Levende Talen. Jaargang 1932
(1932)– [tijdschrift] Levende Talen–
[pagina 243]
| |
Klankmanie en letterphobie.De klankleer is altijd een verwend kind van De Nieuwe Taalgids geweest. Het axioma ‘taal is klank’ heeft hij in breede kringen doen zegevieren over de opvatting van degenen, die volgens hem een stelregel ‘taal is letter’ huldigden. Hermann Paul leerde immers in zijn bekende Prinzipien, dat ‘das Geschriebene nicht die Sprache selbst ist’ (hfst. XXI). Hij vindt de schrijftaal niettemin van groot belang: ‘durch sie kann der enge Kreis, auf den sonst der Einflusz des Individuums beschrankt ist, bis zur Weite der ganzen Sprachgenossenschaft anwachsen, durch sie kann er sich über die lebende Generation hinaus, und zwar unmittelbar auf alle nachfolgenden verbreiten.’ De Duitsche hoogleeraar is dan ook nooit zoover gegaan als Dr. C.G.N. de Vooys, die de taal eenvoudig ‘psyche in klanksymbolieken’ heeft genoemd.Ga naar voetnoot1) Deze opvatting is van grooten invloed geweest op grammatici. Evenmin als de kleeren den man maken, maakt de spelling het woord (Holtvast). De klank is het eigenlijke woord, de spelling het kleed ervan (Rijpma - Schuringa). Gertenbach en Van Slooten laten nog in 1927 cursiveeren: Taal is klank en geen teeken. Ze verklaren zelfs dat van schrijftaal eigenlijk niet gesproken kan worden - trouwens, Dr. de Vooys had een oud bezwaar tegen het gebruik van de termen spreek- en schrijftaal - en dat de samenstelling spreektaal een ‘tautologische’ is. Overdiep vermijdt in de Inleiding van zijn Moderne Nederlandsche Grammatica de termen, gewaagt echter van geschreven en gesproken taal, van omgangstaal, ambtelijke taal en litteraire taal. Hij geeft verderop geen taaldefinitie, maar erkent indirect dat er taal en taal is. Hij maakt echter niet het onderscheid tusschen een minderwaardig letterkleed en een meerwaardige klankessentie, maar dat tusschen spreken en schrijven: ‘Spreken en schrijven is: wat men voelt en denkt, uiten in een voor anderen verstaanbaren taalvorm. Hier wordt niet over dè taal georakeld, maar eenvoudig over taalvorm gesproken en die is, zoo algemeen mogelijk beschouwd, dubbel, omdat de uiting dubbel is: de vorm n.l. van de gesproken en die van de geschreven taal. | |
[pagina 244]
| |
Van Ham-Hofker spreken van een ontdekkingsreiziger die “voor het eerst een geheel vreemde, nooit opgeschreven taal tegenkomt” en “een overstelpende massa klanken” hoort. Ook wij hooren klanken, als we onze eigen taal hooren. Maar wij blijven daar niet bij staan, wij gaan “direct door” naar de dingen, die met de klanken bedoeld worden’. Die klanken zijn echter de taal niet: ‘Eigenlijk zijn die klanken ook weer niets anders dan een soort afspraakjesGa naar voetnoot1), om de dingen zoo te noemen.’ De beteekenis en het nut van de klankleer ligt eenvoudig hierin, dat ‘voor het leeren kennen van een taal het zeer noodig is, te weten hoe de klanken worden gevormd en welken invloed ze hebben op elkaar’. Zij weten wel dat klanken en letters in wezen geheel verschillende dingen zijn (§ 79), maar dat verleidt hen niet tot het maken van eenzelfde onderscheid tusschen een klank- en een lettertaal, een spreek- en een schrijftaal. De taal-is-klank-lui echter hebben met hun formule een wezenlijker onderscheid gemaakt tusschen spreek- en schrijftaal dan de ouderen, wien ze het maken van een wezenlijk verschil tusschen beide verweten. Wel zeggen Van Ham-Hofker: ‘Een geschreven woord verandert niet’ (§ 80). Zij spreken van geschreven en gesproken woorden, maar het woord zelf is hun hoofdzaak, niet het verschil geschreven: gesproken. In hun lijn ligt het te spreken van ‘taal is woord’. Moeten er definities zijn, dan zou dit een heel wat betere definitie zijn dan het verouderde ‘taal is klank’. In zijn Bronnenboek voor het nieuwe Taalonderwijs in Indië zegt wijlen Dr. G.J. Nieuwenhuis: ‘Taal is klank! Zeker! Bij het spreken, het luidlezen, het zachtlezen van mooie taal, het inwendig spellen! Maar taal is overal elders letter!’ (p. 150). En verder: ‘Het beginsel: “taal is klank” deed ons het uiterlijk kleed der taal verwaarloozen, de uitbreiding ervan: “taal is leven” is nog niet voldoende tot ons doorgedrongen’ (p. 50). Elders: ‘Tegenover de leuze der ‘Nieuwe Taalgids’-mannen: Taal is klank, stelden wij een andere: ‘Taal is gedachte in drukinktkrabbels gesymboliseerd’ (p. 138). Zoo komt men weer tot het oude terug, dat taal gedachte is, geschreven gedachte dan, evengoed een eenzijdigheid trouwens als de taal-is-klank-opvatting. | |
[pagina 245]
| |
Taal is leven (Dr. Nieuwenhuis). Goed. Maar dat is één dier talrijke gezegden, die iets bijzonders onder de wijde kap van iets algemeens plaatsen, zonder het karakteriseerend van de vele andere dingen af te zonderen, die ook onder dat dak kunnen thuisgebracht worden en inderdaad worden. Taal is leven en dus ook beweging, verandering, gebaar, rhythme, ja zelfs... de dood, daar alle leven een heennijgen naar den dood is, d.w.z. naar een nieuw leven. Ook is de taal de ziel van het volk. Zij is geest en orde, maar ook wil en streven, gevoel en hart en begeeren. Taal is leven, maar ook schoon, dus een levend schoon en, niet te vergeten, Van Deyssels beminde voor altoos. Taal is echter ook poëzie en zoo heeft Van Deyssel dus twee beminden voor altoos: de poëzie en het proza. Taal is psyche in klanksymbolen (De Vooys c.s.). Het ligt in de lijn van Dr. Nieuwenhuis te vragen ‘Waarom ook niet in lettersymbolen?’ De definitie van De Vooys zou ik den musici willen voorleggen met de vraag: Muziek is psyche in klanksymbolen, is dat geen gebrekkige muziekdefinitie? Zoo ja, wat moet het dan niet een zeer gebrekkige taaldefinitie zijn! Van symboliek gesproken, zou echter woord- of zinsymbolen een betere naam zijn geweest dan klanksymbolen. De taal bestaat uit zinnen en zinwoorden: woorden die deelen van zinnen zijn en woorden die zelf de waarde van een heele zin hebben. Taal is niet meer klank dan ons lichaam hand of been, neus of oor is. Taal is zin, zin is woord, woord is klank, d.w.z. is samengesteld uit klanken, meer niet. Taal is physiologisch klank. Wij kunnen wel zeggen dat de taal uit woordklanken bestaat, zooals een huis dat uit steenen doet, maar dat wil niet zeggen dat de taal woordklank is, evenmin als een huis een steen is en een katoenen jas katoen. De taal is hoogstens van klank, zooals een huis van steen is. En evengoed als men kan zeggen, dat een huis van marmer of een andere bouwstof is, kan men zeggen, dat de taal van letters is. Men zou kunnen zeggen dat een hut uit planken bestaat, maar minder goed zou men zeggen, dat de taal uit woordklanken bestaat, inplaats van uit klankenwoorden, d.i. uit woorden, die uit klanken bestaan. De psychologische zijde van het woord is echter veel gewichtiger dan de physiologische. Zin en woord zijn op de allereerste plaats om hun beteekenis van belang. Daaraan ontleenen zij hun bestaansrecht. De definitie ‘taal is beteekenis’ zou nog verre te | |
[pagina 246]
| |
verkiezen zijn boven die van ‘taal is klank’. Om hun beteekenis zijn zoowel het geschrevene als het gesprokene taal. En het gewone spraakgebruik is daarmee in overeenstemming. Van geschreven taal zegt men: je taal is slecht, hij moest zijn taal beter verzorgen. Veel taal is nooit klank geweest en geworden. Veel gedachten en gevoelens werden nooit mondeling, enkel schriftelijk geuit. Ziedaar taal in lettersymbolen. De schrijftaal is meer en meer een gewichtig deel van de taal geworden. Laat schrijftaal als uitvinding kunsttaal zijn, men zal niet kunnen ontkennen dat het taal is, evenmin als men weigert margarine boter, electrisch licht licht en een kunstzijde-japon een japon van zijde te noemen. Sprak ik tot nu toe over het practisch gebruik van de taal, te weten over het belang van de schrijftaal, hiervoor, ook wetenschappelijk begint men het belang van de geluidsvoorstelling boven het geluid zelf in ons land in te zien, hetgeen een stap in de richting van de schrijftaal is. Op de eerste pagina van De Nieuwe Taalgids XXV, 5 lees ik: ‘In tegenstelling met de phonetiek, die een natuurwetenschap is en zich met de geluiden van het menschelijk spreken bezig houdt, onderzoekt de phonologie de geluidsvoorstellingen van de menschelijke taal, en is dus een deel der taalkunde’. Daarmee wordt .... eenvoudig ontkend dat de phonetiek een deel der taalkunde is. Er is in de phonetiek een vuiltje aan de lucht. Zij is betrekkelijk onvruchtbaar voor de taalkunde. Taal is klank, mag men men wel zeggen, dat past meer in den mond van een natuurkundige dan in dien van een taalkundige. Moeten de letters echter niet, als symbolen van klanken, tot klanken teruggebracht worden? Neen. Evenmin als die geschreven woorden eerst physiologisch werden uitgesproken, alvorens ze neer werden geschreven, worden ze door den leur eerst verklankt en daarna begrepen. Hoogstens verklankt en hoort hij ze inwendig, onbewust dan meestal (bij het zachtlezen van poëzie echter bewust). De taal zegt dan ook niet dat de schrijver zijn gevoelens verklankt, maar dat hij ze vertolkt. Wordt de psyche door klanken vertolkt, dan heeft ze evengoed een zintuig-medium noodig, n.l. het oor, dan wanneer ze door letters vertolkt wordt, in welk geval het oog het zintuiglijk medium is. Schrijven wij, dan veruiterlijken wij onze voorstellingen niet in letters, nadat ze eerst den klankweg zijn opgegaan, maar het schrift is de | |
[pagina 247]
| |
directe en uitsluitende verzinnelijking van het abstracte en geestelijke, van de ziel, van haar inhoud, die niet bestaat in klank- of letterconcreetheid, in oog- of oorphysioloogheid. Die veruiterlijking kan symboliek genoemd worden, inzooverre deze altijd een uiterlijk waarneembaar teeken is van een innerlijke gedachte, iets reëels, dat iets ideëels te kennen geeft, een beeld van een ‘sin’ of gedachte, dus een zinnebeeld. Zoo spreken ook philosofen van symbool: ‘Van het algemeene, afgescheiden van het bijzondere, is een begripsnaam het symbool, het plaatsvervangend teeken’ (M. Valeton, De Gids 1923, VII, 98).
p.n. dezaire. |
|