Levende Talen. Jaargang 1938
(1938)– [tijdschrift] Levende Talen–Het taalonderwijs in de hoogste twee klassen der H.B.S.-A.Met veel belangstelling heb ik in het Februari-nummer de inleidingen gelezen, die gewijd zijn aan het taalonderwijs in de hoogste twee klassen der H.B.S.-A en - men houde het mij ten goede - als chefcorrespondent interesseerde ik mij het meest voor wat de verschillende inleiders over het onderricht in (handels-)correspondentie te vertellen hadden. Mij is daarbij gebleken, dat er op dat punt in leeraarskringen nogal uiteenloopende meeningen heerschen, waardoor het gevaar bestaat, dat
Het wil mij voorkomen, dat op die wijze nooit eenigszins bevredigende resultaten kunnen worden bereikt. Naar mijn overtuiging is uniformiteit in dat onderwijs conditio sine qua non. Het zij mij daarom vergund, in aansluiting op mijn artikel in het nummer van December 1937, enkele aanwijzingen te geven, die wellicht tot de noodige uniformiteit kunnen leiden. Alvorens daartoe over te gaan, wil ik de aandacht vestigen op het verheugende feit, dat geen der inleiders zich als een uitgesproken tegenstander van onderwijs in (handels-)correspondentie heeft doen kennen. Dat is al een stap in de goede richting. Op het oogenblik is het blijkbaar nog slechts een kwestie van zoeken naar middelen, die de verschilpunten kunnen wegnemen om te komen tot een compromis, dat alle partijen bevredigt. Daarvoor is het noodig, dat ik eerst even resumeer, tot welke conclusies de verschillende inleiders gekomen zijn:
| |||||||
[pagina 219]
| |||||||
Zooals men ziet, loopen de opvattingen nogal uiteen. In ieder geval heb ik uit de beschouwingen begrepen, dat twee der inleiders (Nederlandsch en Engelsch) geen bezwaar hebben tegen onderwijs in gewone handelscorrespondentie, dat de inleider van de Fransche sectie wel brieven over handels-economische onderwerpen wenscht, maar de eigenlijke handelstransacties als onderwerpen voor de brieven wil buitensluiten en dat ten slotte de inleider van de Duitsche sectie de keuze wil laten tusschen een opstel en een brief. De Heer Klaver (Engelsch) komt al aardig in mijn schuitje en de Heer Leest (Nederlandsch) staat op het punt om in te stappen. Hij is nog wat huiverig voor handelstechnische moeilijkheden en wil daarom beginnen met brieven aan boekhandelaars, reisbureaux, e.d. Dat nu lijkt mij niet gewenscht, om niet te zeggen onnoodig. Ten eerste schrijft vrijwel niemand aan zijn boekhandelaar en ten tweede vallen zulke briefjes geheel buiten | |||||||
[pagina 220]
| |||||||
het kader van wat er op de kantoren geschreven moet worden. En - de Heer Klaver is reeds mijn pleitbezorger geweest - wat is er tegen het opstellen van brieven, die ook op de kantoren kunnen voorkomen, zelfs al moeten daarbij enkele technische woorden en uitdrukkingen gebruikt worden? Wat de Heer De Liefde (Fransch) schrijft over zijn voorkeur voor brieven, waarin economische gevallen behandeld worden, daarvoor geldt, wat ik hierboven gezegd heb over de briefjes aan boekhandelaars, e.t.q. De brieven waaraan de Heer De Liefde z'n hart verpand heeft, komen op de kantoren maar zéér, zéér sporadisch voor. Ontegenzeggelijk kunnen zulke brieven goede steloefeningen zijn, maar ze zijn ten slotte niets anders dan opstellen met een kop (adres en aanspraak) en een staart (slotformule en handteekening). De gevoelssfeer, die in alle brieven noodzakelijk tot uiting komt (de Heer Leest heeft het al gezegd) is aan opstellen vreemd.Ga naar voetnoot1) De Heer De Liefde heeft verder een uitspraak van Dr. Boissevain aangehaald om zijn betoog meer kracht bij te zetten. Ik ben echter zoo vrij, ten deze met den vroegeren voorzitter van de Nationale Vereeniging voor taalkundig handelsonderwijs van meening te verschillen. Zijn uitspraak zou n.l. steek houden, wanneer in de practijk van het zakenleven steeds brieven in optima forma geschreven werden, m.a.w. als alle patroons en chefs, die brieven dicteeren (hoe moeilijk is dat niet!), inderdaad hun talen meester waren en goede stylisten bleken te zijn. Niets is evenwel minder waar en men behoeft er slechts de archieven (ook van de grootste kantoren) op na te slaan om deze bewering gestaafd te zien. Weliswaar zullen de door hen gedicteerde brieven, wat de gevoelssfeer betreft, meestal door den beugel kunnen, qua taal en stijl is dat stellig niet het geval. Als de clichébrieven dus door de pas van de school gekomen jongelui worden nageschreven, blijft de handelsbrief op het lage peil waarop hij nog steeds staat. En ik ben overtuigd, dat alleen de school daarin verbetering kan brengen. Aangezien niet gezegd kan worden, dat de Heer Pleiter (Duitsch) zich in deze materie partij stelt, mag ik zijn opmerkingen wel met stilzwijgen voorbijgaan.
***
| |||||||
[pagina 221]
| |||||||
Hoe kunnen wij nu den leerlingen van de hoogste twee klassen der H.B.S.-A onderwijs in handelscorrespondentie geven, waarbij de nog bij H.H. Leeraren bestaande bezwaren uit den weg worden geruimd en tevens de belangen van de a.s. kantoorbedienden alsmede die van den ‘handel’ worden gediend? Uitgaande van het standpunt, dat ook het onderricht in handelscorrespondentie vormende waarde moet hebben om aan de doelstelling van de H.B.S.-A en daarmede aan de eischen van H.H. Leeraren te beantwoorden, wil ik thans trachten aan te toonen, dat ook met eenvoudige brieven daaraan kan worden voldaan. 1e Opgaaf: Bij de uitwerking van een dergelijke opgave zal weinig aan de vorming der leerlingen tot ‘mensch’ gedaan kunnen worden. Wèl zal men daarbij echter iets kunnen doen voor hun vorming tot ‘bruikbaar kantoorbediende’. En vooral omdat tegenwoordig de bevolking der H.B.S.-A, veel meer dan vroeger, is aangewezen op een kantoorloopbaan waarbij op de onderste sport van de ladder moet worden begonnen, is ook deze laatste vorming van veel belang. Als afschrikwekkend voorbeeld volgt nu eerst een volgens de opgave uitgewerkte brief van het genre, dat nog heel dikwijls in de practijk voorkomt en, horribile dictu, ook nog maar al te vaak in de leerboeken is opgenomen, ondanks het feit, dat handelskennis daarbij toch geen rol speelt. (Kortheidshalve laat ik woonplaatsen, datum, namen, enz. weg). Ik deel U hierdoor mede, dat mijn voorraad meel weer aanvulling behoeft. Ik zou 500 baaltjes willen koopen en die binnen drie maanden willen afnemen. Welken prijs noteert U op het oogenblik voor de bekende kwaliteit? | |||||||
[pagina 222]
| |||||||
‘Afschrikwekkend voorbeeld?’, zal menigeen vragen. ‘Er staat toch geen onvertogen woord in’. Inderdaad, geen ‘onvertogen’ woord, maar veel te veel woorden. Zoo ergens, dan geldt in den handel: ‘Tijd is geld’. Dat de grossier den fabrikanten iets mededeelt, daarvoor is toch de brief het tastbare bewijs. En zouden de fabrikanten uit het feit, dat de grossier 500 baaltjes wil koopen niet begrijpen, dat zijn voorraad aangevuld moet worden? Wat dunkt U verder van den slotzin? Zou er één fabrikant zijn, die een prijsaanvraag eenigen tijd laat liggen, voordat hij er op antwoordt? Rekening houdende met al die factoren, doe ik de volgende redactie aan de hand: Ik verzoek U, mij per omgaande Uw uitersten prijs op te geven van 500 baaltjes meel, bekende kwaliteit, levering binnen drie maanden. ‘Per omgaande’, hoewel niet noodzakelijk, kan z'n nut hebben. 2e Opgaaf: Wanneer zoo'n opgaaf met de klas behandeld wordt, kan men beginnen met de vraag te stellen of er eenigerlei reden is om een onvriendelijken brief te schrijven. Antwoordt een der leerlingen daarop bevestigend, dan kan men hem er op wijzen, dat er bijzondere omstandigheden kunnen zijn (vacantie, ziekte, enz.), waardoor op de kantoren wel eens eenige stagnatie in de afdoening der zaken ontstaat. Bovendien kan men er de aandacht op vestigen, dat men in de samenleving niet altijd moet | |||||||
[pagina 223]
| |||||||
uitgaan van boos opzet bij zijn medemenschen. Allen zijn het er dan wel over eens, dat er een vriendelijke brief geschreven kan worden. Maar... we kunnen niet de ontvangst van den brief erkennen, zonder te schrijven over de nieuwe order en de patroon heeft gezegd, dat hij die voorloopig niet wil noteeren. Ook kunnen we de uitvoering van de order niet afhankelijk stellen van de betaling der oude posten, want er kan wel geen vuiltje aan de lucht zijn. Zoowel de kool als de geit moeten gespaard worden. Nadat dan door de leerlingen verschillende aanvangszinnen aan de hand gedaan zijn, die door den leeraar zijn verworpen, schrijven we het volgende op als eerste alinea van ons antwoord: Wij erkennen de ontvangst van (ontvingen) Uw brief van gisteren, waarmee U om toezending van 100 kistjes sigaren, diverse merken, vraagt. Dat verplicht tot niets.
Was het wat moeilijk, den afnemer die altijd prompt op tijd betaald heeft, zoo maar een maanbrief op z'n dak te sturen, thans biedt zich daartoe ongevraagd de gelegenheid. Hoe zullen we die aanmaning echter inkleeden, om te voorkomen, dat de klant daaraan aanstoot neemt? ‘Wij vestigen er evenwel de aandacht op’ wordt afgekeurd, omdat dat ‘evenwel’ onze houding tegenover den afnemer wat al te veel bloot geeft. Ook zonder dat ‘evenwel’ komt ons de bewoording nog wat scherp voor. ‘Wij maken van deze gelegenheid gebruik’ kan ons ook niet bekoren. Net of we daarop hebben zitten wachten om hem eens de jas uit te vegen. We besluiten dan, de tweede alinea als volgt op te stellen: Nu wij U toch schrijven, mogen wij U er wel even aan herinneren, dat volgens onze boeken | |||||||
[pagina 224]
| |||||||
En nu het slot! De patroon wil geld zien, voordat hij de nieuwe order uitvoert. Hij zal echter willen vermijden, dat we den afnemer voor het hoofd stooten, voor het geval, dat er van onmacht of onwil tot betalen geen sprake is. ‘Wij zien thans gaarne Uw remise tegemoet, waarna wij onmiddellijk voor afzending der bestelde 100 kistjes sigaren zullen zorgen’ of iets van dien aard, kan dus niet dienen. En we besluiten den brief met: Wij zullen het op prijs stellen als U ons het bedrag van Fl. 49.30 dezer dagen wilt overmaken. Met zoo'n brief hebben we den klant aan z'n achterstallige schuld herinnerd, zonder de kans te loopen hem daardoor te ontstemmen. Is de betaling opzettelijk achterwege gebleven, dan zal hij wel lont ruiken. Is dat niet het geval, dan zal hij de positie van den fabrikant begrijpen. De leeraar zal er nog op kunnen wijzen, dat de redactie van den brief heel anders zou luiden als de afnemer al eerder in gebreke gebleven was aan zijn verplichtingen te voldoen. En de clichébrief met de slotphrase: ‘Tenzij U ons per omgaande remise zendt, zullen wij onze vordering in handen stellen van onzen advokaat’ of ‘zullen wij tot andere maatregelen onze toevlucht moeten nemen’ zal dan later niet klakkeloos worden nageschreven. Ik geef gaarne toe, dat de H.B.S.-A, zelfs al wordt het onderricht in handelscorrespondentie op de hierboven uiteengezette wijze gegeven, geen geroutineerde correspondenten kan afleveren, maar dat verlangt ook niemand. Het is tenslotte al voldoende, als den leerlingen er eens op gewezen wordt, dat
| |||||||
[pagina 225]
| |||||||
Dat is mogelijk, wanneer er desnoods slechts tien opgaven per jaar op de door mij aangegeven wijze worden behandeld. Dan zullen H.H. Leeraren den jongelui heel wat meer voor hun latere leven medegeven dan wanneer zij honderd brieven laten vertalen en opstellen, zonder daarbij het hoe en waarom aan te roeren. Vanzelfsprekend kunnen goede modellen van brieven bij de aan de uitwerkingen gewijde besprekingen uitstekende diensten bewijzen.
Maart 1938. J. KEIJZER.
De redactie meent, dat door zijn artikel in het December-nummer en het bovenstaande de bedoeling van den schrijver nu voldoende tot haar recht is gekomen in ons blad en meent de zaak van de Handelscorrespondentie voorlopig te kunnen laten rusten. |
|