| |
Duitse schoollectuur.
O.F. Heinrich, Kopf hoch, Schubsel! Die Geschichte eines Jungen, der sich mit seinem Geigenspiel die Welt erobert. - Autorisierte, für den Schulgebrauch mit Erläuterungen versehene Ausgabe von J. Uittenbogaard. ‘Unsere Jugendbibliothek’. Verlag von J.B. Wolters - Groningen, Batavia, 1936. Prijs: ƒ 1,-.
Van zulke verhalen gaan er dertien in een dozijn. Of we onze leerlingen een dienst bewijzen door hun dit verhaal voor te leggen, ik voor mij betwijfel het. - In een Duitse ‘Kleinstadt’ komt, langs de weg opgeraapt door een rondtrekkend koopman-antiquair met een week hart, een weggelopen Zigeunerjochie te land. Op school laten allen hem links liggen, behalve een meisje. Dat is erg flink van haar, maar welke jongen op de leeftijd, dat hij ‘sich stolz vom Mädchen reiszt’ laat zich door een meisje ‘bemoederen’? Zielig eenzaam staat hij te midden van zijn omgeving als een ‘Schubsel’, een verschoppeling. Zijn dubbele kwaliteit van Hongaar en zigeuner echter stempelt hem - hoe kan het anders, nietwaar? - tot een jeugdig vioolvirtuoos. Van een veronderstelde diefstal verdenkt de vijandige, kleinsteedse jeugd natuurlijk hem. De gebruikelijke redding van zijn grootsten tegenstander op school, die door het ijs zakt, kost hem bijna het leven, maar daarvoor wordt hij dan ook plotseling de held van den dag, de lieveling van de lieve jeugd, mitsgaders van de hele bevolking. Een beroemd pianist, die speciaal ad hoc door den schrijver naar het kleine nest gesleept wordt, ontdekt het jeugdige snarenwonder en dan is ‘Schubsel’ natuurlijk boven
| |
| |
Jan: studie bij een beroemden professor in Berlijn, ... carrière... roem... Weenen, Zürich, Parijs, Stockholm. Maar het kleine stadje - een ander zou de hemel danken, dat hij er vandaan was! - wordt door den gevierde niet vergeten. Hij komt, speelt... niets anders dan het liedje, dat zijn grootvader hem in zijn jeugd leerde (stelt U voor: Kreisler spelend: ‘Ik ken een lied, dat het hart bekoort’) en verdwijnt weer. Jammer genoeg, voert hij het meisje, dat hem destijds met doodsverachting onder haar vleugels nam, niet als zijn bruid mee. Dat zou toch veel aardiger geweest zijn en, heus, in dit kader had zo iets het goed gedaan. Jammer ook, dat de geestelijke vader van dezen jongen, die zijn toehoorders met dat éne liedje geweldig ontroert, (‘der Zauber seines Spiels hielt sie gefangen, sie wagten kaum zu atmen’) zelf niet in staat bleek te zijn, ook maar een enkele diepere snaar in ons gemoed te treffen. We ‘beleven’ niets, het raakt ons niet. En, we weten het: ‘für die Jugend ist das Beste gut genug.’ De stijl past zich voortreffelijk bij het gegeven aan. Als aftandse rossinanten van een derde-rangs-circus paraderen, verspreid door het boek, de ‘abgegriffene’ stijlcliché's: Tosender Beifall weckt ihn aus seinem Sinnen. Donnernder Beifall braust of rauscht (naar verkiezing) durch die Aula. Das alte Herz jauchzte (met de stethoscoop te beluisteren!). Die Zuhörer wagten kaum zu atmen. (Gelukkig voor hen is ademen een reflexbeweging.)
Overigens zullen onze jongens gaarne hun woordenschat verrijken met enkele kernachtige uitdrukkingen van den schoolconcierge, waartoe ook het leerlingen-jargon een welkome gelegenheid biedt. In zoverre valt er een twijfelachtige post op de creditzijde van deze uitgave te boeken.
L.J.C. MARTENS.
| |
Franz Bauer, Das tickende Teufelsherz. D. Gundert Verlag, Stuttgart. Hbl. M. 1.90.
Op naam van Peter Henlein (1480-1542) staat de uitvinding van het zakuurwerk, dat als ‘Nürenbergisch Ei’ bekend is. De schrijver van onze vertelling geeft een beeld niet alleen van den uitvinder Henlein en zijn gezin, maar ook van het leven uit die tijd, zoals het zich in Neurenberg afspeelde. Dit doet hij met zo'n grote levendigheid, dat men geheel onder de bekoring van dit aardige boek komt. Afgezien van het eigenlijke onderwerp, de uitvinding, kan men wel vermoeden, dat het grootste deel van de inhoud op fantasie berust en dat dus de meeste personen scheppingen zijn van Bauer zelf. Deze gestalten zijn merendeels uitstekend uitgebeeld en geven ons de suggestie: ja, zó zal het toen in Neurenberg wel geweest zijn!
Ik kan dan ook dit verhaal, dat bovendien niet onverdienstelijk en in stijl geïllustreerd is, met genoegen in de belangstelling van tweede- en derdeklassers aanbevelen. Ook als klasselectuur lijkt het me voor II wel geschikt.
| |
Erika Müller - Hennig, Abenteuer um Saratow. Junge Generation Verlag, Berlin. Geb. M. 2.80.
De schrijfster, die blijkbaar met kennis van zaken haar verhaal te boek heeft gesteld, vertelt ons uit het leven van drie kinderen uit Wolgaduitsland. Ondanks het feit, dat ze Duitsland zelf nooit gezien hebben en dat hun vader in 1914 bij het uitbreken van de oorlog aan de zijde van Rusland moet strijden, voelen en denken ze volkomen Duits. Nu zou ik dit op zichzelf hoegenaamd niet storend vinden, als niet de voorstelling van zaken gegeven werd, dat de Duitsers, die in het verhaal optreden, toonbeelden van allerlei deugden zijn en dat de Russen alleen bij uitzon- | |
| |
dering fatsoenlijk blijken. Dit zowel met betrekking tot de volwassenen als tot de jeugd. Een ander bezwaar vind ik ook dat de vertelling uitgaat als een nachtkaars. Misschien geeft de schrijfster nog een vervolg, doch in alle geval kondigt ze dit niet aan en wekt daardoor de gedachte, dat ze het bij het hoogst onbevredigende slot wil laten.
Hoewel ik het boek niet bepaald wil afkeuren, zou ik toch ook niet voor aanschaffing in de schoolbibliotheek zijn. Wil men het toch proberen, dan zouden de twede en derde klasse ervoor in aanmerking kunnen komen.
M.G. BIEGMAN.
| |
Anton Graf Bossi Fedrigotti: Die weisse Wand. Schneider Verlag, Berlin, 1,30 M.
Twee Tiroler jongens van een jaar of 15 wagen zich aan een uiterst gevaarlijke bergbestijging, omdat ze gehoord hebben, dat daarboven hun broers in den oorlog zijn omgekomen. Een goede doorsnee jongenslectuur, die ik dan ook zou aanbevelen, als niet de helft van het boekje in tamelijk onbegrijpelijk Tiroolsch dialekt was geschreven.
J. VALETON.
| |
Mathias Ludwig Schroeder, Der lachende Hammer. Eulenspiegeleien, die nicht erfunden sind. Mit einem Vorwort von Heinrich Lersch und mit Bildern von Fritz Stelzer. Herder & Co. G. m.b. H., Freiburg im Breisgau 1937. 171 blz., gecart. M. 2,20, halfl. M. 2,80.
Een verzameling van vaak ietwat flauwe, maar meestal dolle, onmogelijke avonturen van gasfitters, waartoe ook de schrijver eerst als leerjongen, later als gezel, zegt te hebben behoord. Er wordt veel stukgeslagen en zo nu en dan gevochten, wat zeer waarschijnlijk in de smaak van de leerlingen der twee laagste klassen zal vallen. Enkele hoofdstukken zouden ook met succes voorgelezen kunnen worden, andere zijn weer wat aan de ruwe kant, wat een titel als ‘Der Jottverdammich’ duidelijk genoeg aantoont.
De taal is die der arbeiders, dus eenvoudig, maar soms voor kinderen wat lastig door technische of dialectische utidrukkingen, die niet nader verklaard worden. Tekeningetjes van Fritz Stelzer geven het werkje het bekende aanzien van een boek met kwajongensstreken.
W. KAPER.
|
|