Ingezonden.
Naar aanleiding van Dr. Kruisinga's opmerking in het April-nummer, onderaan pag. 116: In het examenverslag van de akte-commissie L.O. van 1935 wordt, naar aanleiding van grammatiese fouten in de vertaling Ned.-Eng., aangeraden ‘meer oefeningen te maken tot toepassing van de spraakkunst.’ Dat is wel een kras staaltje van de methode van de paarden achter de wagen te spannen: de ‘toepassing’ is onvoldoende, dan maar meer toepassing! Zou het nauwkeurig bestuderen van Engelse teksten niet eerder de kennis brengen die nodig is om zelf het geleerde in praktijk te brengen? Op die vraag antwoordt hetzelfde verslag in de afdeling M.O.A. bevestigend! Aan eenheid van leiding ontbreekt het in de kommissie klaarblijkelik totaal.
volgt hier alsnog mijn mening hieromtrent, die als noot niet achterwege had mogen blijven. Naar mijn ervaring in beide examencommissies is er een wezenlijk verschil in doel en de daaruit voortvloeiende eisen bij L.O. en M.O.A. In het ene geval is voor de vertaling Ned.-Eng. een vaardigheid nodig in het toepassen van spraakkunstregels (waartoe de candidaat natuurlijk moet zijn gekomen langs inductieve weg), die verkregen wordt door dit vaak te doen, terwijl in het andere geval een ‘verdiepte’ kennis van, en een juist inzicht in grammaticale verschijnselen slechts door een voortdurend toetsen aan, en aanvullen met waarneming uit eigen lectuur te bereiken is. De bedoelde ‘aanbevelingen’, zo geheel verschillend van aard, wijzen daarom m.i. geenszins op een ongerijmdheid of een ontbreken aan eenheid van leiding in de commissie.
l.j. guittart.