Levende Talen. Jaargang 1938
(1938)– [tijdschrift] Levende Talen–
[pagina 138]
| |
tegenover het onderwijs in handelscorrespondentie’. Dat dit het geval is met de ‘meesten’ mag men zonder grondig onderzoek niet aannemen. ‘Verschillende uitlatingen van die zijde’ (d.w.z. van de zijde van directeuren en leraren) zijn misschien voor den heer Keyzer overtuigend, dit zal toch wel niet het geval zijn voor al diegenen die zich met het onderwijs in de handelscorrespondentie op onze middelbare scholen bezighouden. Het is ongetwijfeld juist dat de meeste leraren die het onderwijs in de handelscorrespondentie in het begin van hun loopbaan gaan geven, onvoldoende bekend zijn met de praktijk van het zakenleven. Na dit onderwijs enige jaren gegeven te hebben, zullen de door hen gebruikte boeken hun de weg wel hebben gewezen, zodat ze zich met meer vertrouwen en daardoor met animo aan de hun toevertrouwde taak wijden, hierin gesteund door het bestuderen van leerboeken over organisatie en techniek van de handel. Het behalen van de akte M.O. ‘C’ biedt hun bovendien de mogelijkheid het bewijs te leveren dat zij voldoende op de hoogte zijn met correspondentie, organ. en techniek van de handel, met instellingen op het gebied van de handel in Engeland, Frankrijk en Duitsland en tenslotte de vakterminologie. Zeker, dit is alles, tot op zekere hoogte, theoretische kennis. De ‘psychologie’ in de handelsbrief leert men echter pas grondig kennen op het kantoor van een bepaalde zaak. En juist omdat de psychologie in de handelsbrief samenhangt met de verhoudingen in een bepaalde branche op een bepaald kantoor, en last not least met personen, daarom kunnen we onze leerlingen van die psychologie weinig meegeven. Evenals het onderwijs in het Boekhouden tot doel heeft de leerlingen de algemene grondslagen van dat vak te leren, zonder dat het mogelijk is hen in te wijden in alle boekhoudingen die op verschillende kantoren in gebruik zijn, moet het onderwijs in de correspondentie in de eerste plaats ten doel hebben de leerlingen de grondslagen bij te brengen, d.w.z. het idiomatischen grammatisch-zuiver schrijven van de handelsbrief. Dit brengt me vanzelf op de gebruikte leerboeken. Het komt me voor dat verschillende, bij ons onderwijs gebruikte boeken, met de door mij hierboven genoemde doelstelling rekening houden, al zal wel niemand, ik ook niet, willen beweren, dat er geen fouten in die boeken zijn aan te wijzen. Dat men bij het samenstellen van die boeken put uit de archieven van kantoren, | |
[pagina 139]
| |
kan moeilijk als een fout beschouwd worden. (Ik neem aan dat buitenlandse boeken op dezelfde wijze ontstonden.) De heer Keyzer verwondert er zich in het geheel niet over, dat men op de correspondentie-afdelingen der kantoren vaak nog liever een leerling van een H.B.S. B of (M). U.L.O.-school ziet verschijnen dan een jongmens met einddiploma H.B.S. A. Ik wel, omdat ik er niet zo van overtuigd ben dat het onderwijs in de correspondentie op de kantoren beter is dan op de H.B.S. A. Immers, indien (chef)correspondenten op de kantoren alleen in de praktijk gevormd zijn, is zulks niet altijd bevorderlijk aan het zuiver schrijven van hun taal. En indien deze mentors afkomstig zijn van een H.B.S. A, dan ziet het er, althans volgens den heer Keyzer, droevig met hun correspondentie-bekwaamheden uit. En nu zal men wellicht met het argument komen aandragen, dat vele correspondenten toch over een of meer praktijkdiploma's beschikken. Maar dat argument zal den heer Keyzer maar moeilijk kunnen bevredigen. Want zij genoten hun opleiding bij de leraren die zo slecht op de hoogte zijn met de eisen der praktijk, en zij putten hun kennis uit de door den heer Keyzer gesmade correspondentieboeken, waardoor die diploma's veel van hun waarde zullen verliezen. En met de bezitters van de akte M.O. ‘C’ ziet het er om dezelfde redenen al niet beter uit. Het onderwijs zoals het gegeven wordt aan de H.B.S. A (voorheen Hogere Handelsscholen) vond en vindt waardering in de kringen van handel en bedrijf. Het onderwijs in de correspondentie wordt mede in deze waardering betrokken, en dat stemt mij minder pessimistisch dan het, blijkens zijn artikel, den heer Keyzer doet. Dat de leerling die de school verlaten heeft, in de praktijk nog veel zal moeten leren, is iets waarvan ik ten volle overtuigd ben. Maar geldt zulks niet voor elk ‘afgestudeerde’?
J.B. POLAK. |
|