Ingezonden.
Het ‘Antwoord’ van de heer H.A. Höweler aan mijn adres (April-afl., blz. 126-127) zou ik onbeantwoord gelaten hebben, als niet de slotalinea mij opnieuw aanleiding gegeven had tot een protest tegen de strijdwijze van de heer Höweler, die de perken van het geoorloofde te buiten gaat. Hij schrijft daar: ‘de groep, die de omstandigheden op een onbewaakt oogenblik gunstig bevond en een minister heeft overgehaald tot het maken van een blunder, mag wel de laatste zijn, die critiek levert op den volgenden minister.’ Ik ontzeg de heer Höweler nogmaals het recht, een dergelijk oordeel over een commissie van ernstige deskundigen uit te spreken, zonder dat hij in staat geweest is om van de beraadslagingen in deze commissie kennis te nemen.
Utrecht, Mei 1937.
C.G.N. DE VOOYS.