Wenselijke betutteling.
De opmerking, dat het gebruik van de tijden der ww. in Karel en Elegast te wensen overlaat, had ik liever achterwege gelaten of elders geplaatst, voor de leerlingen niet zo in 't oog vallend: zij zien er licht een veroordeling in.
Lev. Talen 92, 439.
Deze woorden van de Heer Zijderveld hebben mij in het hart geraakt. Misschien ook andere leraren in het Nederlands, die het hun taak achten, de leerlingen onze moderne auteurs te leren genieten, maar beseffen dat niet iedere tittel en jota in hun werken navolgenswaard is.
Indignor, quandoque magnus dormitat Couperus. In menig leesboek komt zijn Naumachie voor, en gelukkig. In de grote stad althans is soms een vierde klas al vatbaar voor die nuchtere waarneming van Romeins leven en die heldere compositie. Bederft men nu niet het genot, als men noodgedwongen telkens waarschuwingen geeft van het kaliber: ‘denk erom, dat wij mobile bruggen met ie schrijven’, of als men een even noodzakelijk gesprek over hypercorrectie begint naar aanleiding van dacht mij in plaats van ‘docht mij’? Of men moet over dergelijke eigenaardigheden een boom opzetten, wat natuurlijk heel leerzaam is en gelegenheid geeft tot de wildste excursen, óf men moet ze kortweg voor ‘fout’ verklaren (anders verschijnen ze immers prompt in het volgende opstel), en in beide gevallen werkt men zichzelf tegen. Het kritische auditorium denkt allicht: hoe kan iemand een groot schrijver zijn, als hij niet eens behoorlijk Nederlands weet te schrijven?
Men zou de eerbied voor verscheiden schrijvers vergroten tegelijk met het nuttig effect van de leesles, als men ertoe kon komen, de teksten in de bloemlezingen (hoogst óneerbiedig, en onfilologisch) zó te beschoolmeesteren, dat discussies vermeden worden die het vertrouwen in de auteurs verzwakken, onverdiend verzwakken natuurlijk. Zelfs maak ik me sterk, dat bij de goede betrekkingen die tegenwoordig heersen tussen veel taalleraren en veel ‘letterkundigen’, bloemlezers met auteurs of hun erfgenamen zouden kunnen overleggen over vrij ingrijpende wijzigingen, waardoor de voorraad bruikbare leesstukken aanzienlijk verrijkt zou worden. Wie, om maar één voorbeeld te noemen, zou de klas niet graag laten genieten van de aan Cervantes