Illustratie bij het literatuur-onderwijs.
Hoe groot de voldoening ook was die wij gesmaakt hebben bij het voorbereiden en installeren van onze stand in Parijs, in éen opzicht heeft deze arbeid ons teleurstelling gegeven.
Ik ging uit van de veronderstelling dat er in ons corps leraren-kunstenaars waren, niet in de eerste plaats lui die aan den weg zouden timmeren, veeleer verscholen genieën, mensen die in alle bescheidenheid hun weg gaan, en, zonder enig bejag naar eer of mensengunst, de volmaaktheid zoeken te bereiken.
Om U de waarheid te zeggen, heb ik dat geloof nog niet verloren. Evenwel is er niet veel van gebleken, toen collega R. en ik, in onze kring en elders, vroegen om zichtbare bewijzen van zulke strevingen, niet ten einde een weg tot bekendmaking te openen, maar alleen om aan Frankrijk zelf een bewijs te kunnen geven van de liefde en toewijding die Nederlandse leraren soms aan den dag leggen om de schone franse taal en de wonderbare franse letterkunde dichter te brengen bij, en ze een plaats te geven in de geest en het gemoed van de opgroeiende nederlandse jeugd.
Aan onze oproep hebben gevolg gegeven acht collega's, als Riemens en ikzelf ons er bij rekenen. Dat resultaat nu was tamelijk teleurstellend.
In wat op onze tentoonstelling te zien is, en in dat wat er ontbreekt, vond collega Riemens een aanleiding, om als sectie-voorzitter, de aangelegenheid van de illustratie bij ons onderwijs in het Frans op deze samenkomst aan de orde te stellen, en ik heb gemeend, aan zijn vererende uitnodiging om het onderwerp bij in te leiden, gevolg te moeten geven.
Ik gevoel wel dat ik geen pretentie hebben mag om als wegwijzer in Uw midden op te treden. Over de resultaten van mijn onderwijs ben ik allerminst tevreden. Op elk eindexamen moet ik verscheiden van mijn leerlingen onvoldoende geven.
Maar het is toch ook niet nodig dat ik een model voor U zou zijn. Een vereniging als de onze is er een die het best zal bloeien wanneer er veel uitwisseling van gedachten is. Aanvaard mij dus als unus inter pares.
Eén ding staat vast voor me, namelijk dat ons onderwijs zo aanschouwelijk mogelijk moet zijn. Bij elke les moet ons bord vol zijn geschreven. Ik herinner mij uit lang vervlogen dagen een zin waarvan ik de betekenis steeds meer leer beamen: Gelijk men de beschaving van een volk kan afmeten naar het gebruik van zeep, zo kan men de stand van het onderwijs bepalen naar het gebruik van krijt. Dit geldt in volle zwaarte voor het onderwijs in taal: de gezichtsindrukken moeten de auditieve onophoudelijk steunen. Accolades, pijltjes, rechten en krommen, cijfers en strepen zijn bij het onderwijs in een taal even hard nodig als bij dat in het rekenen. Het onderscheid tussen retourner en revenir, apporter en emporter, tussen il est triste en c'est triste behandel ik nooit zonder vierkanten, lijnen en pijltjes op het bord te zetten. Bij de vervoeging van het werkwoord maak ik in de tweede klas altijd gebruik van vijf kleuren voor de vijf oorspronkelijke vormen: rood voor de inifinitief, geel voor het participe présent, en zovoort. Het werkwoord barrer haal ik nimmer aan, zonder een bordje te tekenen, waarop ik Rue barrée schrijf, en in de eerste klas veroorzaak ik altijd wat hilariteit als ik een halfcirkeltje teken met het woord OCCUPÉ er op en een pendant met LIBRE. Als ik dan vraag: waar zou dat in Frankrijk te lezen staan, geloof dan maar, dat er niet een is die niet lacht. En zo meer.
Maar ik zou het nu niet hebben over de illustratie als factor bij het onderwijs in het algemeen, maar in 't bizonder bij het letterkunde-onderwijs.
Onderwijs geven in een vreemde taal, a fortiori, in de letterkunde