voorzitter heeft er wel nadruk opgelegd, dat hier verschillende schooltypen vertegenwoordigd zijn, dat we dus geen absolute eenheid kunnen verwachten, maar ook hij sprak de hoop uit, dat onze besprekingen richting-gevend zullen zijn. Ook al bedoelen we dan ook niet: te komen tot een dwingend normaal-programma, we mogen toch wel als resultaat van onze besprekingen verwachten, dat de leerstof voor de taaltheorie in klasse I, II en III beter afgebakend zal worden, dat een grotere eenheid van leerstof en van terminologie als gevolg van onze sectie-vergaderingen zal worden benaderd.
Hieraan sluit zich een andere kwestie aan, door Mej. Draak aangeroerd, nl. de wenselikheid, dat de leraren in talen, aan eenzelfde school werkzaam, geregelde besprekingen zouden houden om tot groter eenheid te komen. Ook de vraag van Dr. Lansberg, of hij niet eens de lessen van een kollega aan een andere school zou kunnen bijwonen, om zich een betere voorstelling te vormen van diens methode en de daarmee te bereiken resultaten, was een uiting van dat verlangen naar meer eenheid.
Intussen bleek ook hier, dat 't niet zo makkelik is om tot overeenstemming te komen, zelfs niet wanneer men zich bepaalt tot de kollega's die 't zelfde vak onderwijzen. Te Utrecht had de overgrote meerderheid zich voor opzettelike behandeling van 't onderdeel klankleer uitgesproken; ongeveer de helft der toenaanwezigen wilde van klankleer uitgaan bij de lessen in 't eerste leerjaar, terwijl een bijna even groot aantal kollega's die leerstof òf later in de eerste klas, òf zelfs pas in de tweede klas wilden behandelen. Nu werden toch uit de vergadering weer stemmen gehoord van kollega's die òf helemaal niets voor klankleer voelden (Dr. v.d. Water, Dr. Staverman) of klankleer - en ook andere onderdelen der taal-theorie - alleen occasioneel wilden behandelen (de heer Schneiders). De meerderheid echter bleek voor de leerstof, aangegeven in 't stukje ‘Klankleer in de klas’ in no. 77 van ‘Levende Talen’; een vijftal aanwezigen (de heren Schneiders, Van de Water, Van der Laan, Staverman en Van Wielink) hadden bezwaar tegen 't bespreken van de werking der spraakorganen. De heer Dominicus maant tot voorzichtigheid bij 't gebruik van klankschrift: bij zijn lessen in 't Engels had hij soms met leerlingen te doen gehad, die door 't gebruik van klankschrift meer spelfouten maakten dan andere leerlingen. De voorzitter antwoordt aan de heer Dominicus, dat