Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Levende Talen. Jaargang 1934 (1934)

Informatie terzijde

Titelpagina van Levende Talen. Jaargang 1934
Afbeelding van Levende Talen. Jaargang 1934Toon afbeelding van titelpagina van Levende Talen. Jaargang 1934

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.61 MB)

Scans (31.36 MB)

ebook (4.69 MB)

XML (0.97 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Levende Talen. Jaargang 1934

(1934)– [tijdschrift] Levende Talen–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Boekbesprekingen.

‘Het Spellingvraagstuk’, door Dr. C.G.N. de Vooys. (J.B. Wolters - Groningen, Den Haag, Batavia, 1933; prijs ƒ 0,50).

‘Oplossing van het spellingvraagstuk wordt een steeds meer dringende eis: geen regering kan zich daaraan op den duur onttrekken.’ Deze dubbele stelling zet Prof. de Vooys in zijn belangwekkende brochure voorop. Om de juistheid er van aannemelik te maken, gaat hij eerst de ontwikkeling van de spellingbeweging na, beginnende met 't jaar 1804, waarin de eerste regeringsspelling, de spelling-Siegenbeek, op last van 't Staatsbestuur werd ontworpen en weldra officieel ingevoerd. Pas in 1883 gaf de regering van ons land die spelling op en nam de amendementen over, die twintig jaar te voren door De Vries en Te Winkel er op waren ingediend, en die al lang algemeen waren aanvaard. Zonder dwang, maar met welwillende neutraliteit van de regering, hadden 't grote publiek en 't onderwijs in volle vrijheid kunnen kiezen vóór of tegen de wijzigingen van 't ‘Woordenboek’. En

[pagina 59]
[p. 59]

zonder veel strijd zegevierde 't nieuwe. Toch was dat nieuwe - de redactie van 't ‘Woordenboek’ erkende 't zelfGa naar voetnoot1) - alles behalve volmaakt. Spellingverschillen die geen steun vonden in de beschaafde uitspraak, waren gehandhaafd, en daardoor waren langdurige dressuur en voortdurende oefening nodig voor ieder, die niet al te vaak in botsing wilde komen met de spelconventie. 't Ergste was echter, dat men tegelijk de fictie handhaafde, dat de substantieven in onze taal drie geslachten zouden hebben en niet twee, zoals Taco Roorda al in 1855 had betoogd. Jaren lang zijn de mensen gesuggereerd, dat de ‘de-klasse’ in onze levende taal in twee groepen moest verdeeld worden, de groep waarbij de in 't enkelvoud met den afwisselde onder invloed van de ‘naamval’, en de groep waarbij de niet met den afwisselde. 't Hele onderwijs leed onder die waan. Al was men gewoon van de tafel te zeggen, dat hij midden in de kamer stond, men moest leren schrijven, dat zij vierkant was of rond; immers in 't Wetboek van Madame schrijfétiquette stond achter 't woord tafel een V. Ja, een goed-gedresseerd, een ‘welopgevoed’ mens had zo langzamerhand 't gevoel gekregen, dat hij zich net zo goed had te schamen, wanneer hij zich - over de poes sprekend - liet ontvallen, dat hij lief was, als wanneer hij bijv. op een nette visite zou merken, dat hij geen schone nagels had. Daardoor werd 't onderwijs niet alleen met ballast overladen, maar er werd ook een geest van onnatuur aangekweekt, doordat steeds de onwaarheid aan de mensen werd opgedrongen, dat niet de gewone, natuurlike uiting van normale mensen, maar wel de gekunstelde bedenksels van Stoffel Pieterse c.s. 't criterium vormden van goed Nederlands. Sommige ouderen onder ons herinneren zich nog wel, hoe ze bij de leesles zelfs de buigings-n, ja zelfs ‘eene’ en ‘zijnen’, moesten uitspreken.

Ten slotte kwam een onderwijsman met ruime opvattingen tegen de ergste spelling-dwaasheden in verzet: In 1891 schreef Dr. R.A. Kollewijn z'n artikel ‘Onze lastige Spelling’. Dat artikel had tengevolge, dat in 1892 de ‘Vereniging’ werd opgericht, die nu meer dan veertig jaar gewerkt heeft voor spellinghervorming.

Er zijn vijanden van spellingverbetering, die de Vereenvoudigers met zekere schamperheid voor de voeten gooien: ‘veertig jaar werk jullie al en nog heb je niets bereikt’, alsof daarmee zou zijn aangetoond, dat die Vereenvoudigers òf geen goede zaak hebben voorgestaan, òf hun strijd niet goed hebben gevoerd. In de brochure van Prof. de Vooys kunnen zulke bestrijders van de V.S. een antwoord vinden. Hij verbloemt niet, dat na enige jaren van praktijk zwakke punten aan 't licht gekomen zijn, zodat de regels - nu dertig jaar geleden - zijn herzien. Dan heeft ook deze goede zaak niet alleen van vijanden, maar soms ook van onverstandige vrienden te lijden gehad, van vrienden, ‘plus royalistes que le roi’. Maar de grote moeilikheid was toch de taaie volharding, waarmee de massa van ons in wezen zo konservatieve volk vasthoudt aan wat 't eenmaal heeft aanvaard. Dat konservatisme vond bovendien steun in de onware beschuldiging van sommigen, ook wel van enkelen die beter moesten weten, dat de Vereenvoudigers een revolutie in de taal wilden, dat ze

[pagina 60]
[p. 60]

‘wilden schrijven zoals men spreekt’, ja, ‘wilden schrijven zoals half-beschaafden spreken’. 't Is goed, dat Prof. de Vooys (blz. 4 van z'n brochure) nog eens wijst op 't feit: ‘de grondregels van De Vries en Te Winkel bleven onaangetast’, dat hij verdiende hulde brengt aan de bezadigdheid van Dr. Kollewijn, die met ‘de praktiese blik van de leider’ begreep, dat men zich moest beperken tot vereenvoudigingen, ‘die bij 't schrijven van veel dienst zijn, maar bij 't lezen niet te zeer in 't oog springen.’

Maar zelfs aan gematigde voorstanders der V.S. werd in 't begin van de 20ste eeuw niet de vrijheid gelaten, die 't geslacht ± 1870 wel had gehad. Op school, op de lagere en op de middelbare, werd de V.S. verboden. Ik herinner me nog goed, hoe ik voor een kwart eeuw bij B. en W. van de gemeente waar ik toen leraar was werd ontboden, waar ik met ontslag werd bedreigd, als ik op school een andere dan ‘de gewone gebruikelike Nederlandse spelling’ onderwees. En dan verweet men onze medestanders nog, dat er zo weinig in V.S. werd geschreven!

Toch, onwaar is 't ook, dat de ‘Vereniging’ in veertig jaar niets heeft bereikt. Is de vrijheid die de leraren M.O. een poosje hebben gehad om hun leerlingen de ‘negende regel’ te laten toepassen ook al ingetrokken, de regeling door Minister Terpstra uitgevaardigd was toch een concessie aan de vereenvoudigers, al begrepen juist zij, dat een concessie weinig waarde had, die indruiste tegen taalwetenschappelik inzicht. En dat in Zuid-en Noord-Nederland, en verder in de koloniën en in Zuid-Afrika een zo groot aantal tot oordelen bevoegden sympathiek staan tegenover de V.S., dat een niet onbelangrijk aantal hunner de V.S. geregeld gebruiken in hun geschriften, dat kan ieder zien, die 't hoofdstuk ‘De tegenwoordige stand van het spellingvraagstuk’ in de brochure van Prof. de Vooys doorleest.

In een kort slothoofdstuk bespreekt De Vooys de ‘mogelike oplossing van het Spellingvraagstuk’. Dat hoofdstuk is op 't oogenblik zeer actueel. Want als alle tekenen niet bedriegen, dan is die oplossing nabij. Prof. de Vooys is een van hen, die voor een goede oplossing voortdurend heeft gewerkt, ook nu weer door deze brochure. Moge de regeling die vermoedelik komen zal, zo zijn, dat die hem voldoening zal schenken voor dat onvermoeide werken.

Amsterdam, Januarie 1934.

A.J. DE JONG.

Reinaert de Vos, in nieuw-nederlandsche bewerking, door Carel Voorhoeve. Uitgave van de N.N. Leidsche U.M., 1932. (Prijs ƒ 1,50 geb.).

Over vertalingen van onze klassieken kunnen we in de regel kort zijn. Kortèr nog over her- en weer-hervertalingen. En nu deze Reinaert er een is uit de reeks Willems, Van Duyse, De Geyter, Streuvels, Melis ... zouden we kunnen menen met een simpele aankondiging te volstaan. Er zijn echter redenen die tot anders handelen nopen:

Biezonder omdat het de Reinaert is, een van de weinige klassieken - de enige? - die nog spontaan door een niet zo'n héél beperkte lezers-elite kan genoten worden, en voor de jongelui uit de hoogste klassen van de m.s. in dit opzicht een uitzondering is. Al zijn we nog zo ‘modern’ in ons literatuur-onderwijs, al geven we graag drievijfde van de taaluren aan de nieuwe lit. (zeg na '25) toch voelen we Reintje in de klas te moeten brengen.

[pagina 61]
[p. 61]

Op enige liederen en legenden na, is hij het kunstwerk uit de M.E. waarvan de leerlingen nièt zeggen ‘die ouwe rommel’. Werkelijk, een nogaltijd stralend juweel tussen de grauwe keien. Nogaltijd aktueel, die aristokratiese satire, die fijne-humor kijk op de maatschappij van alle tijden!

En ook om déze reden: het blijkt helaas nodig Reintje in bescherming te nemen. Al doet de ironies-wijze glimlach van zijn guitig snuit me aarzelen, tòch zal 'k voor hem pleiten tegen de beschuldiging van sommigen uit het kamp der ‘idealisties-sceptiese’ literatuuronderwijzers, waartoe 'k met Van Leeuwen ook mezelf reken. Zij vergeven het de R. niet, dat hij ‘geen diepere problemen stelt, en dus(?) weinig tot echte vorming van de adolescent bijdraagt’ ... Al twijfel ik of me ooit het R-probleem zal opgelost worden - ik herinner aan Defresne's poging - en al blijft 't me even okkult als dat van Hamlet en Don Quijote, het feit dat de R. geen detail-problemen heeft, maakt hem voor mij en voor m'n leerlingen juist tot een verkwikkende oase in deze tijd verstikkend van problemen. En toch, vergelijk Van Effen, Hildebrand, wat een scherpe getekendheid van echte menselikheid!Ga naar voetnoot1)

Hoe ook is het mogelik dat er kollegaas zijn die - om der kultuur- en literatuurhistorie wille - de Reinaert achteloos voorbij kunnen gaan? Is de dierenroman niet een apart, histories geworden, epies genre, waarvan onze sociale roman een nakomeling? Is het niet leerzaam en interessant de anthropomorphie van ‘Knorrende Beesten’ ermee te vergelijken? Noem me één werk van zo kostelike humor - een hele studie kun je dáárover alleen al maken! Hoe architektonies, en tegelijk eenvoudig, is de compositie! Wat een sociale satire is, wat een (literaire) parodie is, laat zich aan de R. onvergelijkelik goed demonstreren. Ook een naamdicht komt er in voorGa naar voetnoot2). En veel meer nog kan de lit-historiese leraar eruit putten. Over de feodale kultuur: het oude recht, de band van de maagschap, zijn hele beschouwingen te houden. En over oude taal en prosodie; ja, over de R.A. in de R.B., over handschrift F en A, en over de ‘evolutie’ van ònze R.: internationaal en intertemporaal. Alles heel belangwekkend en nuttig, al geef ik persoonlik meer om de winst die de R. jongemensen geeft aan levens- en mensenkennis. Géén werk doet m.i. zó goed de innige relaties van literatuur en leven uitkomen. Déze literatuur is geen ‘literatuur’, dat tonen je de gezichten van de minst literaire leerlingen, zelfs onder de literair-ekonomen. Als per mirakel openbaart de R. hun de waarde van de literatuur voor de ... zakenman, en meteen: dat niet alles wat oud is, per se ook ver-ouderd, ‘muf’ hoeft te wezen.

Hiermee meen ik genoeg aan apologie gegeven te hebben om kollegaas, voor wie als goeie verstaanders een half woord volstaat, ertoe te brengen Reintje in de klàs toch vooralniet te vergeten.

Maar nu is het een nog-onuitgevochten twistpunt: moeten we de R. lezen in het oorspronkelik of, in vertaling? Een zuiver-pedagogiese kwestie, maar in hoge mate literaire óók, omdat het wèl-lezen en genieten daardoor bepaald wordt. Dìt lijkt me zeker: zonder inleiding tot de R. haalt een eerste lezing van het oorspronkelike niets uit. Wie de R. in de hoogste klas in het oorspronkelike lezen wil, zal in de derde of vierde Streuvels'

[pagina 62]
[p. 62]

proza-vertelling, of De Geyters of Voorhoeve's vertaling in verzenGa naar voetnoot1), daaraan dienen vooraf te doen gaan. Misschien is dan in de 5e (of 6e) klas het genieten van de oude R. mogelik ... al weten we uit ervaring bij onszelf, dat ons lezen tochaltijd vertálen in nieuw-ned. blijft.

In dit verband mogen we niet nalaten onze hartewens naar een Reinaartfilm te uiten. Weinige van onze klassieken lenen zich daartoe, de Reinaert is er voor geknipt, er op gemáákt, geloof 'k. Wie gezien heeft wat Pabst met de Don Quijote gedaan heeft - met een schijnbaar zo ‘onfilmies’ werk: van romantiek en simboliek, en omvang - die twijfelt niet aan de goede verfilmingskans die onze realistiese R. heeft.

't Zijn echter de vertalingen die ons hier bezighouden. Wélke te kiezen? 'k Heb me eens door de 5e klasse doen ‘inlichten’. De Streuvels-vertaling kenden ze al van vroeger: ze hadden nu de keus tusschen de oorspr. R. uit ‘Van Alle Tijden’ en de vertalingen in verzen door De GeyterGa naar voetnoot2), MelisGa naar voetnoot3), Voorhoeve. Om maar direkt het resultaat mede te delen: van de 17 koos er niemand De Geyter of Melis, 14 kozen er Voorhoeve, 1 ‘Van Alle Tijden’, de overige 2 kozen niét. (Zeer wáre toestand!)

Deze keus is ook heel goed te begrijpen. De oorspr. schrikte af door z'n noten-apparaat, zag er als boek langniet zo aantrekkelik uit, brengt literatuur in de sfeer van het blokken, na elk vers wordt de lezing afgebroken. De vertalingen van De Geyter en Melis voldeden niet, omdat de schrijvers zich gebonden hebben aan het rijm. Tegenover min-of-meer bewaard blijven van dit Reinaert-element staat het, groter, nadeel van te moeten wringen met de inhoud en, bijna altijd, de verzen te verlèngen - te verslappen dus. Voor sommigen was de keus ‘Melis of Voorhoeve’ moeilik, maar het echter boekaspekt van Voorhoeve's werk, de vier mooie houtsneden van Fokko Mees, en het noordnederlandse van de tekst, bekeerden ze tot aanschaffing van de laatstgenoemde.

Ofschoon dit ‘maar jongens’oordeel was, is het nogaltijd van biezondere betekenis voor me. De konkurrerende uitgave van De Geyter ligt er tenminste finaal uit. Al vind 'k het jammer dat nu de leerlingen, onder mijn voorlezen van de originele tekst, geen vertalingsopmerkingen n.a.v. deze laatste kunnen maken, - je kunt ook teveel van het goede krijgen! Tevens ter kennismaking met de beide teksten, oordele men uit de volgende vertaling (van vers 280 en de twintig volgende). De eerste van De Geyter (10e dr.), de tweede van Voorhoeve:

‘Terwijl daar Grimbeert stond te spreken ‘Te dezer zelfden stonde,
terwijl nog Grimbeert sprak,
Werd plots door allen omgekeken: zagen zij Cantecleer komen,
Van een berg kwam Canteclaar van een hoogte het dal in.
Met luid geschrei en droef misbaar. Hij bracht op een baar een doode hen,
Op een draagbed lag Coppe, zijn kind. zijn dochter, zij heette Coppe,
Reinaert had die verrast als de wind, door Reinaert wreed vermoord;

[pagina 63]
[p. 63]

En, hap! het hoofd haar afgebeten. hoofd en hals had hij afgebeten.
Dat moest Koning Nobel weten. Men bracht haar nu ten Koning,
Haar vader dus, haan Canteclaar, opdat hij zag wat Reinaert deed.
Stapte krijschend vòòr de baar; Vooraan ging Cantecleer,
Hij sloeg zijn veeren af en aan. in rouw de vleugels slaande;
Rechts en links ging nog een haan: terzijde van de baar
De een heet Crayaart, zoo ik meen; liep een beroemde haan,
Schooner haan bestond er geen. te elker zijde een.
Cantaart ging aan den anderen kant. De eene heette Cantaert,
Beiden droegen in de hand een haan van grooten roep;
Brandend waslicht, recht en lang, de andre, naar ik meen,
Gewijd in de kerk bij gebed en gezang. Craiant, de schoonste haan
Coppens broeders alle twee die er te vinden was
Riepen wrake: ‘Ach en wee!’ van Portengen tot Pollanen.
Hun jammerklacht was pijnlijk groot Het waren broeders beide
Om hun zusters wreede dood.’ van Coppe, die daar lag.
  Zij droegen elk een brandend licht,
  een lange, rechte kaars.
  Zij klaagden luid hun leed,...’

Bij zelfs-maar oppervlakkig vergelijken valt op: hoeveel nauwkeuriger V.'s vertaling is. De G. heeft ‘omgekeken’: dit is niet alleen een nare konstruktie met dat ‘werd’ maar - erger - zákelik fout, daar ze in een (k)ring staan, en onmogelik dus allemaal kunnen òmkijken! - Aan het zich onderschikken-aan-het-rijm is te wijten de vertaling van ‘droech een bernende stallicht) dat lanc was ende richt’ in ‘droegen in de hand /Brandend waslicht, recht en lang/, Gewijd in de Kerk bij gebed en gezang. - En, ‘krijscht’ een haan? - Is ook ‘pijnlijk groot’ niet een pijnigende ‘dichterlike’ vrijheid? - Het ‘En, hap!’ valt totaal uit de toon. Zo'n korrektie-oogst op 20 (van de 3400) verzen is toch wel wat al te overvloedig.

Hoe prachtig steekt daartegen Voorhoeve's werk af! Hij geeft het gepaarde rijm op - wat verlies betekent - maar wint door dit verlies danook alles aan nauwkeurigheid en schoonheid. In zijn werk zal moeilik één aperte vertalingsfout zijn aan te wijzen. We moeten onze bewondering uiten voor de kennis van de oude taal die hij bezit; voor de fijnheid van taalgevoel om zó dicht bij de oude klank van het origineel te kunnen blijven; voor de geduldige liefde waarin hij de Reinaert heeft gekoesterd en herschapen.

'k Heb over deze vertaling ongewoon-veel geschreven. Omdat de Zaak het, van alle kanten, waard is (: z'n klassieke schoonheid, z'n kultuurhistoriese waarde, z'n toegankelikheid voor onze m.s.-jeugd). Als we straks de programma's opmaken, hebben we te overwegen of we daarop Voorhoeve's alléén, - of deze en daarnaast nog een andere, ter keuze - zullen aanbevelen.

Overveen.

A.J. SCHNEIDERS.

I. Krol, Nederlandsche Spraakkunst voor M.U.L.O., bij J.B. Wolters - Groningen, Den Haag, Batavia.

Zowel de inhoud als de vorm van dit boekje laten schier alles te wensen over.

De indeling der leerstof onderscheidt zich in niets van die der meest gangbare spraakkunsten, maar de beschrijving der spraakkunstige verschijn-

[pagina 64]
[p. 64]

selen is dikwijls zeer gebrekkig en verraadt herhaaldelik een bedenkelik tekort aan inzicht. Men leze en oordele:

a. Het hoofdstukje over klankleer draagt tot titel: ‘Letters’Ga naar voetnoot1) en begint aldus: ‘Met letter bedoelen we hier letterklank en letterteken.’ Dus zeggen we in 't vervolg: het woord ‘frissche’ bestaat uit 5 letters i.p.v. 5 spraakklanken.

b. Pag. 8. ‘Als door de uitstromende lucht de stembanden trillen, ontstaan klanken; echter is de trilling der stembanden niet noodzakelik.’ Hoe de klanken (i.p.v. spraakklanken) in het laatste geval dan wel ontstaan vertelt de schrijver niet! ‘Kunnen de trillingen der stembanden zich vrij uit voortplanten dan noemt men ze klinkers.’ Klinkers zijn dus: vrij uit voortgeplante trillingen der stembanden!

c. Pag. 11. Na in § 9 de stemloze medeklinkers ‘voornamelik’ te hebben genoemd, gaat de schrijver verder: de stemhebbende konsonanten zijn in tegenstelling (sic!) d, k, v, z, g, b. Dat er nog andere stemhebbende medeklinkers zijn wordt niet vermeld.

e. Pag. 12. Over assimilatie wordt niet gesproken. Alleen wordt vermeld dat de k zacht en scherp kan zijn. Dat onder presies dezelfde omstandigheden ook de andere stemloze medeklinkers stemhebbend worden, deelt de schrijver niet mee. Wel dat ‘de stemhebbende k ontstaat door een volgende stemhebbende konsonant’. ‘Een stemhebbende konsonant’! Dus b.v. ook door een volgende v of z!!!

f. Pag. 13. ‘Stomme medeklinkers zijn naar de klank geen letters meer’.

g. Pag. 12. Van dezelfde verwarring van klank en teken getuigt de opmerking: ‘de stemhebbende konsonanten aan het eind van een woord worden zonder stem uitgesproken’.

h. Pag. 19. ‘Men schrijft ie: 1e als de klemtoon er op valt’. Voorbeeld: muziek!!!

i. Pag. 43. Etymologie is volgens dit boekje woordverklaring. Volksetymologie is ‘woordverklaring op enkel veronderstellingen naar de klank’. ‘Op den duur’, aldus de schrijver, ‘kan ook de volksetymologie onze taal veranderen’. En hij waarschuwt: ‘In 't algemeen zij men voorzichtig met probeersels om zelf “de” (sic!) woorden te verklaren’. Volksetymologie is dus bewuste poging tot woordverklaring!

j. Pag. 45. ‘Wanneer het een onderwerpszin aankondigt is het voorlopig onderwerp’. Het is niet erg geslaagd, dit boekje!

k. Pag. 45. ‘Opgelet, jongens’ heet een vorm van de gebiedende wijs. We moeten het hierbij laten; het boekje telt 106 pag. en we hebben heel wat slakken laten kruipen. De stijl van de heer Krol vertoont een zelfde onverzorgdheid als de inhoud. De lezer heeft al een enkel proefje van slordige stijl kunnen opmerken. Hier volgt nog een kleine bloemlezing:

a. Pag. 26. Wat de toon betreft, gaat deze in het algemeen bij de komma omhoog.

b. Pag. 29. (Over archaïsme en neologisme). Na de open ‘haard’ kwamen de kachels, na deze ‘haard’ met enkele of dubbele circulatie en allerlei andere vormen van verwarming.

c. Pag. 32. Soms zijn de delen van een samenstelling niet meer sprekend. .... Men noemt dat verholen samenstellingen.

d. Pag. 43. Voor Nederlanders zijn Germanismen (Duitse woorden) Gallicismen (Franse woorden) en Anglicismen (Engelse woorden) toch

[pagina 65]
[p. 65]

eigenlik niet te dulden, zelfs niet bij het voetbalspel, of waar ook. (Voor Denen b.v. wel?).

e. Pag. 46. Behalve het onderwerp en het gezegde bestaat een zin vaak nog uit andere woorden.

f. Pag. 47. Het meewerkend voorwerp is voorafgegaan door de voorzetsels aan of voor.

g. Pag. 53. Het onderwerp is als persoon drieërlei.

De heer Krol waarschuwt, zoals we zagen, tegen Germanismen ‘die eigenlik niet te dulden zijn’, maar gebruikt desondanks zonder blikken of blozen herhaaldelijk de afschuwelike barbarismen: nieuwschepping, nieuw vorming. Verder: meerdere voorbeelden, voorafgegaan van.

Op pag. 43 zegt de schrijver: de meeste fouten bij ons spreken en in onze opstellen maken wij door contaminatie. Wij laten deze bewering gaarne voor rekening van de heer Krol, maar verwonderen er ons des te meer over dat wij op pag. 6 lezen: ‘voor eeuwen terug schreef men reeds Nederlands. En dat nog wel, terwijl onder de v.b. van kontaminatie voorkomt: voor honderd jaar geleden.

Ook met de spelling ligt de schrijver meermalen overhoop. Mogen we: wordt herkent (pag. 68) als een - zij het in een schoolboek wel heel slordige - drukfout beschouwen, een dergelike verontschuldiging kan niet aangevoerd worden voor het herhaalde gebruik van de n-vorm bij onbepaalde hoofdtelwoorden zelfstandig voor zaken gebruikt; b.v. ‘onder de overgeleverde woorden hangen sommigen samen ....’, ‘kunt gij sommigen tot één dezer regels brengen?’ (eveneens van woorden gezegd), van voorvoegsels: ‘we mogen veronderstellen dat ze allen.’

De bij deze spraakkunst behorende ‘Nederlandsche taaloefeningen’ (Eerste deel) onderscheiden zich in niets van andere dergelike uitgaven.

 

H.J. VAN WIELINK.

voetnoot1)
‘De Redactie erkent, dat de dubbele vocaalspelling niet zonder last is voor het practische gebruik; zij behoudt ze evenwel, omdat zij meent het bestaande niet te mogen afbreken ...’ (De Grondbeginselen der Nederlandsche Spelling. Vanwege de Redactie bewerkt door L.A. te Winkel. 5e dr., blz. 38).
voetnoot1)
Zie Van Leeuwen's ‘Kantteekeningen’ in een van de vorige ‘Levende Talen’. Ook zijn rede voor de Groningse studenten, opgenomen in de Nov.- en de Des.-afl. van ‘Paedagogische Studiën’.
voetnoot2)
De negen slotverzen n.l.
voetnoot1)
Of in de 2e of 3e klas de dramatiese bewerking ervan, ook door Voorhoeve. (Pas uitgekomen bij de N.V. Algemeene Boek- en Handels-drukkerij' te Leiden).
voetnoot2)
Een Pantheon-uitgaaf je. Prijs ... nog ƒ 1. Vergelijk voor 50 sents méér: het goedgebonden, royaal gedrukte, met houtsneden gesierde boek van Voorhoeve!
voetnoot3)
Uitgave van De Sikkel (Antwerpen, Santpoort). De tekst is (modern) Vlaams. 't Zal de kollegaas-reinardofielen interesseren dat er een prachtuitgaaf - met gekleurde houtsneden! - van bestaat (z.j. ± 1930).
voetnoot1)
De kursiveringen zijn van ons.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • H.J. van Wielink

  • A.J. Schneiders

  • A.J. de Jong

  • over C.Th. Voorhoeve

  • over C.G.N. de Vooys