Steinmeyer (Müllenhoff en Scherer, Denkmäler II), die er op wees, dat er in V tal van stilistische slordigheden voorkomen, want nu blijkt, dat deze juist worden aangetroffen in die strophen, die Schneider op andere gronden voor onecht houdt. Verder wijst ook het rijmmateriaal der nieuwe strophen op een jonger ontstaan. In de 4de aflevering van den jaargang voert H. de Boor nieuwe bewijzen voor Schneiders oplossing aan op grond van eigenaardigheden van vorm en stijl. Waarom Schneider en met hem de Boor de oude aanduidingen V en S vervangen door B en A is niet recht duidelijk. - Een polemiek heftiger dan noodig voeren F. Repp en H.F. Rosenfeld over de vraag, of de Anhang van den Alexander van Ulrich von Eschenbach echt is of niet. Rosenfeld had in zijn boek over Herzog Ernst D (Palaestra 164) die vraag bevestigend beantwoord, daarbij zich wendend tegen de Studien zur mhd. Reimgrammatik van Repp (P.B.B. 53), wiens grooter werk over hetzelfde thema echter nog niet verschenen is. Beide toonen thans in het bewijsmateriaal van den ander fouten an. Daar zulks in dergelijke precaire onderzoekingen haast altijd mogelijk is, doen wij het best, het boek van Repp af te wachten. Over de hoofdkwestie, dat nl. Herzog Ernst D een werk van Ulrich is, zijn beiden het eens, m.i. terecht, hoewel ook dit resultaat van Rosenfeld elders bestrijding heeft gevonden. - Een welkome basis voor hen, die de gedichten van den Teichner willen bestudeeren, vormt het artikel van H.
Niewöhner, waar voor het eerst de vele handschriften en fragmenten systematisch worden geordend. - Het opstel van H. Harden en E. Weber onder den eenigszins ‘geräuschvollen’ titel ‘Ein Runenfund im Deutschen Museum zu Berlin’, waarin een zgn. Gotische inscriptie op een sarcophaag wordt besproken, heeft door de publicatie van Feist (Jg. 69, blz. 136), die de inscriptie leest als ‘hic requiescit in pace’, zijn beteekenis verloren. - J. Lunzer schrijft een belangrijk opstel over de drie kronen, waarover Siegfried in het Nibelungenlied en in Biterolf beschikt. - De door zijn Fussesbrunnen-studie bekende E. Öhmann maakt het waarschijnlijk, dat deze met zijn Kindheit Jesu op de taal van Reinbots hl. Georg heeft ingewerkt. Methodisch zeer juist is het, daarbij den invloed van Hartmann uit te schakelen, daar waarschijnlijk Reinbot en Fussesbrunnen aan dezen onafhankelijk van elkaar veel zullen hebben ontleend. - Voor het overige bevat de jaargang mededeelingen over nieuw gevonden handschriften en fragmenten - waaronder van Wolfram - en bijdragen tot tekstverbeteringen, onder welke in maiorem patriae gloriam die bij Winsbeke van ons medelid S. Anholt hier genoemd mogen worden. - De redacteur levert weer de bewijzen, dat soms een klein ‘Bogen’- of ‘Seitenfüllsel’ in dit tijdschrift meer inhoud kan hebben dan heele artikelen in publicaties van minderen rang. - De redactie van den Anzeiger zal voortaan Hübner op zich nemen.