Boekbesprekingen.
Wat veranderde in 1936 in de Nieuwe Spelling van het Nederlands, door Dr. J.J.B. Elzinga en Dr. A.J. de Jong. Amsterdam. N.V. Uitgeversmij. ‘Kosmos’. ƒ 0,25.
Na wat Dr. A.J. de Jong in Levende Talen no. 91, pag. 291-297 over de nieuwe examenspelling schreef, kan ik met een korte aankondiging van ‘Wat veranderde’ volstaan en zal mij ertoe bepalen de bezwaren van de beide collega's Elzinga en De Jong nog eens te onderstnepen. Inderdaad, de spellingonzekerheid moet zo spoedig mogelijk opgelost worden zonder een regeling der kennelijke mannelijke woorden. Het meer geopperde voorstel voorkomende op pag. 13 van deze brochure en op pag. 296 Lev. Talen 91 lijkt me dan ook zeer verstandig:
‘Een verbuigings-n bij het lidwoord de, bij de voornaamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden of daarmee gelijkstaande verbuigbare woorden moet alleen dan geschreven worden, als de -n in de beschaafde omgangstaal wordt gehoord. Bij tweeërlei uitspraak is ook tweeërlei schrijfwijze goed.
Het recht van letterkundigen en van andere schrijvers om een -n te schrijven, waar zij menen daardoor een artistiek effect te bereiken of duidelijkheid te bevorderen, wordt uitdrukkelijk erkend.’
Dit is een goede oplossing van vele zwarigheden. Er zijn nu eenmaal mensen die op aanvaardbare gronden hier en daar een -n achter een verbuigbaar woord willen zien en horen, er zijn anderen, die ook op aanvaardbare en bovendien taalkundig stevig gefundeerde gronden deze -n niet wensen te schrijven noch te spreken. Laten de laatsten de eersten en de eersten de laatsten hun voorkeur niet opdringen: er zal vrede op spelling-gebied en zekerheid bij het onderwijs zijn en de crisis zal er niet langer om duren. Ik vrees evenwel, dat deze spellingpolitiek bij uiterst rechts en links verontwaardigd zal worden afgewezen als zijnde niet ‘principiëel’.