Openingsrede van den voorzitter op de algemene vergadering van 5 jan. 1935.
Dames en Heren, ik heet U allen hartelijk welkom op onze Algemene Vergadering. In het bijzonder begroet ik den vertegenwoordiger van Z.E. den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, Dr. van den Ent, en den Voorzitter van de Onderwijsraad, Prof. Woltjer. Verder Prof. de Vooys en de vertegenwoordigers van bevriende verenigingen, Mej. Dr. Portengen en de Heren Oberman, Dr. de Noo, Dr. Staverman, Pleiter en de Jong.
Een speciaal woord van welkom richt ik tot onzen oudsecretaris, Dr. v.d. Ent, thans hier aanwezig in zijn nieuwe functie van inspecteur van het G. en M.O. Het heeft ons moeite gekost op de bestuursvergaderingen aan zijn afwezigheid te wennen. Thans, nu hij tot ons is weergekeerd, voelen wij ons eigenlijk pas weer compleet en wij zijn trots ook hem te kunnen tonen, dat Lev. Talen, waarvoor hij zoveel heeft gewerkt, is gebleven een bloeiende vereniging. Ons ledenaantal is in het afgelopen jaar weer aanmerkelijk gestegen en nadert thans de 1000. Dat is voor een corps als het onze een opmerkelijk groot aantal en het wijst uit, in hoe hoge mate de problemen van het taal- en literatuuronderwijs de belangstelling hebben van hen, die dit onderwijs dienen. Onze vergaderingen worden goed bezocht. Ook vandaag is deze grote zaal, die aan enkele honderdtallen plaats biedt, weer geheel gevuld. De secretaris en de penningmeester zullen U straks meer in bijzonderheden verslag doen van de werkzaamheden der Ver. in het afgelopen jaar. Mijn taak is het hier echter, hen namens ons allen te danken voor het vele werk, dat zij zich voor de Ver. hebben getroost en hun de verzekering te geven, dat hun moeite ook in de toekomst op de warme waardering der leden rekenen kan.
Wij kunnen de naaste toekomst van onze Ver. met gerustheid en optimisme tegemoet zien. Anders echter staat het met het ambtelijke werk, dat aan ons is toevertrouwd. Ik zal de bekende oorzaken, waardoor het peil van het onderwijs dalende is, de veel te zware belasting der docenten, de al te grote klassen met stilzwijgen voorbijgaan en neem aan, dat de ongunstige