| |
Algemene vergadering 1935.
Vergadering van de Franse sectie.
In zijn openingswoord spoort de voorzitter de vele aanwezigen aan toch vooral actief deel te nemen aan het werk der vereniging. Dat hieraan nog al wat ontbreekt, bewijst de grote moeilijkheid sprekers te krijgen.
Daarna krijgt Dr. K. Riemens het woord over het onderwerp: Vocabulaire.
Bij ons onderwijs in de onderbouw, aldus spreker, hebben
| |
| |
we te maken met vocabulaire en grammaire. Voor 't passief gebruik van de taal is de eerste van meer belang. Daarover wil spr. het thans hebben.
De eerste vraag is nu: In welke richting moeten de woorden geleerd worden, Frans-Hollands of omgekeerd, of beide? 't Leren van de woorden Frans-Holl. lijkt spreker voldoende. Bovendien is deze wijze van leren de gemakkelijkste, mits men de woorden steeds in zinsverband geeft. Losse woorden worden te snel vergeten. Om de leerlingen het woord solution = oplossing te leren, geeft men b.v. de zin: Je cherche la solution du problème. De betekenis van solution dringt zich vanzelf op, daar in de geest van de leerlingen de Nederl. begrippen vraagstuk en oplossing geassocieerd zijn.
Het zal dus nodig zijn de leerlingen stelselmatig te oefenen in 't herkennen van woorden. Maar hoe? Zal het zijn alleen door lezen? Moet daarbij alles worden opgezocht? Spreker meent, dat alleen door lezen de vocabulaire te beperkt blijft, temeer daar dan te veel aan het toeval wordt overgelaten. Vaak worden dan overbodige woorden geleerd, hetgeen spr. aantoont met een willekeurige bladzijde uit Tartaran de Tarascon.
Dikwijls constateren we hinderlijke en onverwachte lacunes in de woordenschat der leerlingen. Spreker heeft een proef genomen met een nieuwe 4e klasse, waarvan hij de leerlingen niet kende. Een 50-tal veel voorkomende woorden, zoals impitoyable, insolent, confession, gratitude, imposant enz., werden in zinnetjes ter vertaling gegeven. Hiervan werd slechts 58% goed vertaald.
Het blijkt dus nodig zijn toevlucht te nemen tot een opzettelijk voor ons doel samengestelde vocabulaire. De meeste vocabulaires geven echter alleen losse woorden op de gis samengebracht. Bovendien staan er te veel concrete en veel te weinig abstracte woorden in, hetgeen spr. toelicht met een bladzijde uit een veel gebruikte vocabulaire.
Een nieuwe weg is gevolgd in de boekjes, die spreker heeft samengesteld met behulp van het French Word Book tabulated and edited by George E. van der Beke, New-York. Hij heeft die woorden tot logiese groepen geordend en in samenhangende leesstukjes bijeengebracht, zodat deze een goede basis vormen, die door de lectuur kan worden verbreed en versterkt.
Uit de discussie, waaraan door verschillende aanwezigen werd
| |
| |
deelgenomen, bleek, dat men over 't algemeen vrij scepties staat tegenover het gebruik van vocabulaires.
Vervolgens gaf de Voorzitter het woord aan ondergetekende over: Het Frans op de lagere school.
Deze begint met te constateren, dat de afschaffing van het Frans op de lagere school eigenlijk tot een paskwil is geworden. Op alle mogelijke manieren wordt getracht de kinderen wat kennis van het Frans bij te brengen, voordat ze naar H.B.S. of Gymnasium gaan. Op sommige scholen wordt onder de schooluren les in 't Frans gegeven, er zijn cursussen, die uitgaan van de school, van verenigingen, van particulieren, er zijn ouders, die de laatste maanden vóór de H.B.S. nog gauw wat Frans trachten te leren aan hun eigen kinderen. Het gevolg daarvan is een chaotiese toestand in onze eerste klassen. Op een aantal van 25 leerlingen is 't meestal zo, dat 4 of 5 geen Frans hebben geleerd, terwijl het onderwijs in die taal bij de anderen varieert tussen 1 en 4 jaar. Waar nu de Franslozen recht hebben op voor hen vruchtdragend onderwijs in het Frans, moet van de grond aan begonnen worden, zodat de belangstelling van de overigen vaak te wensen overlaat. De eerste maanden gaan meestal verloren met in deze warwinkel wat orde te scheppen.
Het wordt dus hoog tijd aan deze noodtoestand van overheidswege een einde te maken. Maar hoe? Verbieden onderwijs te geven in 't Frans aan kinderen van de lager eschool, gaat natuurlijk niet. Het Frans weer invoeren b.v. in de laatste 2 leerjaren van de l.s.? Dat zal misschien ook op bezwaren stuiten, hoewel 't begin daarvan hier en daar reeds bestaat. Misschien was het 't beste de H.B.S. en het Gymnasium weer het recht te geven bij het toelatingsexamen weer enige, zeer nauwkeurig omschreven kennis, van het Frans te eisen, aan de ouders overlatend op welke wijze zij die kennis willen laten bijbrengen.
Verreweg de meeste aanwezigen blijken het met den spreker eens te zijn, dat de chaos bestaat en dat er wat aan gedaan dient te worden. Ten slotte wordt uit de discussie het besluit geboren er bij het H.B. op aan te dringen aan deze zaak zijn volle aandacht te schenken en te onderzoeken, wat in deze te bereiken is.
Hierna sluit de voorzitter deze zeer druk bezochte en zeer geanimeerde sectievergadering.
A. VAN NOORD.
| |
| |
| |
Vergadering van de Duitse sectie.
De goed bezochte sectievergadering voor Duits wordt door den Voorzitter, Dr. G. Ras, om 2 uur geopend.
Deze geeft na mededeling, dat het bestuurslid Dr. A. Meyboom door buitenlands verblijf verhinderd is de vergadering bij te wonen, het woord aan den spreker Dr. D.J.C. Zeeman, voor de behandeling van zijn onderwerp: ‘Goethe's Faust en Iphigenie in de les.’
Nadat de inleider gewezen heeft op de bijzondere sfeer, nodig voor een literatuurles, spreekt hij als zijn mening uit, dat van ‘Klassikertod’ geen sprake kan zijn, omdat afgezien van Faust en Iphigenie veel van Goethes Lyrik, van Götz en zelfs van Wilhelm Meister tot de leerlingen spreekt. Hij geeft er de voorkeur aan, Faust de leerlingen niet in handen te geven, maar het belangrijkste voor te lezen, waarbij hij zich ten doel stelt de leerlingen inzicht te geven in het verloop der handeling en daardoor vooral in de verhouding Faust-Mephisto. Spreker geeft nu een analyse van het werk, legt de nadruk op Faust als Sturm-en-Drang-natuur en op de tegenstelling tot den rationalist Wagner. Hoe diep men op het wezen van Mephisto zal ingaan, hangt voor een deel van de klasse af. Doch de gemiddelde leerling zal de idee der polariteit God-Satan en het wezen van Mephisto als de negatieve, tot levendiger streven prikkelende geest kunnen beseffen. Eveneens zal hij begrijpen, dat de Gretchentragödie betekent: bedwelming in zinnelijke genietingen, maar dat de liefde tot Gretchen voor Faust een hogere betekenis heeft. De inleider wijst op het geraffineerde spel van Mephisto, op Gretchens intuitieve afkeer van Mephisto, op de klimax in de scènes: Gr. am Spinnrad, Zwinger, in de Dom, de Heksensabbath, en in de Kerker.
Van het tweede deel acht hij voor de leerlingen weinig geschikt. Faust vindt zijn geluk in het onbaatzuchtig werk, een strook land tot woonplaats van een vrij en gelukkig volk te maken. Hij heeft dit niet aan Mephisto's invloed, maar aan eigen kracht te danken. Mephisto heeft dus de weddenschap verloren, en aan Faust is de ware zin van 't leven geopenbaard: werken voor anderen en met anderen.
Iphigenie vindt spreker beter dan andere werken wegens de dramatische spanning, de verheven denkbeelden en de schone
| |
| |
taal, terwijl dit drama bovendien de mogelijkheid geeft Goethes ontwikkeling van Sturm-en-Drang-dichter tot klassiek dichter te demonstreren.
Hij wil niet het hele werk in de klas lezen, omdat het te tijdrovend zou zijn en de belangstelling gedood zou worden, hij wil het ook niet thuis laten lezen en in de les bespreken, omdat hij het nodig vindt, dat de leerlingen zelf luid lezen.
Noodzakelijk is het, een inleiding over de voorgeschiedenis te geven, de eerste monoloog voor te lezen en te behandelen (weinig verklaringen), en de leerlingen zelf te laten lezen, om ze aan de versmaat te wennen. Er dient met zorg uitgezocht te worden, wat ze thuis kunnen prepareren (b.v. Iphigenies geschiedenis van haar geslacht, dialogen Pylades-Orest), en wat in school gelezen moet worden (o.a. Pylades plan, Iphigenie-Orest, Parzenlied). Van het thuis lezen verwacht de inleider als resultaat, dat de leerlingen de korte inhoud mondeling of beknopt schriftelijk weergeven. Hij wijst er op, dat hij grote waarde hecht aan het voorlezen door de leerlingen, ook met verdeelde rollen en dat hij bij de behandeling de nadruk wil leggen op de dramatische spanning, de innerlijke strijd van Iphigenie, de strijd tussen twee wereldbeschouwingen, die tot resultaaat heeft, dat Iphigenie weigert de oude wet der bloedige mensenoffers te gehoorzamen en zich beroept op de wet der humaniteit.
Van de gelegenheid, om vragen te stellen, of opmerkingen te maken, werd door vrij velen gebruik gemaakt.
De Voorzitter, de heren Brouwer en Kroes vinden het minder gewenst, dat spreker Faust slechts fragmentarisch vóorleest. Zij lezen Faust in zijn geheel; de heer Kroes vreest bovendien, dat door sprekers methode de leerlingen een versplinterde indruk van het werk krijgen zonder het geheel te overzien. De heer de Buisonje heeft de ondervinding, dat het lezen door leerlingen in den regel een fiasco is, hij leest daarom zelf voor. De heer Heemstra vindt het altijd teleurstellend de leerlingen thuis in Faust en Iphigenie te laten werken, terwijl de heer Van den Andel liever Goethes Lyrik op de voorgrond zou willen stellen.
Ten slotte wijst de heer Flothuis op een gemis in de inleiding. Hij had gaarne gezien, dat spreker de betekenis van Goethe voor onze tijd in het licht gesteld had. Hij acht de waarde van Goethe voor onze kultuur een belangrijk tegengif tegen de hedendaagse vervlakking.
| |
| |
De heer Zeeman beantwoordt de verschillende sprekers, hij wil de behandeling van Schiller en Goethe niet langer laten duren dan tot aan de Kerstvacantie en kan er veel tijd aan besteden, omdat hij aan een A-school verbonden is.
Enkele heren komen terug op het behandelde in de morgenvergadering.
De heer Pleyter legt de vergadering de vragen voor, welke methode de meeste aanbeveling verdient, capita selecta te lezen of het hele werk, nauwkeurig te lezen of zich alleen tot de inhoud te bepalen, en dus literatuuronderwijs gescheiden te houden van het verwerven van woordenkennis, en hij voegt er aan toe, dat hij de angst, om literatuurgeschiedenis te laten leren, niet begrijpt.
De heren Van Veen en Koopman vragen, hoe men over het mondeling eindexamen denkt, nu het examen in ‘literatuur’ afgeschaft is, waarop de Voorzitter naar de enquête van het Hoofdbestuur verwijst.
De heer Van Liere gaat in op enkele gemaakte opmerkingen en zegt, dat men zich duidelijk moet maken, wat men onder literatuur verstaat. Hij geeft de raad alle dood feitenmateriaal buiten bespreking te laten, en alleen het karakteristieke van de groten te behandelen en die in hun tijd te plaatsen.
Op een vraag van den heer Strauss, hoe men staat tegenover het gebruik van Duitse letters, antwoordt de Voorzitter, dat hij deze vraag in het H.B. aan de orde zal stellen en er op zal aandringen, om onder de leden van de Duitse sectie een enquête over dit vraagstuk te houden.
De Voorzitter dankt den inleider voor zijn interessante voordracht, den heer Jongejan voor het vele en vruchtbare werk en de grote moeite, die hij zich getroost heeft bij het samenstellen van de literatuurlijst in ‘Levende Talen’; hij spoort de aanwezigen aan, hem copie te leveren voor ons tijdschrift en zich beschikbaar te stellen voor het bespreken van boeken en sluit om ± 4 uur de vergadering.
Haarlem.
C. BROUWER.
| |
Vergadering van de Engelse sectie.
Nadat de voorzitter de aanwezigen heeft welkom geheten en zijn vreugde heeft uitgesproken over de grote opkomst, - er waren ± 50 mensen - deelt hij mede dat, in overleg met
| |
| |
Dr. R.W. Zandvoort, diens inleiding over ‘Het Engels van onze leerlingen’, zal worden voorafgegaan door punt 2 van de agenda: een eventuele voortzetting van de besprekingen over het in de ochtendvergadering gehoorde. - Ter inleiding wijst hij zelf met enkele woorden op het opvallend verschil in de houding van de drie sprekers van de ochtendvergadering t.o.v. het literatuuronderwijs in de hoogste klassen, waarna door Dr. W. v. Doorn nog eens de nadruk wordt gelegd op het feit, dat men het er toch algemeen over eens schijnt te zijn, dat er geen scheiding mogelijk is tussen literatuuronderwijs en lectuur.
Voorts wenst Mej. Opstelten nog terug te komen op een door Dr. Habbema in zijn ochtendinleiding gemaakte opmerking, waaruit bleek dat hij ‘vertalen an sich’ overbodig achtte, hetgeen wel niet direct, maar toch, zoals de voorzitter opmerkt, indirect verband houdt met het literatuur-onderwijs, daar met deze questie de tijdsverdeling van de weinige uren, die men in die twee hoogste klassen voor de Moderne Talen tot zijn beschikking heeft, ten nauwste samenhangt. Mej. Opstelten, nu, meent, dat men door een gedeelte van de tijd te gebruiken voor het nauwkeurig vertalen van speciaal hiervoor bestemde stukjes, van de noodzakelijkheid ontheven is bij de lectuur alles precies uit te pluizen, h.i. is een algemene indruk van het gelezene het belangrijkste. Hiertegenover stelt Dr. Habbema nogmaals zijn opvatting dat, behalve dan als proefwerk, vertalen uit speciaal hiervoor bestemde boekjes vergooide tijd is: de gedachten in dergelijke stukjes zijn gewoonlijk de moeite van het vertalen niet waard en wat die algemene indruk betreft: oppervlakkig lezen doen onze leerlingen wel voor zich zelf, in hun vrije tijd.
In tegenstelling met den voorzitter, die evenals Mej. Opstelten, van oordeel is, dat men ook over dingen heen moet kunnen lezen en niet te lang met een roman of een toneelstuk bezig moet zijn, wat dodend werkt, deelt Dr. Veldkamp de opvatting van Dr. Habbema, dat onze leerlingen door en door moeten begrijpen, wat ze onder de ogen krijgen, anders loopt 't licht uit op schijnkennis.
Dezelfde spreker zou gaarne vernemen, hoe men aan interessante, niet al te ouderwetse boeken voor z'n schoolbibliotheek moet komen, nu hiervoor tegenwoordig weinig of geen geld beschikbaar wordt gesteld. Uit mededelingen van verschillende kanten blijkt dat er nog allerlei mogelijkheden bestaan.
| |
| |
Dan volgt, op een desbetreffende vraag van Dr. Inglis Arkell, een discussie over de questie, of men een stuk van Shakespeare in zijn geheel moet lezen, of dat men meer heeft aan een bespreking en het voorlezen van fragmenten.
Op een vraag van den heer Scherpbier, of de Engelse sectie niet haar houding dient te bepalen ten opzichte van de maatregel van de regering betreffende literatuur als eindexamenvak, zegt de voorzitter dat hij hiervoor de tijd nog niet gekomen acht en men toch de uitslag van de door Dr. de Liefde ingestelde enquête dient af te wachten.
Daar niemand verder het woord verlangt over dit punt van de agenda, houdt Dr. R.W. Zandvoort vervolgens een interessante inleiding over de pre-scolaire en extra-scolaire kennis van het Engels bij onze leerlingen, welke kennis, te oordelen naar het door hem verzamelde materiaal, hoofdzakelijk ontleend is aan sport, film en radio. Wij, docenten, dienen rekening te houden met deze invloeden om niet 't contact met onze leerlingen te verliezen, maar ook om de strijd aan te kunnen binden tegen 't steeds groter wordend aantal Anglicismen in onze taal.
Nadat aan de verzameling van Dr. Zandvoort nog door verschillende aanwezigen een en ander uit eigen ervaring is toegevoegd, dankt de voorzitter den inleider, waarna punt 3 van de agenda, de rondvraag, aan de orde is.
De Heer Bruggeman meent, dat het op de weg van de Engelse sectie van de Ver. v. L.L.T. ligt om de Ned. Radio Omroep, gezien de moeilijke uitspraak van de meeste Engelse namen, aan te raden gebruik te maken van een Pronouncing Dictionary.
Hierna is 't woord aan Dr. E. Kruisinga. Hij wijst op het belang van deze vergaderingen, maar op het nog veel grotere belang van het orgaan der vereniging ‘Levende Talen’, waaruit ook diegenen, die niet op de vergadering aanwezig kunnen zijn, kunnen zien wat er in de vereniging omgaat. Dit orgaan dient dan ook open te staan voor alle leden, die iets te zeggen hebben. Hij meent nu het ‘vrije woord’ bedreigd te zien en zou gaarne een schrijven van den Heer Broers voorlezen, een door de redactie geweigerde antikritiek op de bespreking door Dr. de Maar van het Eng. Schoolwoordenboek door A. Broers en J. Smit Jr., in Levende Talen van October l.l.
Na enige discussie - deze questie hoort volgens verschillende
| |
| |
aanwezigen in de Algem. Verg. thuis - wordt het schrijven van den Heer Broers, op voorstel van Dr. Habbema, zonder commentaar of verdere discussie voorgelezen, waarna de vergadering, niets meer aan de orde zijnde, door den voorzitter wordt gesloten.
M.B. PORTHEINE.
|
|