Levende Talen. Jaargang 1938
(1938)– [tijdschrift] Levende Talen–
[pagina 208]
| |
had - nog eens de nadruk op legde, welk een buitengewoon ondergeschikte plaats aan het Nederlands was toebedeeld in de rij der vakken op het eindexamen van het Gymnasium en tevens, hoe weinig het examen aansloot bij hetgeen in zes jaar was onderwezen. Ik eindigde toen met het uitspreken van de wens, dat Prof. Overdiep mocht voortgaan met het bepleiten van verandering, terwijl ik tevens de zaak aanbeval in de belangstelling der autoriteiten. Van verschillende kant werd sindsdien opnieuw op verandering aangedrongen; ik herinner slechts aan het verslag van de Staatscommissie, dat ook het opstel als uitsluitende examenproef niet meer geschikt achtte en verder aan hetgeen de Heer Bolkestein over dit punt zei in zijn interessante voordracht op de jaarvergadering onzer vereniging, gepubliceerd in het Februarinummer van dit jaar. Was dus zo van verschillende zijden de urgentie dezer zaak voldoende aangetoond, toch was - zeker niet voor mij alleen - het K.B. van 28 Maart 1938 een aangename en in 't geheel niet vermoede verrassing. Dankbaar en gaarne maak ik daarom nu van de mij geboden gelegenheid gebruik om de betekenis van dit besluit in Levende Talen nader aan te tonen. Ik kan daarbij, in aansluiting bij hetgeen ik in L.T. no. 94 schreef, opnieuw dezelfde punten aan de orde stellen, die ik vorig jaar behandelde, n.l. de plaats van het Nederlands op het eindex. Gymn. in de rij der te examineren vakken; 2. de wijze, waarop het examen is ingericht. Alleen zal de uitwerking dier beide punten juist omgekeerd behoren te zijn als die het vorig jaar nodig was. Immers over de plaats die het Nederlands thans inneemt, kan ik heel kort zijn, terwijl ik vorig jaar met materiaal uit de practijk moest aantonen, dat die plaats geheel onvoldoende was. Over het tweede punt is nadere bezinning nodig: het geldt nu de toepassing en uitvoering van het K.B. Daarover zal zeker in de loop van het jaar, dat ons van de eerste proef scheidt, nog meermalen van gedachten gewisseld dienen te worden in de daarvoor uiteraard aangewezen organisaties: de sectie Nederlands van Levende Talen en de groep Moga van het Genootschap. Wat ik er hierover zeggen zal, moge slechts beschouwd worden als een zuiver persoonlijke visie, die zich gaarne zal laten leiden en laten herzien door het oordeel van collega's. | |
[pagina 209]
| |
Het Nederlands is nu een geheel afzonderlijke groep geworden voor het eindexamen Gymn. Volgens het K.B. zal het groep III worden, terwijl de drie moderne talen samen groep IV zullen uitmaken; de overige groepen schuiven alle een nummer op. Van enige compensatie door andere vakken is dus geen sprake meer, tenzij dan op de wijze die voor alle groepen - uitgezonderd de klassieke talen voor de alpha's - geldt; deze laatste dienen ieder een minimumgemiddelde van zes te halen, anders is de candidaat volgens de wet afgewezen. Deze eis bestaat voor het Nederlands niet. Het eindcijfer voor de groep Nederlands zal wel bepaald worden door de gemiddelden van schriftelijk en mondeling, zoals dat ook op andere examens gebruikelijk is. Naar mijn mening schenkt deze regeling volkomen bevrediging: de moedertaal heeft wel geen overwegende plaats gekregen, zoals dat in vele andere landen het geval is, maar in ieder geval is zij uit de hoek der verdrukking glansrijk naar voren gehaald. Vóór ik nu overga tot de bespreking van de wijze, waarop het mondeling examen zal worden afgenomen, wil ik eerst nog even een ander punt aanroeren, dat gevoeglijk als overgang kan worden beschouwd. Ik heb ergens gelezen - ik meen, dat het in het Weekblad voor Christendom en Cultuur was - dat men de nieuwe regeling afkeurde op grond van het feit, dat deze al weer een verzwaring van het examen zou betekenen. Deze opvatting deel ik in het geheel niet. En wel om twee redenen. De eerste is een examen-technische en de tweede is een methodisch-didactische. Examen-technisch beschouwd behoeft de verandering geenszins een verzwaring van de exameneisen te betekenen. Immers - en nu let ik speciaal op de alpha's, maar voor de bêta's geldt m.m. hetzelfde - er komt een nieuwe groep bij en dat wil dit zeggen, dat het mogelijk is door deze nieuwe groep compensentiemateriaal te kweken voor een zeer onvoldoende groep, i.c. voor de wiskunde. Blijft toch het cijfer der groep wiskunde beneden 4, wat sedert 1934 na de veranderde cijferschaal meer dan voorheen voorkomt - vele 2-'s veranderden in 3en, i.p.v. in 4-'s, en daardoor is het examen dus wel verzwaard - dan moeten minstens twee andere groepen daartegenover een eindcijfer 8 vertonen, wat bij de geldende regeling maar zeer sporadisch voorkomt; alleen de groep geschiedenis biedt daarvoor eigenlijk gelegenheid. Een gemiddelde van 8 voor | |
[pagina 210]
| |
de moderne talen komt maar heel zelden voor en van de oude talen spreek ik niet eens. Nu is daar de groep Nederlands, waarop wiskundig-misdeelden het oog kunnen richten. En naar mijn mening niet geheel ten onrechte. Herhaaldelijk heb ik gezien, dat zeer slechte wiskundehoofden voor Nederlands bijzonder goed waren. Zeker zullen dezen er alles op zetten om nu voor dit vak ook te maken, wat er te maken is. We zullen ze zich zien toeleggen met dezelfde ijver op het Nederlands, waarop we thans sommige alpha's zich zien werpen op de Geschiedenis, en sommige bêta's op de natuurlijke historie (om natuur- en scheikunde te compenseren). In ieder geval biedt het examen zulke leerlingen zonder wiskundeaanleg een kans méér dan voorheen. Ook methodisch-didactisch bezien behoeft de nieuwe regeling geen vrees aan te jagen voor nieuwe verzwaring. De buitengewoon gelukkige formulering van het K.B. staat daarvoor borg. Deze toch luidt: ‘Het op juiste wijze voorlezen en verklaren van een na 1600 in niet te gemakkelijk Nederlands geschreven stuk proza of poëzie’. Feitelijk wordt toch ook thans iedere candidaat geacht daartoe in staat te zijn, alleen worden hem daarvan de bewijzen niet gevraagd. Ik heb me dan ook vast voorgenomen in mijn onderwijs geen enkele verandering aan te brengen, de leerlingen behoeven niets meer te leren of door te werken dan ze tot nu toe gedaan hebben. Alleen zal een lees- en verklaarbeurt in de hoogste klassen de plaats innemen van een spreek- of voordrachtbeurt. We zullen blijven voortgaan vóór de klas leesoefeningen te doen houden, waarop de gehele klas critiek kan uitbrengen. Alleen dit zullen we er mee winnen, dat we er meer dan tot nu toe van verzekerd zullen zijn, dat ook inderdaad iedere leerling actief deelneemt aan hetgeen behandeld wordt. Thans is het vaak zo, dat in een zesde klas van 25 leerlingen een bepaald percentage, dat variëert naar gelang van de speciale geaardheid van de klas, genoeglijk zit te dagdromen, terwijl het de overigen, de belangstellenden, het woord laat doen. En juist omdat het voor het examen niet vereist wordt duidelijk en goed te lezen en te spreken, laat men vaak - ten minste zo gaat het mij - het keurcorps, dat zichzelf voortdurend aanbiedt, de leiding nemen, terwijl de apathischen uitgesproken minimumlijders worden. Vooral het laatste halfjaar in de zesde klas, als ander eindexamenwerk sterk de aandacht | |
[pagina 211]
| |
vraagt, laat ik de minderbegaafden thans maar vegeteren; ze vormen het onmisbare publiek bij de voorstelling. Dat zal nu natuurlijk anders moeten worden - en alleen in dit opzicht zou men van verzwaring kunnen spreken, dat ook de minder belangstellenden tot het eind van de zesde klas toe meer dan lichamelijk tegenwoordigen moeten zijn. Een groot bezwaar vind ik dit niet; de drang zal hier wel ‘belangstelling’ kweken. Lezen en spreken staan voorop bij de formulering van de eindexameneisen en dat acht ik van grote waarde. Daarop zal dunkt mij de volle nadruk gelegd dienen te worden. Ik heb nu een flauwe hoop, dat we een geslacht van aanstaande academici zullen vormen, dat in ieder geval lezen kan. Het examenreglement steunt ons nu in de strijd tegen het ellendige letters opnoemen, dat velen doen en dat dan lezen genoemd wordt. Bovendien zullen door de drang der exameneisen onze onophoudelijke vermaningen om toch beschaafd te spreken bij de onverschilligen meer klem hebben. Beschaafde uitspraak zal nu zeker dienen mee te tellen bij de vaststelling van het rapportcijfer meer dan tot nu toe het geval was. Van de leerlingen eist dit geen extra studie; alleen volhardende en nauwlettende oefening van de eerste klas af. Ook in de strijd tegen slordige articulatie en overbeschroomd onhoorbaar spreken zullen we nu sterker staan. Meer dan tot nu toe het geval is - het rapport-Bolkestein over de aansluiting wijst er terecht op - zullen ook de leraren in andere vakken ons, Neerlandici, in die strijd dienen te helpen. Ik beschouw het als een belangrijk stuk van onze taak om daarvoor in de toekomst onder de collega's propaganda te maken. Niet twee uur per week, maar 30 uur, behoren de leerlingen er van doordrongen te zijn dat ze duidelijk hoorbaar en onbeschroomd hun gedachten of hun kennis onder woorden hebben te brengen. Als eens alle leraren de lessen vóór de klas lieten ‘opzeggen’, wat zou dit ons al een stuk vooruitbrengen. Naast het voorlezen vraagt ook de verklaring de aandacht. Daarbij doen zich verschillende moeilijkheden voor. Vooreerst zal de keus der stukken van groot belang zijn. Ik geloof dat het ten zeerste aanbeveling verdienen zal, indien men daarbij in hoofdzaak de aandacht vestigen zal op zulke stukken, waar werkelijk iets van te zeggen valt. Stukken dus met een reële inhoud, die na de lezing kort geresumeerd kan worden. Daarbij hebben we twee voordelen; vooreerst kan men dan controleren, | |
[pagina 212]
| |
of de candidaat het gelezene heeft begrepen en het in hoofdzaken weet saam te vatten, wat voor een aanstaand student van niet te onderschatten betekenis is en in de tweede plaats moet de candidaat daarbij tonen, dat hij in staat is zich in goed gebouwde zinnen uit te drukken over een onderwerp, dat hij beheerst. Daarom is het zo voortreffelijk, dat voor het te behandelen stuk een kwartier van voorbereiding wordt gegeven. De leerlingen dienen zich dus er vooral in te trainen onderscheid te maken tussen de hoofd- en de bijzaken. Ze moeten de kern van de zaak weten te vatten. Het zal m.i. niet gewenst zijn bij de keus der stukken uitsluitend het oog te richten op de officiële literatuur; ook goed geschreven teksten op historisch en wetenschappelijk gebied - en die zijn er in overvloed - komen in aanmerking. Proza van Thorbecke, Groen van Prinsterer, Kuyper, Huizinga, om maar enkele namen te noemen, zal goede gelegenheid kunnen bieden voor een examengesprek. Cultureel Nederlands dus kan vooral als examenstof dienen; op deze wijze is het mogelijk dit lezen en verklaren buiten de literatuurles te houden, waar bij voorkeur niet zo uitvoerig moet worden verklaard - maar met enkele toelichtingen moet worden volstaan - om 't aesthetisch genieten mogelijk te maken. Literatuurgeschiedenis in de strikte zin des woords zal bij de huidige redactie der exameneisen niet gevraagd mogen worden en voorzover examineren daarvan zou bestaan in het laten opdreunen van van buiten geleerde namen en feiten, hebben we daaraan ook allerminst behoefte. Iets anders is het, of we naar aanleiding van een bepaalde tekst niet enkele vragen mogen stellen, waaruit kan blijken, dat de candidaat enige kennis heeft van een bepaald auteur, vooral wanneer het een der grootsten geldt. Daartegen bestaat m.i. geen enkel bezwaar, vooral wanneer de leraar-examinator er van overtuigd is, dat zijn leerling met die feiten bekend is. Om een voorbeeld te geven: Men laat een gedeelte lezen van Vondel, een rei uit Lucifer b.v. Dan zal het alleszins op zijn plaats zijn te informeren naar de bouw van een klassiek drama bij Vondel, naar de betekenis van de reien en wat dies meer zij. Dat weten de l.l. toch, althans dat dienen ze te weten. Het zelfde geldt voor een gedeelte uit een roman van Mevr. Bosboom; daarbij zal iets over de historische roman en de romantiek gevraagd kunnen worden. Bij een stuk | |
[pagina 213]
| |
van Kloos, zal men kunnen informeren naar diens betekenis als dichter of als criticus. Voor één ding moeten we, geloof ik, oppassen, vooral bij stukken uit de zeventiende eeuw, n.l., dat we niet gaan eisen, dat de candidaten zeer fijne nuances van abstracte begrippen haarfijn weten weer te geven. Ik zou er vóór zijn bij dergelijke stukken niet al te zuinig te zijn met toelichtende verklaringen. Het eindexamen Nederlands op het Gymnasium mag geen propaedeuse worden voor de literaire faculteit. Het zal goed zijn, dat daarover besprekingen worden gevoerd met gecommitteerden, te meer omdat dezen gekozen worden uit professoren van verschillende studierichting. Het lijkt mij toch zeer wenselijk, dat zoveel mogelijk algemene normen gelden voor het hele land en voor ieder gecommitteerde, hij zij dan Neerlandicus, Germanist, Anglist of historicus. Het zal b.v. groot verschil maken of men een stuk voorlegt uit de 19e eeuw, waarbij een uitstekend verband gelegd kan worden met het geschiedenisgedeelte, dat de candidaten dienen te beheersen op het eindexamen, of een stuk uit de 17e eeuw, waarvan niet zoveel historische bijzonderheden bekend mogen worden geacht. Jammer is het daarbij, dat de 19e eeuw literair niet zoveel keus biedt als de 17e. Ook eenvoudige vragen over het sonnet en zijn bouw, over metrum en rhythme, over alliteratie en assonance - maar die daarom nog lang niet altijd overbodig zijn - lijken mij in verband met bepaalde stukken goed op hun plaats. Van betekenis acht ik ook kwesties van interpunctie, niet diepgaand, maar zo, dat de candidaat er blijken van geeft, dat hij in de practijk met de verschillende leestekens weet te werken. Het terrein is enorm uitgebreid. Maar ieder leraar weet, wat zijn candidaten behoren te kennen en dus zal individuële vrijheid zeker niet te veel besnoeid dienen te worden. Ik moge opnieuw dit artikel besluiten met een wens en wel deze: Het bestuur van de Nederlandse sectie onzer vereniging biede de belanghebbende leden gelegenheid eens rustig over deze zaak samen te spreken, zo mogelijk samen met gecommitteerden. Het programma moge dan niet te vol zijn; er moet goede gelegenheid zijn ter uitwisseling van gedachten. Op die wijze kan zich wellicht het best een communis opinio vormen.
J. KARSEMEYER. |
|