| |
| |
| |
Franse schoollectuur.
Prenez garde à la peinture, comédie en 3 actes par René Fauchois. Tjeenk Willink (lectures classiques), annoté par J.B. Besançon.
De schilder Mavrier is in de grootste armoede gestorven.
Na zijn dood wordt hij beroemd.
Evenals van Gogh, dien de schrijver waarschijnlijk als model voor oogen heeft gehad, heeft hij zijn meesterwerken in de ‘Provence’ geschilderd.
Vijftien jaar na zijn dood publiceert le Mercure de France' een serie brieven van Mavrier aan zijn vriend Mansuy, die eenige maanden van te voren gestorven is.
Uit deze brieven blijkt, dat Mavrier de laatste dagen voor zijn dood verzorgd is door Dr. Gadarin te Liserac en dat hij met innige dankbaarheid schrijft over de toewijding waarmede hij verpleegd wordt door Ursule de dienstbode van Dr. Gadarin ‘qui a été le seul réconfort de sa vie spirituelle et à qui'il devra certainement deux ou trois mois d'existence supplémentaires.’
Kort na deze publicatie wordt het huis van Dr. Gadarin belegerd door Cachex, eigenaar van een kunstgalerij en Cotillard, kunstschilder, fabrikant van valsche Corots en Daumiers, die trachten den burgerlijken Gadarin, die van alle kunstzin ontbloot is, zijn ‘Mavriers’ voor een appel en een ei afhandig te maken.
Hun praktijken worden ontmaskerd door den rechtschapen en beroemden kunstcriticus Grépeaux, die ook voorkomt, dat Gadarin het meesterwerk van Mavrier, een portret van Ursule, voor hoogen prijs aan Cachex verkoopt, na het zelf eerst aan de rechtmatige eigenaresse op listige wijze te hebben ontfutseld.
Gadarin, die verontwaardigd is over de praktijken der gewetenlooze handelaars in schilderijen, aarzelt niet zich zelf van dezelfde praktijken te bedienen tegenover Ursule.
Dank zij de tusschenkomst van Grépeaux, wiens beroep het is ‘de prendre garde à la peinture’ eindigt het geheel naar ieders zin en stemt Gadarin toe in een huwelijk van zijn dochter Amélie met den jongen schilder Bouquet, leerling van Mavrier, aan wien Grépeaux een groote toekomst voorspelt, ook financieel, hetgeen voor Gadarin hoofdzaak is.
Geschikt voor de hoogere klassen der H.B.S.
De bewerker heeft achter de woordenlijst een ‘questionnaire’ geplaatst, die de leerlingen in de gelegenheid stelt te controleeren of zij het gelezene begrepen hebben en die in de klasse aanleiding kan geven tot een gedachtenwisseling in de vreemde taal tusschen leeraar en leerlingen.
J.C. DOMMERING.
| |
Germaine Acremant, Les Ailes d'argent, in - 16, 12 fr. Paris, Plon. 1933.
De schrijfster brengt ons weer in het Noordwesten van Frankrijk, zooals zij bij voorkeur in haar romans doet. (Zie o.a.: Ces dames aux chapeaux verts, La Hutte d'acajou, A l'ombre des célibataires). Zonder diep in te gaan op het bijzondere van het aan Vlaanderen grenzende Frankrijk, zijn enkele trekken toch wel voldoende om het landschap daar te herkennen.
Het is prettig dit werk van de schrijfster door te lezen. Het beantwoordt
| |
| |
werkelijk aan de aanduiding: pouvant être mis entre toutes les mains, en is voor onze hoogste klassen zeer geschikt, ook door de eenvoudige taal zonder dialect, wat men b.v. wel in La Hutte d'acaoju vindt en dat te lastig voor de meeste leerlingen is.
De omgeving met zijn molens heeft soms iets Nederlands: Dans cette région du Pas-de-Calais, toute proche de la mer, les changements de temps sont brusques. In een bui strandt Philippe Latray, een jong schilder, met zijn auto wegens benzinegebrek. Even later stopt een luxe-auto; de inzittende oude heer helpt hem en men maakt kennis, blijkt gemeenschappelijke relatie's te hebben. De oude heer Javellery noodigt den schilder uit op zijn buiten te komen logeeren; deze kan dan de molens uit den omtrek schilderen, waar Javellery veel belang in stelt, omdat hij den molen graag bij het Noord-Fransche landschap zou behouden en daar zoo hard mogelijk voor strijdt. Philippe hoort dan veel over de kleindochter des huizes, die juist getrouwd is met een schatrijk Parijzenaar. Door de enthousiaste woorden en de beschrijving, die haar grootvader geeft, voelt de schilder zich sterk tot Annette aangetrokken. Hij ziet haar beeld overal en ziet haar als een ideaal. Annette's vriendin, Brigitte Delson, is een groot bewonderaar van den jongen schilder en vergezelt hem dikwijls op zijn tochten. Philippe ziet het onmogelijke van zijn liefde in en verlooft zich met Brigitte, van wie hij ook veel houdt. Moeilijke oogenblikken komen er als Annette's echtgenoot eerst ernstig ziek wordt en kort daarna bij een auto-ongeluk omkomt. Brigitte, die den strijd van Philippe bemerkt, houdt zich op den achtergrond, tot ze weet dat Annette niets voor den schilder voelt, doch vrij begeert te blijven. De weduwe gaat zich aan de vliegkunst wijden en onderneemt een solo-vlucht naar Indië.
Philip keert zich nu geheel tot Brigitte. Hij bereikt veel succes met zijn schilderijenexpositie en niets staat hun geluk meer in den weg.
P. DE JONG.
| |
Iréne Némirowsky, Les mouches d'Automne. ed. Grasset. 10 francs.
Warm kan ik dit boek aanbevelen.
Uit ondervinding weet ik dat de leerlingen van de hoogste klassen het met buitengewoon veel plezier lezen en met ongeduld wachten tot zij aan de beurt komen.
Het is de geschiedenis van een Russische adellijke familie die in 1918, wanneer de Roode troepen in Moskou komen, vluchten en zich in Parijs gaan vestigen, armelijk levend, geheel ontdaan van hun vroegeren luister. Zij zijn gelijk ‘les mouches d'automne qui, quand la chaleur, la lumière et l'été ont passé, volent péniblement, lasses et irritées aux vitres, traînant leurs ailes mortes.’
Toch zijn deze menschen geen opstandigen; zij verzetten zich niet, maar dragen hun lot gelaten. De hoofdpersoon is een oude gouvernante, een vrome opofferende ziel, die al het mogelijke doet om haar meesters het leven in den vreemde eenigszins dragelijk te maken. Zij aanvaardt alles, ook de wreedheden van de kinderen, tegenover haar, wanneer zij eenmaal oud geworden hun niet meer van zooveel nut kan zijn als voorheen. Poetisch als haar naam is deze Tatiana Ivanowna geteekend.
Deze zoo suggestieve novelle, gevoelig geschreven vol stemming en teederheid, beschouw ik als een groote aanwinst voor iedere bibliotheek.
A. GOUDEKET.
| |
| |
| |
Jean Dufourt, Yvette bachelière. Paris, Plon, 1934. 240 p.
Dit dagboek van een jong meisje bestaat uit twee gedeelten: eerst wordt verteld ‘hoe ik, van mijn 14de tot mijn 17de jaar, op vertrouwelijken voet stond met Caesar, Virgilius en Cicero’; daarna ‘waarom ik bijna gebrouilleerd raakte met Aristoteles, Descartes en Spinoza.’ Het 1ste gedeelte teekent ons Yvette als conscientieus schoolmeisje, hoe ze met haar tasch vol boeken naar school gaat, hoe ze, ernstig, haar lessen prepareert en haar broer waarschuwt voor een flirt. De schrijfster teekent ons het milieu van ‘humanisten’, waartoe Yvette behoort en levert een werkelijk aardig portret van den meelevenden, allesbegrijpenden grootvader. Merkwaardig is, dat zoowel de vader als de leeraren van de jeugdige Yvette vrijwel volkomen achter de schermen blijven. 't Verhaal is op prettig babbelenden toon geschreven, maar behandelt naast de kwestie of op 't examen Tacitus of Livius gelezen zal worden vrijwel geen enkele andere gewetensvraag.
In 't tweede gedeelte is Yvette bachelière. Naast de philosofie, leert ze nu ook de liefde kennen en 't eindigt met een blij huwelijk. Gelukkig geen ingewikkeldheden, hoewel de schrijfster ons den inwendigen strijd van Yvette tusschen ‘le corps et l'esprit’ vrij uitvoerig vertelt.
Onze gymnasiasten, vooral de meisjes, kunnen in dit boek kennis maken met de geest en de gewoonten van de Fransche scholen; ik geloof, dat ze het met genoegen zullen lezen.
E.C. VAN BELLEN.
| |
Julien Green, Le Visionnaire. Paris, Plon, 1934, 13 frs. 50.
Zelden las ik zoo geboeid een boek als deze sombere roman vol van beklemmende hallucinaties en duistere, freudiaansche geheimenissen, maar waarin de nog maar enkele jaren geleden ‘ontdekte’ Julien Green andermaal zijn scheppend en ordenend talent op grootsche wijze ontplooit, machtiger nog dan in zijn Léviathan, omdat in dit nieuwe werk de psychologie van zijn figuren, hoe verwrongen, hoe gecompliceerd ook, zooveel aannemelijker is. Maar wel zijn we ver van de naturalisten met hun ‘tranches de vie’, hun ‘brokken leven!’ De ‘geschiedenis’ van deze roman? Manuel ‘garçon timide cherchant la secrète issue d'un monde où trop de réalités le faisaient souffrir’, weerzinwekkend leelijk manusje-vanalles in een boekwinkeltje in een kleine plaats in Auvergne wordt, als hij geheel ondermijnd door de tering zijn armoedig bestaan moet opgeven, opgenomen in het huis van zijn tante. Deze Mme Plasse verbergt haar hard en gedesillusionneerd leven achter haar weduwsluier. Vroom is ze, zegt de schrijver en hij voegt er onmeedoogend aan toe: ‘Je me demande parfois quelles bêtes féroces nous deviendrions si un peu d'hypocrisie religieuse ne venait pas tempérer nos mauvais instincts’, een der talrijke passages uit het boek, die er ons aan herinneren det Green onder het pseudoniem van Théophile Delaporte ook de schrijver is van het Pamphlet Contre les Catholiques de France.
In het kille huis van Mme Plasse woont behalve een oude dienstbode alleen nog het dochtertje Marie-Thérèse van veertien jaar ‘perdant le don merveilleux de voir les choses telles quelles ne sont pas. In de nabijheid van dit mooie, frissche, argelooze meisje ontwaakt de troebele zinnelijkheid van den ziekelijken neef en hoewel hij zich op een nachtelijke wandelpartij
| |
| |
weet te beheerschen wordt hij nadien verteerd door wroeging: ‘le remords de n'avoir pas commis ce qu'on appelle le mal, quand l'occasion m'en était donnée.’ Dan vindt hij de uitweg van zooveel psychopathen: zijn visioenen worden voor hem werkelijkheid en hij beschrijft zijn droomleven op een kasteel waarvan hij en zijn nichtje in de verte de vage omlijning hebben gezien. De lange bladzijden van deze ‘Cahiers intimes’ met de geschiedenis van ‘Ce qui aurait pu être’ vormen de kern van de roman en zij bevatten, zooals Edmond Jaloux terecht schrijft passages die tot de mooiste behooren van de hedendaagsche Fransche letterkunde. Meesterlijk is Green er in geslaagd om den lezer niet minder sterk te doen gelooven aan de visionnaire gestalten uit Manuels droomwereld dan aan het eigen bestaan van deze lugubere figuur.
Meesterlijk ook de constructie van dit boek. In het eerste gedeelte het relaas der gebeurtenissen gezien door Marie-Thérèse, dan krijgen we ‘le récit de Manuel’ waardoor de schrijver de gelegenheid krijgt zijn hoofdfiguur van binnen uit en van buiten af te schilderen. Tenslotte voert een vervolg van ‘le récit de Marie-Thérèse’ ons terug naar de familie Plasse en als het meisje de ‘Cahiers intimes’ van haar gestorven neef heeft gelezen dan vraagt ze zich af - met den lezer - ‘si le visionnaire, après tout, ne jette pas sur cette terre un regard plus aigu que le nôtre, et si, en un monde qui baigne dans l'invisible, les prestiges du désir et de la mort n'ont pas autant de sens que nos réalités illusoires.’
Hoe graag hadden we hier nog een vergelijking gemaakt tusschen de figuren uit dit boek en de ‘helden’ uit Mauriac's romans; hoe gaarne hadden we enkele illustraties gegeven van Green's prachtige stijl, maar deze bespreking is toch reeds lang in een rubriek over schoollectuur, in een tijd, waarin letterkundeonderwijs op de H.B.S. zoo niet verboden, dan toch ternauwernood wordt geduld en de inhoud van een roman voor een leerling van geen belang wordt geacht.
Le Visionnaire is een sterk boek. Hoe lang is het al geleden dat Grasset zich verontrustte over ‘la crise du roman?’
R. WIARDA.
| |
Eveline Le Maire, Le Silence passionné. Plon '34. 12 frs.
Enkele bladzijden stellen ons eerst op de hoogte van de vriendschap van twee buurkinderen, Ghislaine en Christian, die elkaar al jong trouw beloven. Dan springt het verhaal over naar de tijd, dat de twee volwassen zijn en Christian zijn praktisch jaar als ingenieur in Argentinië moet doorbrengen. De twee verloven zich, er wordt zelfs over een huwelijk gedacht, maar de bezwaren van het leven in de wildernis doen de plechtigheid nog een jaar uitstellen. Ghislaine lijdt zeer onder haar eenzaamheid. Voor afleiding volgt ze een verpleegsterscursus en helpt in een kliniek. Langzamerhand maakt een bekwaam dokter zoo'n indruk op haar, dat Christian op de achtergrond geraakt en Ghislaine, ondanks haar innerlijke strijd, den dokter trouw belooft. Haar geweten is niet erg gerust. Een geestelijke, wiens raad ze vraagt, beveelt haar aan eenige tijd naar een rustige omgeving te gaan en daar te beslissen, zonder rechtstreeksche persoonlijke invloed van een der partijen, wie ze zal nemen.
Christian komt dan plotseling terug en dat maakt, dat de beslissing in zijn voordeel uitvalt. De jongelui vestigen zich in Parijs. Ghislaine ontdekt toevallig, dat Christian in Argentinië veel gehouden heeft van een ander,
| |
| |
maar dat vooral de brieven van zijn moeder hem deden besluiten zijn woord gestand te doen en Ghislaine te trouwen. Het huwelijk berust op een wederzijds misverstand, een wederzijdse opoffering. Ieder met een droevig geheim aanvaarden ze de plicht, die hun huwelijk op hun beiden gelegd heeft.
Of het voor de school geschikt is? Kwaad staat er niet in. Een enkele liefhebber of -ster van lange beschrijvingen van gemoedstoestanden daargelaten, zullen de meeste leerlingen het wel te langdradig vinden.
P. DE JONG.
| |
H. Lauvernière, Les Bévues de Mademoiselle Chinchon. 12 frs. Librairie Plon. Paris. 1934.
Zonder luchthartig of zwaar op de hand te worden, weet de schrijver om een stokoude erftante een stelletje ‘belanghebbenden’ te groepeeren, die na haar dood krijgen wat ze toekomt - al is het dan ook in anderen vorm dan ze dachten.
Voor de hoogste klas is dit boek stellig zeer geschikt.
J. DE SMIDT.
| |
Paul Jolidon, Un Alsacien avec les Corsaires du Kaiser. Librairie Hachette, Paris. 254 p. - 12 frs.
Een Elzasser zeeman, die dienst doet op de Duitsche vloot, vertelt zijn avonturen gedurende den wereldoorlog. Na aankomst in Kiel uit Oost-Azië wordt hij geplaatst aan boord van een kruiser, die tot taak heeft, de Russische voorposten-schepen te verrassen. Daarna maakt hij met een bewapend koopvaardijschip een tocht op de Oostzee, de vijandelijke schepen vernietigend en op de aangewezen plaatsen mijnen leggend. Vervolgens onderneemt hij een tocht met een dergelijk schip op de Noordzee. Zijn schip wordt door de Engelschen tot zinken gebracht en de held van het verhaal komt met eenige andere geredden terecht in een kamp voor gevangenen in Engeland. Na daar geruimen tijd te hebben doorgebracht, worden ze geïnterneerd te Rotterdam, waar ze blijven tot het eind van den oorlog, om dan te vertrekken naar Kiel. Tengevolge van de débâcle heeft een totale ommekeer op de vloot plaats. Onze held voelt zich er niet meer op zijn plaats, en met enkele landgenooten weet hij zijn geboorteland te bereiken.
Geschikt voor de hoogste klassen.
H. PANNEKOEK.
| |
Y. de Coppet: Au Pays du Tchad. In-8o, ill. br. 14 frs. Hachette, Paris.
Een jonge wees, Frédéric, gaat met zijn voogd Diamantin, die een ruw mensch en een oplichter blijkt te zijn, naar Centraal Afrika, waar zijn voogd een katoenplantage wil exploiteeren.
De reis naar Fort-Archambault, de omzwervingen in de omstreken, de gemeenheden van Diamantin, de mislukking van de eerste oogst en de gevolgen daarvan, de brandstichting door den voogd, waarvan deze Frédéric beschuldigt, de vlucht van Frédéric, met zijn hond Couïc en zijn trouwe negervriend N'gakoutou, door de Congo, Oubangui, Tchad en Sahara, waar
| |
| |
zij gered worden door Frédéric's broer luitenant Pierre na een gevecht tegen de Touaregs, dat alles, doorvlochten met geographische en ethnographische gegevens, vormt de spannende inhoud van Coppet's boek.
Dit kloek uitgegeven werk, op uitstekend papier met groote letter gedrukt, zal, ondanks enkele onwaarschijnlijke avonturen, bij onze 3e klassers zeker in de smaak vallen.
S. ELTE.
| |
Jules Romains, Donogoo-Tonka, annoté par P. Valkhoff. Tjeenk Willink, Zwolle.
Een waagstuk van prof. Valkhoff! Een filmscenario vluchtig doorloopen vlak voor de voorstelling gaat nog, maar het te lezen in een klas met de wetenschap, dat de leerlingen de beelden nooit op 't witte doek zullen zien, is misschien wat veel van hen gevergd. Toch kan men de proef wagen, of de droge humor en de burleske overdrijving van Jules Romains 't winnen zullen van de onvermijdelijke eentonigheid der afgehakte zinnetjes en van de al te sobere telegramstijl. 't Stuk lijkt me ten slotte meer geschikt voor de schoolbibliotheek dan voor een klassikale behandeling. Een goede leerling uit de hogere klasse kan er een gezellig uurtje aan beleven, vooral indien hij de met zorg bewerkte woordenlijst gebruikt.
De inleiding is wat erg sober. Van een zo bevoegde hand als die van prof. Valkhoff zou men gaarne de centrale gedachte in 't oeuvre van Jules Romains hebben ontwikkeld gezien en haar bizondere verwerking in deze verfilmde comédie-farce. Op de bevruchtende, suggestieve inwerking van een idee, reëel of illusoir, op een menigte, die door haar tot groep wordt omgesmeed, waarvan Donogoo-Tonka 't vermakelijke bewijs levert, had wellicht sterker licht kunnen vallen.
In dit verband moge ik de opmerking plaatsen, dat in 't algemeen de inleidingen bij onze schooluitgaven van belangrijke Franse letterkundige werken lijden aan te grote beknoptheid. Hebben we geen bewerking van L'Oiseau Bleu van Maeterlinck zonder inleiding, d.w.z. zonder enige poging om de wijsgerige betekenis van 't werk toe te lichten en de herkomst der constructieve denkbeelden aan te geven. (Zie Léon Blum, Au théâtre, 4e série). Ik geloof, dat wij ons beslist hogere eisen mogen stellen.
| |
Eugène Mouton, Voyages et aventures du capitaine Marius Cougourdan, annoté par F.-C. Dominicus. Tjeenk Willink, Zwolle.
Van dit nummer uit de Bibliothèque de la Jeunesse, uitgegeven door Hachette, geeft Dr. Dominicus een verkorte uitgave, die in alle opzichten goed verzorgd is. In zijn voorbericht roept hij de herinnering op aan Tartarin de Tarascon en inderdaad zijn de fantastische avonturen van kapitein Cougourdan kinderen van dezelfde uitbundige verbeelding, die de grenzen tussen werkelijkheid en droomwereld uitwist, als de lotgevallen van de held van Daudet's epos. Alleen kapitein Cougourdan heet Marius, en werkelijk gaan zijn jacht- en reisverhalen niet uit boven de bekende ‘sterke stukken’ van zijn legendarische naamgenoot. Zij missen de fijne ironie en de stijlkwaliteiten van Daudet. Om deze reden en om het wel wat speciale vocabulaire is het boekje m.i. meer geschikt voor de school-bibliotheek dan als klasselectuur.
J.B. BESANÇON.
| |
| |
| |
A l'ombre des célibataires par Germaine Acrémont. Tjeenk Willenk (lectures classiques); annoté par L.F. Rotthier.
In No. 74 van ‘Levende Talen’ (Maart 1933) heeft de Heer S. Elte reeds een bespreking geweid aan dit aardige werkje, waarvan de Heer F.L. Rotthier een verkorte uitgave heeft bewerkt. Ik geloof, evenals de heer S. Elte, dat de leerlingen der hoogere klassen dit ‘amusante’ boek met genoegen zullen lezen.
J.C. DOMMERING.
| |
Grandcoeur. Zénaïde Fleuriot. Libr. Hachette.
Dit boekje behoort tot de serie ‘la Bibliothèque Rose’. Het titelblad ziet er aardig uit; men verwacht een gezellig meisjesverhaal. Het is echter de geschiedenis van een ongetrouwd, gepensionneerd kapitein, die men Grandcoeur noemt om zijn moed en goedhartigheid. Een ouderloos nichtje, door hem opgevoed, treedt tegen zijn zin in het huwelijk met een man, die hem niet aanstaat omdat hij geen zeeman is. De breuk hierdoor ontstaan lijkt onherroepelijk en alle pogingen tot verzoening mislukken. Jaren gaan voorbij. De oorlog breekt uit; de kapitein neemt dienst als vrijwilliger, ontmoet in het leger een jongen van veertien jaar, die van kostschool is weggeloopen om den vijand te bestrijden. Hij voelt zich tot den knaap aangetrokken en geeft den jongen, die zijn leven redt, eveneens den bijnaam Grandcoeur. Later blijkt de jongen zijn petekind te zijn, een zoon van zijn vroegere pupil, en door hem komt de onverhoopte verzoening tot stand.
Een verhaal voor leerlingen uit de tweede klas; de eerste helft van het boekje is vrij langdradig; daarbij lijkt mij het Fransch iets te moeilijk voor de tweede klas, terwijl er voor jongens van dien leeftijd wel belangwekkender boekjes zijn te vinden! De tweede helft is evenwel vlotter geschreven en zou waarschijnlijk menig leerling boeien. Het boekje is aardig geïllustreerd door Henri Faivre.
J.C. SCHILPEROORT.
|
|