertaalboek, een verzameling van Nederlandsche en Fransche teksten door Dr. B. Timmermans. (N.V.U.M.W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1931. Prijs: ƒ 1,25). Een boek, dat ongetwijfeld in een bestaande behoefte voorziet en waarvan de verschijning moet worden toegejuicht. Want een verzameling van prozastukken over letterkundige onderwerpen, ontleend aan Nederlandsche en Fransche schrijvers ontbrak tot heden. En blijkens de ook opgenomen vertalingen der B-examens van de laatste tien jaren, wordt van de candidaten steeds de vertaling van een vrij moeilijk stuk proza van dezelfde aard geëischt. Alleen hij, die zijn krachten nooit of zelden heeft mogen beproeven op de vertaling van lastig proza buiten het gebied zijner hoofdstudie en die dus de onjuistheid van een eisch om veelzijdiger stof in deze examenopgaven te verwerken, nooit aan den lijve heeft kunnen realiseeren, kan bij de beoordeeling van dit boek over eenzijdigheid bij de keuze der stukken spreken. Trouwens Dr. Timmermans duidt in de titel de aard der vertalingen duidelijk aan.

Bovendien is binnen de grenzen van het gebied der letterkundige vertaling nog een zéér rijke schakeering mogelijk. Die te verwezenlijken is de moeilijke opgave van den verzamelaar geweest, die hierin naar mijn meening

[pagina 190]
[p. 190]

zéér goed is geslaagd. Van een vijf en twintigtal Nederlandsche en een dertigtal Fransche schrijvers zijn hier fragmenten bijéén gebracht uit allerlei studies, monographieën, tijdschriftartikelen, biographieën, literatuurgeschienissen, geschiedkundige of wijsgeerige werken met een groote verscheidenheid van inhoud en vorm; bladzijden, waarvan de lectuur op zich zelf dikwijls zoo'n genot is, dat de lust opkomt van het geheel te genieten; de stijl van de rustige meditatie, de ondeugend-ironische critiek, de degelijke psychologische analyse, het verhalend proza, al deze vormen en vele andere komen er in voor. - Schrijversnamen kiezen is zeer moeilijk; men zou ze alle moeten noemen. Robbers, Kalff, Scharten, Poelhekke, Sneyders de Vogel, Salverda de Grave, De Boer, De Vooys, Couperus, Huizinga, Prinsen, Valkhoff, Greshof, Tielrooy, Vermeulen zijn eenige van de Nederlandsche auteurs. Ik miste hier Henriëtte Roland Holst; een bladzijde b.v. uit haar J.J. Rousseau zou zéér zeker op zijn plaats geweest zijn. Voor de Franschen is de verzamelaar iets verder terug gegaan in de historie; we vinden er ook Taine, Renan, Sainte Beuve naast vele tijdgenooten. - Een verzameling, die den candidaat in staat stelt zich te oefenen in het vertalen van werk uit het beperkte en toch weer zoo uitgebreide gebied der literatuur; waar ieder belangstellende een fragment kan vinden, waarvan de vertaling hem een geestelijk genot kan zijn. Een geslaagd boek.

Bijna gelijktijdig en bij denzelfden uitgever (J.M. Meulenhof, Amsterdam) verschenen twee werkjes voor schoolgebruik, die in zooverre overeenkomen, dat ze beide de woordenschat van de leerlingen willen verrijken. Het eerste is Pour bien comprendre le français, Eerste Serie door Dr. K.J. Riemens. In de leesles komen zéér zeker - het zij den auteur dadelijk toegegeven - niet alle woorden voor, die wij onze leerlingen zouden willen meegeven. Of woordenlijsten zóóveel afkeer verdienen, als hij meent, is een vraag, die ik hier nu buiten beschouwing wil laten. Van gedrukte woordenlijsten houd ik ook niet. Maar er is wel een andere weg, om de voordeelen van woordenlijsten te behouden, zonder last te hebben van de nadeelen. - In ieder geval, wat men ook doet, is er leiding noodig bij de keuze van de te leeren woorden. En dan rijst de vraag: welke woorden komen veel voor? Kan één leeraar dat met zekerheid bepalen? Is er een weg om dit uit te maken? Een poging, die hiertoe in New York is gedaan, is uitgangspunt geweest voor de samenstelling van dit boekje van 112 pagina's. In een in 1929 verschenen French Word Book tabulated and edited by George vander Beke (New York, The Macmillan Company) wordt de uitslag medegedeeld van een onderzoek naar de meest voorkomende woorden. Men koos 88 ‘eenheden’, romans, tooneelstukken, dagbladen, wetenschappelijke werken en 88 medewerkers teekenden alle woorden daaruit op. Ten slotte verklaarde men. tot de meest voorkomende te behooren, die woorden, welke in 5 eenheden voorkwamen. Zoo kwam men tot eenige duizenden woorden, méér abstracte dan concrete (een verschil met vele vocabulaires!), die tegelijk de meest noodzakelijke werden geacht voor ieder, die Fransch wil spreken of lezen.

De schrijver nam nu de zéér tijdroovende taak op zich, die 6000 woorden te ordenen naar hun beteekenis tot groepen en verwerkte ze daarna in korte leesstukjes. Zoo vindt men in deze Eerste Serie (er zal nog één Serie verschijnen) de meer concrete woorden ondergebracht in vier groepen: I. Le Corps humain; II. Les besoins matériels; III. La nature qui nous environne en IV. Quelques détails waarvan dan b.v. de eerste groep weer onderverdeeld is in: Les parties du corps; La tête; Les yeux et les oreilles; La bouche et le nez; Le cou et le tronc; Les bras et les

[pagina 191]
[p. 191]

jambes; La Vie et La Mort; Les maladies; L'hygiène; Les jeux et les sports; Agir; Aller.

De schrijver streefde er naar in deze stukjes de voornaamste beteekenis van ieder woord te laten uitkomen.

Wie zich van het ontstaan van dit werkje rekenschap geeft, kan niet anders dan eerbied hebben voor de buitengewone moeite, die Dr. Riemens zich gegeven heeft voor dit kleine boekje, dat op bijna alle vocabulaires vóór heeft, dat beslist noodzakelijke woorden niet vergeten zullen zijn. Of het verder in het gebruik in de klasse - een criterium, dat voor een schoolboek toch altijd moet worden aangelegd - zóó zeer van vocabulaires verschilt, meen ik te moeten betwijfelen. De schrijver spreekt in zijn voorrede wel van het ‘afwegen’ der beteekenissen en dat heeft zeker zin voor de méér abstracte woorden (bijv. in I, 11 en 12), maar van de groote meerderheid van de hier geboden woorden komt de beteekenis niet zóó uit, dat ze door iemand die ze niet kent, begrepen zouden kunnen worden. De schrijver heeft dat zelf ook gevoeld: hij geeft van alle woorden in de kant de Hollandsche vertaling. En ik zou dan ook bang zijn, dat in de practijk het boekje gebruikt wordt als iedere andere vocabulaire (zie b.v. II, 24; II, 18 en 22). Erkend moet worden, dat ieder van de 40 stukjes een degelijk stukje werk is; of de leerlingen dat zullen waardeeren, weet ik niet. Want het feit, dat in ieder stukje van gemiddeld nog geen drie kleine bladzijden een hoeveelheid van ± 75 woorden moest verwerkt worden, heeft er niet toe bij gedragen het geheel te maken tot interessante lectuur. (Op pag. 51, komen op 150 woorden bijna 40 gecursiveerde, dus in zijn verband te leeren, woorden voor.) In dit opzicht is Dr. Riemens' Pour bien parler le français naar mijn meening veel beter.

Het tweede idiomatische werkje is Le français tel qu'on le parle en voyage et ailleurs van Dr. J.W. Marmelstein (1931, zonder prijsopgave). Een boekje, waarvan de titel duidelijk de bedoeling aangeeft en dat volgens het voorbericht een eenvoudige basis wil zijn voor de alledaagsche conversatie. Het geeft 33 gesprekken over onderwerpen uit het dagelijksch leven en houdt sterk, misschien haast te sterk, rekening met de onderwerpen van de moderne tijd (gramophoon, radio, auto, reis, douane, restaurant, winkel, apotheek, telefoon enz. enz.). Het zijn gesprekken, waarvan een criticaster zoo gemakkelijk, maar zoo onbillijk, zeggen kan: gesprekken, ‘zooals ze nooit worden gehouden’. Dergelijke gesprekken hebben heel licht, en in dit boekje komt dat nog al sterk uit, iets stijfs, iets geconstrueerds, zoodat ze dikwijls de indruk maken van opgezegde lesjes. Maar kan dat wel anders? De auteur wilde in ieder gesprek op het daarin verwerkte gebied, zooveel mogelijk termen te pas brengen, die de leerlingen noodig kunnen hebben. En daarin is hij naar mijn meening geslaagd. Vooral in die gedeelten, waarin in kleine zinnen het gesprek over en weer gaat, lijkt hij mij het best. Ik geloof trouwens, dat in dit soort schoolboeken de korte zin, het korte antwoord of de korte explicatie nuttiger zijn, dan lange tirades, die aan thema's doen denken. Dit laatste zeg ik min of meer opzettelijk, omdat er, ook in de Fransche tekst, maar vooral in de Hollandsche hier en daar een zekere onnatuurlijkheid is, die al te letterlijk vertalen uit de andere taal verraadt. Wie vraagt aan een kellner: ‘Waar zijn de waschtafels?’ Wie spreekt (op een kermis) over ‘een aantal kinderen, toegelaten in een tent en zittend rondom een tafel?’ Welke voorbijganger, die geen tijd heeft een informeerende vreemdeling, die wat lang van stof is, langer te woord te staan, zegt: ‘Neem me niet kwalijk, dat ik uw onderhoud afbreek?’ - In stukjes aan het einde gaf

[pagina 192]
[p. 192]

de schrijver vrij veel aanwijzingen omtrent hardnekkige uitspraakfouten en andere steenen des aanstoots, waarin stellig nuttige aanwijzingen zitten, hoewel ik niet gaarne zijn uitspraak voor mijn rekening zou nemen, dat het de minst bestredene zijn! Het zijn bijna alle juist die fouten, waartegen we dagelijks vechten (baptiser, choeur, tranquille, Dijon, ennui, condamner etc.). Bovendien eenige stukjes over adresseering, over aanspreekvormen, begin- en slotformules van brieven en eenige goede leesoefeningen. - Ten slotte nog één opmerking. De noten onder de bladzijden speciaal (maar het geldt eenigermate voor het heele boekje) zijn rijker aan drukfouten en onnauwkeurigheden, dan ieder, die wel eens gecorrigeerd heeft en dus weet, hoe moeilijk het is een gedrukte tekst feilloos af te leveren, kan vergeven.

Wanneer ik nog al veel over dit boekje schrijf, zie de schrijver daarin niet in de eerste plaats zucht tot critiek, maar veeleer belangstelling. We hebben stellig bij het onderwijs dit soort boeken noodig.

Eén moeilijkheid rijst voor alle boeken van deze soort. Hoe moeten ze gebruikt worden? Wil de schrijver de gesprekken eenvoudig ‘hollandsch - fransch’ laten leeren, of wil hij ze alleen nemen als uitgangspunt voor ‘echte’ gesprekken? Daarover zegt hij niet duidelijk zijn meening. - Verder verschenen, beide bij J.B. Wolters, twee nieuwe leesboeken, die veel op elkaar lijken en ook lijken op vele andere, die reeds uitgegeven zijn. Het zijn Nieuw Fransch Leesboek door P.B. Benjert en Dr. J.J.B. Elzinga (prijs: ƒ 1,90, geb. ƒ 2,10) en Mélange de Lectures door Dr. P. Fabriek (1re partie, 1932, prijs ƒ 1,90, geb. ƒ 2,25). In welk opzicht het eerste belangrijk verschilt van de serie leesboeken van dezelfde schrijvers, zou moeilijk aan te geven zijn. Of het moest zijn de bedoeling van dit leesboek, evenals van dat van Dr. Fabriek, stof te geven in één boek, voor de tweede helft van de eerste en de geheele tweede klasse. Beide boeken bevatten het respectabele aantal van 88 grootere en kleinere verhaaltjes en verhalen, afgewisseld met versjes. Het eerste geeft ook vrij veel dialoog en enkele stukjes over actueele onderwerpen (Parijs, Eiffeltoren, Hôtel des Invalides) met aardige illustraties. Dr. Fabriek had de gelukkige gedachte ook enkele fragmenten te ontleenen aan Jules Renard (Poil de Carotte), Tristan Dérème (Patachou), Colette en Lichtenberger. Dr. Fabriek geeft uit principe geen woordenlijst; Benjert en Elzinga voegen een losse woordenlijst bij. Voor beide opvattingen is wel iets te zeggen. - Persoonlijk geef ik er de voorkeur aan reeds in de tweede klasse één doorloopend verhaal te lezen en in de eerste een veel kleiner aantal wat langere stukken. En ook de leerlingen vinden een lange reeks anecdoten niet zoo interessant, als wij wel eens denken of hopen. Maar voor wie hiertegen geen bezwaren heeft, zijn deze leesboeken stellig zeer bruikbaar.

Ten slotte een repetitieboekje met supplement voor het U.L.O.-onderwijs, speciaal bedoeld als repetitieboekje vóór het M.U.L.O.-examen. Het is A travers les difficultés door E. Denneboom (Den Haag, D.A. Daamen's U.M.N.V., 1930, zonder prijsopgave). Een boekje, waarin weer duidelijk uitkomt, dat het M.U.L.O.-examen ingericht is als een zwak afgietsel van het akte-examen lager onderwijs. Dit laatste moet - ik geef dat volkomen toe - noodzakelijkerwijs sterk grammatisch georiënteerd zijn, zóó sterk, dat de grammatica onder de verschillende examenonderdeelen tot een hoogte wordt opgevoerd, die onevenredig is aan de andere onderdeelen. Misschien is het gevolg hiervan, dat dit op het M.U.L.O.-examen ook gebeurt door de aldus ten onrechte gevestigde meening, dat onderwijs in Fransch vóór alles en voornamelijk grammatica-onderwijs is. De grammatica is noodig; ze is het skelet van alles! Zéér zeker! Mits men niet

[pagina 193]
[p. 193]

komt tot een skelet zonder vleesch. En mits men weet te onderscheiden en te begrijpen, dat ruggegraat en ledematen stevig moeten gebouwd zijn, maar dat het minder belangrijk is de namen of het aantal van alle kleinere beentjes te kennen. - Deze inleiding heb ik noodig, opdat men goed begrijpe, wat mijn bedoeling is, als ik zeg, dat het voor het doel en in zijn soort, behoudens enkele aanmerkingen, een goed boek is. Heeft men voor het M.U.L.O.-examen een repetitieboekje noodig, een africht-boekje, dat alle mogelijke fouten nog eens de revue laat passeeren, dan kan men dit boekje best gebruiken. Telkens naar aanleiding van één zin, behandelt de schrijver 220 moeilijkheden en voegt een supplement toe, waarin in 60 nummers van 15 zinnen gelegenheid tot toepassing is. De schrijver weet, waar de moeilijkheden zitten; de gebruikelijke fouten worden bijna alle gereleveerd, echter in een geheel willekeurige volgorde. Als in alle Hollandsche grammatica's wisselen syntaxis, idioom en woordvorming elkaar af. Zelfs veroorlooft de schrijver zich hier en daar een opmerking over uitspraak of een morphologisch-historisch gevalletje, dat niets ter zake doet en de eenheid van het boekje niet verhoogt. Alle regels worden in het Fransch gegeven, juist zooals het M.U.L.O.-examen dat eischt, een schijnsucces van vaardigheid in spreken en als spreekoefening voor taalonderwijs, dat niet enkel schrijfvormenonderwijs is, van weinig waarde. Onder deze regels zijn enkele minder gelukkig geredigeerd, vooral op plaatsen, waar de schrijver een krachtige waarschuwing meent te moeten doen hooren en even afwijkt van de gebruikelijke terminologie der grammaticale regels. Enkele onjuistheden moeten ook verdwijnen (dat principal, aîné, cadet superlatieven zonder plus zouden zijn; dat behalve in de ‘apostrophe’ beste altijd meilleur is; dat in revenir en racheter, re herhaling uitdrukt; dat verbes pronominaux ww. zijn, die ‘sont accompagnés du mot zich en elkaar à l'infinitif hollandais’, en andere). - Ten slotte: een voor het doel geschikt boekje.

Ten einde misverstand te voorkomen, moge ik besluiten met er op te wijzen, dat ik niets dan lof heb voor de wijze, waarop in de M.U.L.O.-scholen gewerkt wordt, al heb ik critiek op het doel, dat men zich stelt.

 

C.L. DE LIEFDE.

E. Kruisinga, An English Grammar for Dutch Students. Volume I, A Shorter Accidence and Syntax. Fifth Edition. - Uitg.: P. Noordhoff N.V. - Groningen, Batavia. Prijs: ƒ 3,60; gebonden ƒ 4,25.

Ieder Nederlander die Engels studeert, kent dit boek en bijna allen die het kennen, waarderen het. Er zijn uitzonderingen, wat voor een deel verklaard wordt door het feit dat de volgorde der onderwerpen nogal afwijkt van die van andere spraakkunsten, voor een ander deel misschien door het beginsel van de schrijver dat blijkt uit de volgende aanhaling uit het voorbericht van de derde druk.

‘One piece of advice I think it desirable to offer to those who use this book without a master: study the examples rather than the rules. Students are apt to think that they can learn their grammar by learning the rules, without troubling about the examples. It would save time and trouble, no doubt; unfortunately, there are no short cuts to knowledge.’

Het boek vraagt een voortdurende, sterk geconcentreerde aandacht.

Indien deze pas verschenen druk slechts in kleinigheden en bijzaken afweek van de vierde, zou een bespreking overbodig zijn. Er zijn echter

[pagina 194]
[p. 194]

ingrijpende veranderingen, die aangekondigd worden in onderstaande ‘Note to the Fifth Edition’.

‘The present edition has been brought into line with the new edition of the Handbook. Some changes may disturb the routine which is sometimes a necessary method of selfprotection of overworked practical teachers; I am confident, however, that these changes are not only demanded by a regard for truth, but generally help to make it easier for the pupil who studies the subject for the first time, to gain a practical command, as well as some understanding, of the facts.’

Met Dr. Kruisinga's overtuiging dat de veranderingen ‘geëist worden door de eerbied voor de waarheid’ kan ik niet meegaan. De oude vraag van Pilatus ‘Wat is waarheid?’ geldt zeer zeker op het gebied van de grammatica. Is, bijvoorbeeld, het woord that in de gevallen waarin het gewoonlik een betrekkelik voornaamwoord genoemd wordt, in werkelikheid een voegwoord, zooals reeds de vierde druk van deze spraakkunst zegt en met vier argumenten bewijst? Ondanks het vijfde argument, dat in de nieuwe druk wordt aangevoerd (‘it is not used in the continuative clauses, when the pronoun is most naturally interpreted as part of the subordinate clause’ en dan, in een noot, ‘a conjunction is defined as not being part of either clause’) is het voor mij nog altijd een betrekkelik voornaamwoord en ik zou tegen elk van de argumenten iets in kunnen brengen. Maar welke van de beide namen de waarheid weergeeft, weet ik niet. Misschien kunnen beide juist zijn, afhankelik van het standpunt waarop men zich plaatst om de taalverschijnselen te observeren.

Het standpunt van de waarnemer in deze nieuwe bewerking is niet twijfelachtig. Hij richt zijn onderzoek op het levende Engels, hij vraagt niet: ‘Hoe is dit ontstaan of gegroeid?’ maar: ‘Hoe is het?’ De taal als verschijnsel voor het oor is primair, als schriftbeeld secundair.

In het korte eerste hoofdstuk wordt het verschil tusschen ‘inflectional suffixes’ en ‘derivative suffixes’ uitgelegd en er wordt gewezen op enkele gevallen, waar beide namen te verdedigen zijn. De drie buigingsuitgangen [(i)d, iŋ, (i)z], met hun variaties, geven bij zelfstandige naamwoorden en werkwoorden verschillende vormen, en deze vormen zijn de grondslag geworden bij de indeling van de stof.

Het tweede hoofdstuk behandelt de meervoudsvorming van de zelfstandige naamwoorden; hierna volgt onmiddellik de genitief, omdat de vorm met [iz] bij veel woorden beide functies vervult. Ook de genitief van who wordt hier natuurlik vermeld; de bezittelike voornaamwoorden worden als onregelmatige genitieven van de persoonlike beschouwd, waardoor de bespreking van constructies als a friend of the king's en als a friend of hers samenvalt. Nu krijgen we de ‘stem of nouns’, onder welk hoofdstuk ook deer, cod enz. aan de beurt komen. De regels voor de vorming van het meervoud verschijnen dus niet in de traditionele groepering, maar volgens een andere, óók logiese, lijn.

Bij de voornaamwoorden zien we de ‘interrogative-relative pronouns’ als één afdeling. Who, which, what worden ieder afzonderlik in al hun pronominale functies onderzocht. Er is dus geen apart hoofdstuk over het betrekkelik voornaamwoord; de bijvoeglike bijzinnen worden later besproken in het hoofdstuk over de samengestelde zin.

De meest opvallende verandering heeft plaats gevonden bij de behandeling van het werkwoord. De drie bovengenoemde uitgangen geven vier vormen, die weer één voor één in al hun betekenissen worden nagegaan: - [id], - [iz], - [iŋ], stem.

[pagina 195]
[p. 195]

De vorm op [id] komt in de eerste plaats voor als preterite, waarbij de onderscheiding van de drie functies, (1) as a past tense, (2) as a preterite of modesty, (3) as an irrealis, menig gebruiker plotseling een nieuw, helder licht zal geven. In de tweede plaats als participle, onder welk hoofd nu ook object with participle, perfect en pluperfect behandeld worden.

Het verbal [iz] komt voor in de Present en leidt tot behandeling van deze ‘tijd’.

Bij het verbal ing is de schrijver tot de uiterste consequentie doorgegaan. De namen gerund en present participle komen hier niet meer voor. Later als de werkwoorden in het Nederlands en in het Engels vergeleken worden, lezen wij uitdrukkelik: ‘English has only one participle; Dutch has a corresponding form, called the perfect participle (gewandeld), and a present participle (wandelend). Nu en dan wordt de lezer even aan de oude onderscheiding herinnerd, als in paragraaf 275, die begint: ‘The preceding sections show clearly that an ing may resemble a noun in its construction,’ maar wij kennen toch alleen het ing. Ik kan de logica niet ontkennen, maar geloof toch niet dat deze beschouwing het begrijpen ‘gemakkeliker zal maken voor de leerling die het onderwerp voor de eerste keer bestudeert.’ Het schijnt mij toe dat deze meer inzicht zal krijgen door de voorstelling in de vierde druk: soms duidelik gerund d.w.z. verbal noun, soms duidelik present participle d.w.z. verbal adjective, soms in een functie die lijkt op die van een predicatief werkwoord b.v. Don't be long unpacking.

Deze zelfde zin Don't be long unpacking vind ik in de nieuwe druk tot mijn verbazing als illustratie van het geval: The verbal ing aan also be an adjunct to an adjective, such as long, worth, near, like (263). Is long hier een adjectief?

Sweet's verklaring van het derde geval heeft mij altijd bevredigd. ‘Indeed, there seems little doubt that the collequial half-gerunds in such causal constructions as the caught cold sitting on the damp grass / he tears his clothes climbing trees have arisen through dropping a preposition.’

Als vierde vorm komt de stem, waaronder dan vallen, als predicative stem, de imperative stem, de stem in literary English, de stem in traditional phrases (de naam subjunctive wordt vermeden) en als non-predicative stem alle vormen, waarin de infinitief voorkomt.

Het hoofdstuk Use of the Tenses, dat in de meeste spraakkunsten aangetroffen wordt, is hier dus niet als één geheel aanwezig. Hieraan is voor de student een nadeel verbonden, maar dit wordt opgeheven door het overzicht Verbs in Dutch and English Compared.

De hulpwerkwoorden worden uitvoerig en helder behandeld.

Behalve deze groote veranderingen in de opzet zijn er ook veel kleinere, als gevolg van een zeer nauwkeurige correctie. Het voorbeeld John and William's carriage is vervangen door William and Mary's reign, welke uituitdrukking terecht als alleen-staand wordt genoemd en verklaard. So is van de persoonlijke voornaamwoorden overgebracht naar de aanwijzende. Bij deze laatste vinden wij natuurlik weer de regel uit de vierde druk: ‘In referring back to something just mentioned Dutch uses dat, die, whereas English generally has this, these,’ maar nu met een toevoeging welke de talrijke afwijkende gevallen, die ieder wel ontmoet heeft, in eens verklaart: ‘when the idea is fresh in the speaker's mind, especially when it goes on without interruption; but that, those when it is farther away, especially when the thought has been interrupted.’ Bij de lidwoorden wordt, zeker niet overbodig, gewezen op de uitspraak [ði:] [aen] [ei] wanneer de woorden geïsoleerd voorkomen ‘as in grammatical discussion’. Hier viel mij

[pagina 196]
[p. 196]

ook de kleine verandering op in de verklaring van het lidwoord in In autumn the leaves fall from the trees, waar ‘when we think of the whole class’ geworden is ‘when we think of all the members of the class’, welke kleine wijziging veel scherper het verschil aangeeft van dit geval met dat van ‘plural class-nouns when used in a general sense.’

Ik zou veel meer voorbeelden kunnen geven van dergelijke wezenlike verbeteringen. Slechts hoogst zelden is de schrijver een foutje ontgaan, zooals het feit dat, door de omwerking, de free adjuncts en de absolute adjuncts de noodzakelike bespreking krijgen op bl. 110 en 111, terwijl ze op bl. 98 al bekend verondersteld worden. Had er bij het voorbeeld van het ing na worth while [It was not worth while your going] niet even op gewezen moeten worden, dat na worth while de constructie met een infinitief veel vaker voorkomt, wat tenminste mijn ervaring is? Eén keer heb ik heftig mijn hoofd geschud. Waarom is in Here are two roads. I wonder which is the shortest, shortest een converted superlative? One wordt toch vaak weggelaten in 't Engels (en in 't Nederlands altijd) terwijl wij toch het adjectief als adjectief blijven voelen. 'k Geloof trouwens niet, dat de heer Kruisinga het onaangenaam zou vinden als hij iemand bij 't bestuderen van een van zijn boeken het hoofd zag schudden.

Ik raad ieder die belang stelt in de Engelse spraakkunst aan, dit werk zijn volle aandacht te schenken, want het zal hem telkens weer de verschijnselen in een ander licht doen zien en prikkelen tot scherp nadenken. Het komt mij echter niet wenselik voor de jonge student een andere handleiding, met de gewone indeling en met meer ouderwetse opvattingen, te onthouden.

 

Baarn.

W. SCHOLTEN.

A Short History of English Literature by Dr. W. van Maanen. Uitg.: J.M. Meulenhoff - Amsterdam.

Een kompromis met de uitgever, een kompromis met de kollega's, een kompromis zo men wil van schrijvers innerlike overtuiging met een zeker eerzuchtig verlangen meer te geven dan hij vermag. Komt het hier eigenlik niet op neer? In de voorrede lezen we, dat Dr. van Maanen er ‘nog steeds’ - dus blijkbaar na langdurige ondervinding - van overtuigd is, dat de nieuwere letterkunde het meest in de smaak valt van de jeugd en ook het bevattelikst voor ze is. Had Dr. van Maanen, uitgaande van deze overtuiging, getracht een goed schoolboek te schrijven, misschien was hij er dan in geslaagd iets waardevols te geven, iets in het belang van een ‘literary education’ die wat verder wil gaan dan de ‘precipice of the nineties’. Dat er gerede aanleiding bestaat voor zulk een veronderstelling blijkt uit de latere hoofdstukken van deze Short History, die bijvoorbeeld, welke handelen over het moderne toneel en de moderne roman, hoofdstukken, die mijns inziens tot de beste van het gehele boek behoren. Beknopt en overzichtelik worden de verschillende stromingen in de Engelse literatuur van de laatste halve eeuw behandeld, met menige belangwekkende opmerking over de voornaamste schrijvers en hun werk. Dat zo'n behandeling in kort bestek echter z'n nadeel heeft, ja tot een oppervlakkigheid leidt, die voor een goede letterkundige opvoeding van onze leerlingen niet zonder gevaar is, komt in het hoofdstuk over de moderne roman wel heel duidelik aan het licht. Ik geloof, dat schrijvers zoals Huxley, Lawrence e.a. van onze eigen tijd, best aan de leerlingen van onze middelbare scholen kunnen worden voorgelegd, mits men een weldoordachte keuze maakt uit voor

[pagina 197]
[p. 197]

de jeugd geschikte passages. Ik denk hier aan ‘Contemporary English Prose’ van A.G. van Kranendonk. In dit opzicht evenwel, geeft Dr. van Maanen niet de minste leiding. Nu zegt hij wel op pag. 150: ‘we must try to understand our own times by such lights as we can distinguish’. Maar wie zijn ‘we’? Toch zeker niet onze leerlingen. Deze mogen dan, in de hoogste klassen altans, rijp genoeg zijn om er belangrijke problemen het leven rakend mede te behandelen, ze hebben toch nog te weinig levenservaring om - door ons leraren, let wel - maar alles te worden voorgezet wat schrijvers als bovengenoemd het grote publiek te verteren geven.

Zijn de latere hoofdstukken van de Short History als leidraad bij ons onderwijs niet volkomen bevredigend, het voorafgaande gedeelte, dat zich met de klassieken bezig houdt, moet geheel onvoldoende genoemd worden. Men behoeft alleen maar de eerste drie hoofdstukken, die ons in tien bladzijden van het begin tot de 17e eeuw voeren, door te lezen, om te zien, dat we hier niet kunnen spreken van enig begrip van ‘literary education’, en dat is toch wat Dr. van Maanen volgens zijn voorbericht wenst te geven. Niets over de opkomst en ontwikkeling van de verhalende kunst, een zeer onduidelike en onvolledige beschrijving van het middeleeuws drama, twee onderwerpen toch die het middeleeuwse tijdvak juist zo belangwekkend maken, en in de handen van een goed docent zoveel stof leveren om smaak en literair begrip bij de leerlingen te ontwikkelen. Over Chaucer een paar onbeduidende opmerkingen, maar nagenoeg niets over de man en zijn werk zelf, niets over zijn vertelkunst, zijn stijl, zijn dramaties talent, alle onderwerpen die een prachtgelegenheid bieden de leerlingen letterkundig inzicht bij te brengen. Als men de eerste regels van hoofdstuk III, ‘The Renascence’ leest, krijgt men de indruk dat deze zo ingewikkelde beweging plotseling opkwam en de wereld als met een toverslag veroverde. Dat is trouwens wat mij in het gehele klassieke gedeelte treft: alles is keurig ‘pigeonholed’, maar waar is het verband? Zie bijvoorbeeld de verdere ontwikkeling van het drama. Er is een paragraaf ‘Classic Influence’. Maar wat deze invloed was, waar het dus eigenlik op aankomt, daarover wordt met geen woord gerept. Zo zijn er paragrafen over de eerste tragedie, het eerste blijspel, de University Wits, Christopher Marlowe, maar ik vond daar niets in, dat de leerlingen kan leiden tot een goed begrip van Shakespeare.

Het zou gemakkelik aangetoond kunnen worden, dat de behandeling der letterkunde van de 18e eeuw en die van de Romantici de toets van de moderne kritiek niet zou kunnen doorstaan. Maar dit zou te ver voeren.

Nog een enkele opmerking over het tweede aanhangsel, dat verschillende versvormen geeft. Waarom is er geen enkel voorbeeld van Chaucers vers, waarvan de schrijver toch zegt dat dit ‘became the model for all other poets’. En kon Dr. van Maanen geen beter voorbeeld vinden van Terza Rima? Dat ‘forth’ rijmt met ‘earth’ en ‘birth’ is voor de leerlingen niet erg duidelik, terwijl bovendien het ontbreken van de derde regel van het derde couplet de waarde van het voorbeeld wel zeer verzwakt.

Het boek geeft nog een aanhangsel over de Amerikaanse letterkunde, een handig overzicht voor belezen mensen; maar voor onderwijsdoeleinden te veel op een katalogus gelijkend. Het wordt geopend met een keurige serie portretten, verdeeld over een zestigtal bladzijden die zeer zeker niet het minst verdienstelike gedeelte van de Short History vormen.

 

Den Haag.

W.P. DE CHAVONNES VRUGT.

[pagina 198]
[p. 198]

De Ring van Sakoentala.

Naar aanleiding van mijn bespreking van het uitgaafje van bovenstaand stuk in de bewerking van Allemandy (Lev. T. 118) merkt de heer Polak op dat het stuk voor Indonesiese leerlingen is bestemd. Daarmee lijkt mij de wenselikheid van een zij het korte inleiding niet vervallen; maar ik heb de bewerking een aardige vondst genoemd ook voor ònze scholen, en dan is een inleiding natuurlik nog nodiger: deze uitbreiding van het debiet kan, dunkt me, uitgever noch bewerkers onwelkom zijn, en een tweede druk zou toch in de leemte kunnen voorzien. Wat de woordelijst betreft merkt de heer Polak op dat hij nadrukkelik heeft gewaarschuwd tegen het verkeerd gebruik van de woordelijst. Zeker, de leraar kan er wel toe bijdragen dat de schade niet al te groot is, maar veel helpen zulke dingen toch niet. Het enige middel is: in plaats van de woordelijstmethode de methode van de Gruno-serie. Of het konsekwent volhouden van de laatste een enkele maal onprakties of belachelik is, zoals wel eens is opgemerkt, misschien wel terecht, doet aan de waarde van de methode niets af.

 

E. KRUISINGA.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • C.L. de Liefde

  • W. Scholten

  • Willem Pasques de Chavonnes Vrugt

  • Etsko Kruisinga

  • over Etsko Kruisinga

  • over Willem van Maanen