Levende Talen. Jaargang 1937
(1937)– [tijdschrift] Levende Talen–
[pagina 65]
| |
Vergadering van de Duitse sectie.De Voorzitter opende de vergadering met een woord van welkom aan allen. Vervolgens dankte hij den Heer Sparnaay voor het vele, wat hij als voorzitter van het Hoofdbestuur voor ‘Levende Talen’ gedaan had. Spreker memoreerde het feit, dat gedurende de laatste jaren steeds leden van de Duitse afdeling het algemeen voorzitterschap hadden bekleed. Nooit echter beleefde de vereniging zo'n geweldige groei als juist onder den aftredenden voorzitter. Hierop volgde de verkiezing van een nieuwen sectievoorzitter en van nieuwe bestuursleden. Tot voorzitter van de Duitse sectie werd gekozen de secretaris, Dr. C. Brouwer uit Haarlem, wiens verkiezing Dr. Sparnaay bepleitte. Dr. Ras gaf nu de leden in overweging hun stem uit te brengen op een vertegenwoordigster van het bijzonder onderwijs en wel op Mej. R.M. de Jong te Utrecht. Na de verkiezing van den secretaris tot voorzitter, werden de Heer J.H. Schouten te Den Haag en Mej. R.M. de Jong tot bestuursleden gekozen. In het Bestuur zijn dus nu alle schooltypen van het openbaar en bijzonder onderwijs vertegenwoordigd. Vervolgens gaf de voorzitter het woord aan Dr. J.C. de Buisonjé, die op zeer duidelijke wijze uiteenzette, hoe hij zijn leerlingen het Duits-spreken bijbrengt. Van naspreken komen zij langzamerhand tot zich zelfstandig uitdrukken (voor uitvoeriger verslag van de lezing zie verder in dit nummer). Daarna droeg de Heer L. Straus voor: Tohuwabohu van Gronemann en Jaakobs Traum van Beer-Hofmann. Wegens tijdgebrek moest hij van het voordragen van Armut van Wildgans afzien. De Voorzitter wees er in zijn dankwoord op, dat het juist zowat 25 jaar geleden was, dat de Heer Straus voor 't eerst ‘op de planken’ kwam en sprak de wens uit, dat hij nog vele jaren door z'n voordrachten op even voortreffelijke wijze het onderwijs in Duitse literatuur mocht dienen. De Secretaris dankte ten slotte den Heer Ras nog met een kort woord voor al hetgeen hij als voorzitter voor de Duitse sectie gedaan had, waarna Dr. Ras de vergadering te 4.30 sloot.
R.M. DE JONG. | |
[pagina 66]
| |
Lezing van Dr. J.C. de Buisonjé.
| |
[pagina 67]
| |
voor de meer gesynthetiseerde oefening in het eigenlijke spreken, al is dit in de tweede klas nog naspreken. Nooit is de spraakkunst doel in zich zelve. Wel is gedegen kennis van de spraakkunst voor onze leerlingen, die Duits moeten leren spreken, vereist. Na de Kerst wordt het aantal leesuren 2. Hiervoor neemt Spr. kleine novellen. De novelle wordt door hem eerst in zijn geheel zo goed mogelijk voorgedragen, daarna deel voor deel door leerlingen gelezen en vertaald. Die vertaling laat hij hen zoveel mogelijk zelf vinden. De moeilijke woorden worden opgeschreven. Vervolgens laat Spreker uit de behandelde novelle een uittreksel maken en wel op deze manier: het belangrijkste laat hij in het boek onderstrepen, dit wordt ingeschreven en van buiten geleerd. Ook in deze klas wordt er dus van de leerlingen, wat dit onderdeel betreft, weinig zelfstandig werken vereist. Aan het einde van het jaar worden door Spr. ook steeds enkele gedichten voorgedragen en behandeld. Alleen de moeilijke delen worden vertaald. Door de leerlingen laat Spr. meestal geen gedichten voordragen, vroeger deed hij dat wel, het was bijna steeds een kwelling voor het oor. 3e klas. De bestudering van de grammatica neemt 2, na de Kerst 1 van de 3 lesuren in beslag. Het onderwijs in de leesstof gebeurt bijna op dezelfde manier als in de 2e klas, met dat verschil, dat Spr. nu langzamerhand van de leerlingen een meer eigen, vrijer gebruikmaking van het verworvene meent te mogen verlangen. Nieuw is, dat de leerling nu zelfstandig iedere week een uittreksel moet maken uit één blz. van de behandelde leesstof, daarbij zoveel mogelijk woorden en zinswendingen uit het behandelde proza gebruikend. Meer kan men van derde-klassers nog niet eisen. Dit uittreksel wordt weer van buiten geleerd. In de loop van het schooljaar (b.v. met St. Nicolaas, Kerstmis enz.) vergast Spr. zijn leerlingen op kleinere voordrachten, want ook dit beschouwt hij als een middel om de leerlingen het Duits-spreken bij te brengen. 4e en 5e klas. Het éne van de 2 lesuren wordt gewijd aan vertalen en aan het bestuderen van woorden en zinnen uit Gerzons ‘Schwere Wörter’, het andere uur aan lectuur besteed. Als lectuur neemt Spr. vooral toneelwerken, daarnaast ook vertellend proza. Spr. vertelt vooraf iets over den dichter, zijn werken, zijn leven, zijn tijd, in klasse 4 ook over toneel en toneelspel. Dan begint de lectuur. Eerst draagt Spreker 6, 8, 10 blz., iedere rol zo scherp mogelijk karakteriserend, voor. Daarna verklaart hij een gedeelte, waarbij de klas noteert. De klas moet dan thuis 't gelezene opnieuw lezen, bestuderen, moeilijke woorden opzoeken, opschrijven en leren en bovendien een uittreksel van ± 1 blz. er van maken. Dit moet de leerling voor de klas vrij kunnen voordragen. Ook nu nog is 't Spr. niet onaangenaam, wanneer de leerling woord en zin direct aan het werk ontleent. Soms ook laat Spr. een leerling een paar bladzijden vóór de klas lezen, daarbij lettend op klank, woord, zin, melodie enz. In rollen verdeeld lezen bevalt Spreker slecht. Ook kunnen de leerlingen in deze les over niet begrepen moeilijkheden uit 't thuis bestudeerde vragen stellen. Dit gesprek over en weer gebeurt vrijwel geheel in 't Duits. Een ander middel in deze klassen om de leerlingen Duits te laten spreken zijn de voordrachten, die over 9 à 10 lesuren verdeeld worden. In deze uren krijgen telkens 3 leerlingen gelegenheid ± 10 à 15 min. over een door hen gekozen onderwerp in het Duits te spreken. Zijn aantekeningen mag de leerling raadplegen bij deze voordracht. De zelfgekozen onderwerpen zijn zeer verschillend. Soms ook komt een leerling Spr. om een onderwerp vragen; hij heeft boeken met korte Duitse opstellen en twee | |
[pagina 68]
| |
Duitse tijdschriften, die hij aan de leerlingen voor dit doel uitleent. Sommige leerlingen ‘draaien af’, andere weer blijken geboren redenaars. Vele maken taalfouten - deze noteert Spr. gedurende de voordracht op 'n stuk papier - enkele ook vallen op door hun verzorgde taal (dit laatste sporadisch). Meestal zijn de leerlingen na afloop huiverig aan een debat deel te nemen, maar steeds probeert Spr. hen in de beoordeling voor het vaststellen van het cijfer te betrekken. Bovendien houdt Spr. zelf in de 4e en 5e klas 5 à 6 maal per jaar een voordracht, gewoonlijk over een onderwerp uit de Duitse letterkunde; door te luisteren naar goed Duits immers, leren de leerlingen zelf ook beter spreken. De conclusie is: Sprekers eerste zorg is, de leerlingen er toe te brengen, Duitse teksten nauwgezet te lezen en te vertalen, d.i. te verstaan. Daarmee verbindt zich langzamerhand het verstaan van gesproken taal. Naast het aankweken van deze passieve taalkennis wordt tevens gebouwd aan de actieve taalkennis van de leerlingen. Zodoende bereiken ze een vaardigheid in het spreken, welke men met de benaming ‘redelijk goed’ kan betitelen.
R.M. DE JONG. |
|