| |
| |
| |
Leerboeken.
Dr. A.J. de Jong, Nederlandse Letterkunde. Een inleiding voor het middelbaar en gymnasiaal onderwijs. Tweede deel. Bij J.B. Wolters - Groningen, Batavia. 1937. Ing. ƒ 2,50, geb. ƒ 2,90.
In dit tweede deel behandelt Dr. De Jong de literatuur van 1700 tot onze tijd en wederom volgens het beginsel, dat bij de bespreking van de geschiedenis der letterkunde op de middelbare school de nadruk moet vallen op de letterkunde, niet op de geschiedenis.
Hijzelf acht zijn schoolarbeid geslaagd, als zijn leerlingen van een bescheiden aantal werken en van enige belangrijke auteurs hebben leren inzien, welke betekenis die hadden in hun eigen tijd, en nog hebben voor ons; als zij enige prozastukken en gedichten zo mooi leerden vinden, dat ze die als een schat-voor-het-leven een plaats gaven in hun hoofd en in hun hart; als hun belangstelling voor de schone letteren is gewekt, zodat ze ook in hun verder leven nog meermalen zullen grijpen naar een boek van letterkundige waarde. Verder mogen zij dan gaan waar de geest hen voert; de school geeft nu eenmaal geen eindopvoeding en haar taak is daarmee afgelopen. Die taak mag echter geenszins onderschat worden; de lectuur vóór het twintigste jaar schijnt als regel te leiden tot een soort standaard-belezenheid, die beslissend is voor het verdere leven.
De schrijver beschouwt de letterkunde op school bovenal als opvoedingsmiddel. Daar echter opvoeding door holle schijngeleerdheid onmogelijk is, wenst hij de schrijversnamen en boekentitels, die voor de leerlingen niet meer dan zinledige klanken zijn, tot een uiterst minimum te beperken.
Het is evenwel duidelijk, dat de middeleeuwen en de renaissance zich heel wat beter lenen tot een dergelijke behandeling dan de latere tijd. Bovendien zal een verstandige keuze van enige belangrijke oudere werken eerder algemene instemming verwerven dan een altijd sterk subjectieve bloemlezing uit schrijvers, die nog niet in een cultuurhistorisch perspectief gezien kunnen worden. Iedere docent heeft hier immers zijn eigen wensen en zal allicht geneigd zijn juist de nadruk te leggen op hetgeen naar zijn mening ‘stellig niet had mogen ontbreken’.
Ongetwijfeld heeft de keuze, rangschikking en bewerking van de stof voor dit tweede deel den geleerden schrijver heel wat meer hoofdbreken gekost dan de bespreking van onze oudere letterkunde. Het loont de moeite na te gaan, hoe een conscientieus man als Dr. De Jong zijn taak heeft opgevat; hoe hij de literatuur der laatste eeuwen in vogelvlucht heeft gezien en in onderdelen beknopt maar grondig heeft geschetst.
Hij begint met de kenmerken van onze 18e-eeuwse cultuur te demonstreren aan enkele schrijvers: Langendijk, Van Effen, Poot, Van Haren.
Langendijk is van goeden wille, maar buiten zijn blijspelen zwak van talent. Dat hij de geboren toneeldichter was, blijkt reeds door zijn Don Quichot, het werk van een 17-jarige. Bij lezing valt het stuk tegen, maar hoe bruist en leeft het met zijn kleurige taferelen bij een vertoning. En hoe bekoorlijk is vaak zijn typisch 18e-eeuwse dialoog: ‘Wel, madame, dat is excellente thee, ze is geurig en ze is als fluweel in de mond.’ In waarheid is hij de enige van bovengenoemd viertal, voor wien men in een klas oprechte bewondering kan wekken. De boeiende bespreking van Het wederzijds huwelijksbedrog, door Dr. De Jong getoetst aan de toneeleisen van Nil volentibus arduum, zal dan ook stellig waardering vinden. Voor
| |
| |
een geïllustreerde herdruk van het boek wijs ik op de kostelijke foto's van de vertoning door Jan Musch, indertijd in Het Tooneel afgedrukt.
Van Effen, de vrijmetselaar, is groter als Frans auteur dan als Nederlands moralist; hij is meer West-Europeër dan Hollander. Newton, Pope en Swift heeft hij persoonlijk gekend; Goldsmith neemt hele passages van hem over. In 't Frans vertaalde hij Robinson Crusoe en tal van geschriften, waardoor de nieuwe Engelse denkbeelden over godsdienst, opvoeding en staatkunde in Europa verbreid werden. Een Zuidafrikaans schrijver noemt het Nederland van die tijd dan ook ‘an effective broadcast-station relaying newly discovered island culture’. En terecht: in Zweden vooral, maar ook in Duitsland, heeft Van Effen een belangrijke invloed op de literatuur geoefend. Zijn werk leidt tot een bespreking van de spectatoriale geschriften als 18e eeuws cultuurverschijnsel.
Dan volgen Poot en Van Haren: twee dichters van een ‘levenslied’. De eerste mag af en toe eens een fraai vers geschreven hebben, hij gaat onder in de modestroom bij gebrek aan eigen karakter. Met weemoed denkt hij terug aan zijn gloriedagen: ‘Toen zong ik slechts uit lust; nu dwingt het lot daartoe; Want nood is bitter kruid: in noodtijd bulkt de koe.’ - Willem van Haren, evenals zijn broer Onno Zwier door Van Vloten een edelman onder de ploerten genoemd, is zeker geen ideaal mens en geen groot dichter, maar beiden zijn toch veel beter dan hun omgeving: ‘They learn in suffering what they teach in song.’ In de ode Het menschlyk leeven beluistert men een toon van oprechtheid, die een Voltaire mist en zelfs bij Rousseau niet altijd zuiver is. Een verrassing had Dr. De Jong ons kunnen bereiden door een bedrijf van Pietje en Agnietje op te nemen. De verdiende lof, dit spel in latere tijd toegezwaaid, is bij mijn weten nog niet in bloemlezingen tot uitdrukking gekomen. En in meer dan een opzicht is dit meesterstuk van Onno Zwier's vernuft thans weer actueel te noemen.
Dan komt Bellamy, uit een lakeienfamilie - naar eigen overtuiging met clandestien regentenbloed in de aderen - gered van een onwaardig bestaan om dan brode door een vroege dood, maar daardoor ook verhinderd zijn grote idealen te verwezenlijken.
Voor de school lijkt hij van heel wat minder betekenis dan ons aller vriendinnen Betje en Aagje, die met haar meesterstuk Sara Burgerhart voor het voetlicht treden. Uitvoerig wordt de romantische levensloop van Bilderdijk besproken, die met de alleenspraak uit Floris V en het prachtige Afscheid ook als dichter hier geen slecht figuur maakt.
Voortdurend tracht de schrijver met zijn personen mee te leven en aan het opgenomen werk te demonstreren wat over hen is meegedeeld, waardoor de leerlingen tot pro of contra worden opgewekt en ook aan eigen karakter bouwen. Zijn schriftelijke opgaven lijken me echter koren op de molen der huidige vraagmaniakken, die hele boekdeeltjes samenstellen met honderden onnodige en onmogelijke vragen bij simpele prozastukjes en onnozele gedichtjes. Ik kan me moeilijk voorstellen, dat Dr. De Jong al die paraphrases, vertalingen, vergelijkingen en opstellen inderdaad laat maken.
Ook brengt de neiging om te vergelijken den schrijver er wel eens toe dingen op te nemen, die uit kunstzinnig oogpunt het vermelden niet waard zijn. Ik denk hierbij in de eerste plaats aan Staring, die met gedichten als Mijn wensch en De veenrook stellig niet op zijn voordeligst uitkomt. Voor de ontwikkeling van zijn poëzie mogen zij van enige betekenis zijn, liefde of zelfs maar belangstelling voor den dichter kunnen we er niet mee wekken. En dat doen we wel, door b.v. Herdenking te lezen, een der schoonste gedichten die in het Nederlands zijn geschreven, en dat allerbekoorlijkste
| |
| |
Watteau-schilderijtje Zefir en Chloris. Natuurlijk is de keuze uit zijn verhalende poëzie van minder belang.
Hiermede zijn wij genaderd tot het tijdvak van De Gids. Da Costa en Potgieter streven hun wegbereiders voorbij. De eerste is stellig meer ‘uit een stuk’ dan zijn bewonderde meester, doch kijkt alleen maar in eigen richting en is daardoor niet van bekrompenheid vrij. Potgieter is een man van brede blik en niet minder grote liefde voor zijn volk en zijn land, maar te weinig hartstochtelijk om kunstenaar te zijn in de volle zin van 't woord: zijn werk riekt naar de lamp als dat van zijn vereerde voorgangers en de schrijvers der historische romans.
Dan komen de predikanten: goedwillend, maar met beperkte horizon. Beets kijkt niet verder dan zijn camera hem vergunt, De Genestet leert zijn diepste wijsheid in zijn Hollands binnenhuisje. Maar in hun kring zien ze toch rond met liefde. En aan wie veel heeft lief gehad, wordt terecht veel vergeven.
Vervolgens Multatuli met zijn Max Havelaar: 't grote talent, de taalvirtuoos, maar ook de ongebreidelde egocentrische doordraver. Toch heeft hij de volgende generatie beheerst; zijn deugden en zijn fouten werden gelijkelijk bewonderd en nagevolgd door de jongeren, die hij zelf niet groot zag en niet groot vond.
Uit de tijd der vernieuwing worden vooral uitvoerig besproken Het sonnet en Perk's Mathilde-cyclus en De Kleine Johannes. De schrijver vermeldt, dat sommigen meenden in het laatste boek invloed te kunnen aanwijzen van Hoffmann's sprookje Das fremde Kind en van Andersen's Reiskameraad. In 1924 heb ik echter het voorrecht gehad die kwestie met Van Eeden zelf te bespreken. Hij vertelde, dat hij Hoffmann eerst veel en veel later gelezen had, en vond het ongepermitteerd een bepaald sprookje van Andersen als voorbeeld aan te wijzen. Wel gaf hij gaarne toe, dat de lectuur van Andersen in 't algemeen van invloed was geweest. Die invloed is trouwens bewezen door Pater Maximilianus (Ts. v. T. en L. XVI, 250), die wijst op parallellen van de domme meikevers van Duimelotje en de domme leerlingen van het krekelschooltje; van de mol van Duimelotje die voorlicht met een stuk hout in de bek en de oorwurm in de pierengang; van het koren op het veld boven de woning van de veldmuis dat een ondoordringbaar woud was en de mosplantjes waar de Kleine Johannes met Windekind tussen loopt; van de kinderen in het vlas, die nog niet alles behoeven te weten en Johannes als hij met zijn vader op wandel is; van het gesprek van de oude kachel en de tang en de schop bij Van Eeden en het verhaal van de zwavelstokken uit de Vliegende Koffer; van Wistik en Zephyr uit de Hof van Eden, die zich voordeden niet alles te zeggen wat ze wisten; van Simon de kat die speelt met een haringkop en de kat met de palingkop uit Het lelijke jonge Eendje.
Behalve twee hoofdstukken over De Vlaamse beweging en Zuid-Afrika behandelt het boek ten slotte het proza en de poëzie van de laatste tijd, waarbij enkele grote stromingen onderscheiden worden: sociaal besef, religieus besef, vrijheidsdrang, liefde voor de natuur, vlucht uit de boze wereld in de wereld van de droom. Van elk dier stromingen worden een paar kenmerkende uitingen besproken. Wie het met het pedagogisch inzicht van den schrijver niet eens is, of het niet heeft ontdekt, die klaagt, dat de contemporaine periode te karig is bedeeld. Maar beweren al die jongeren niet telkens, dat zij de spontane, direct begrepen kunst brengen? Een kunst, die volgens Marnix Gijsen enkel aanduidingen geeft omtrent het private zieleleven van den dichter en, om met Carel Scharten te spreken, geen enkele
| |
| |
laag, ook niet de beste van het volk, maar slechts een kleine cénacle van zelf-dichtenden bereikt. Moet daar in de school nu eensklaps een groot deel aan besteed worden van de 60 lesuren in de vijfde klas? Wie het boek van Dr. De Jong gebruikt, doet, wat hij kan. In Ons eie boek, III, no. 2 merkte een criticus op, dat slechts vijf Afrikanen besproken werden. Maar wie kan er meer bespreken en wat baat het er meer te noemen?
Naar mijn mening is ook dit tweede deel een doorwrocht en voor het onderwijs zeer bruikbaar boek geworden, waarin veel ballast over boord is gezet; dat weinig waarde hecht aan altijd eenzijdige leuzen en kunsttheorieën, maar de voornaamste werken onzer literatuur voortdurend in het middelpunt plaatst. En het is waarlijk geen geringe verdienste, dat het daarbij van het begin tot het einde boeiend is.
Den Helder.
G.W. WOLTHUIS.
| |
Max Havelaar of de Koffieveilingen der Nederlandsche Handelsmaatschappij, door Multatuli. Met inleiding en aantekeningen van en verkort door Dr. G.A. Brands. Geïllustreerd. Uitgeg. door J.M. Meulenhoff te Amsterdam in het jaar MCMXXXVII.
Multatuli is niet slechts voor het letterkundige, maar ook voor het culturele leven van ons land van zo grote betekenis geweest, dat een afzonderlijke behandeling van zijn persoon en zijn werk alleszins gewettigd is. Evenwel zijn wij 't er nu vrijwel over eens, dat de ‘Havelaarzaak’ in de literatuurles de minste aandacht verdient. 't Is de kunstenaar, de vertegenwoordiger der romantische periode, de importeur van internationale geestelijke goederen, het vat vol tegenstrijdigheden, de zich zelf bewonderende artist, wiens werk volop gelegenheid biedt tot aanschouwelijk onderwijs in de kunst en het geestelijk leven van het eind der 18e en van de eerste helft der 19e eeuw. Reeds vele jaren staan ons Max Havelaar en een bloemlezing uit de Ideeën ten dienste. Evenwel hebben we voor ons doel niet de gehele Max Havelaar nodig, dat zijn we met Dr. Brands eens. Of we 't allen kunnen stellen met zijn verkorte uitgave, betwijfel ik. De bewerker heeft n.l. gedeelten geschrapt, die anderen node missen, omdat zij ze voor de kennis van Multatuli heel belangrijk achten; bijv. waar Dekker zich naast Socrates en Jezus stelt; waar hij aantoont, dat hij dichter is (in de rede tot de Hoofden van Lebak). Ook zou ik niet graag missen 't gesprek tussen Havelaar, Duclari, Verbruggen en Mevr. Havelaar over ideale schoonheid; over de schilderkunst. Ik heb dus graag de beschikking over de volledige Max Havelaar om zelf mijn keuze te doen.
De inleiding van zes à zeven pagina's is voldoende om de leerlingen in te lichten omtrent de levensloop van den schrijver. De aantekeningen van Dekker achterin zijn vervallen, maar Dr. Brands heeft voor voldoende aantekeningen onder de tekst gezorgd, zodat het boekje voor hen, die genoegen nemen met de door Dr. Brands gegeven bloemlezing een zeer bruikbaar hulpmiddel zal blijken in de klasse.
| |
| |
| |
Max Havelaar, of de Koffieveilingen der Ned. Handelsmaatschappij, door Multatuli, met alle door den schrijver later toegevoegde noten. Ingeleid en van aanteekeningen voorzien door Dr. A. Verstraeten, leeraar aan het Koninkl. Atheneum te Aarlen. Schooluitgaaf, N.V. Uitg.-Mij. Elzevier, Amsterdam; N.V. de Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen. (z.j.)
Het mag een verheugend feit heten, dat een der belangrijkste Noordnederlandse boeken uit de 19e eeuw bij onze Zuidelijke broeders zoveel belangstelling ondervindt, dat men daar een afzonderlijke uitgave aandurft. En die uitgave mag er wezen: Dr. Verstraeten geeft tal van waardevolle aantekeningen, die o.a. voor niet-Amsterdammers gewenst zijn. Niet alle zijn ze even gelukkig. Zo is de Kapelsteeg, in de buurt waarvan Droogstoppel de bekende ontmoeting heeft met Sjaalman, niet in de bocht van de Nieuwendijk, maar tussen Kalverstraat en Rokin langs de N.Z. kapel.
Jammer, dat de bewerker verzuimd heeft, de lijst van opstellen en verhandelingen uit het pak van Sjaalman te annoteren. Dat zal, verwachten we, gebeuren in een mogelijke tweede uitgave.
A. ZIJDERVELD.
| |
Herman Middendorp, Vertellingen uit de bijbel. Leesboek ten dienste van de lagere klassen van het voortgezet onderwijs, met een woord vooraf van G. van Veen. 's-Gravenhage, G. Naeff, 1937. ƒ 1,50, geb. ƒ 1,90.
Langzamerhand schijnt men bij het Openbaar onderwijs de kopschuwheid te overwinnen, die lang het beletsel is geweest voor de toegang van de bijbel in de klasse, ten minste afgaande op het aantal bundels vertellingen en uittreksels uit de bijbel, bestemd voor het gebruik in onze scholen. Terwijl de boeken van Dr. Leest en Ds. van Calcar de inhoud van de gehele bijbel geven, en bestemd zijn ook voor oudere leerlingen, hebben van Schendel en Middendorp voornamelijk gedacht aan de jongere. De laatste - want alleen over zìjn boekje heb ik te oordelen - is m.i. heel goed geslaagd in zijn streven om in eenvoudige en pakkende taal de bijbelse stof tot onze jeugd te brengen. Uit het O.T. heeft hij in zestien hoofdstukken van de meest bekende personen en geschriften een beeld en een indruk gegeven; uit het N.T. heeft hij zich bepaald tot zeven beelden uit Jezus leven en prediking en een hoofdstukje over de apostelen.
Wat dit werkje onderscheidt van de andere, waarmee een soortgelijk doel wordt beoogd, is het Woord vooraf van G. van Veen. Deze acht het de taak van het onderwijs, de leerlingen voor ogen te stellen, dat de bijbelkennis, ‘reeds als nuttige kennis belangrijk, ten slotte bedoelt houvast te geven in een leven, waarin het voor kleine en zwakke mensen zo moeilijk is, om niet te verdwalen’.
Voor Middendorp gold bij de samenstelling van de bundel de waarheid: ‘de bijbel is niet joods, katholiek of protestants, maar een openbaring, die zich verheft boven elke menselijke groepering’.
A.Z.
| |
H. Godthelp, Dr. J.C. de Haan en M.D.E. de Leve, Schets van de Westeuropese Letterkunde. Lees- en leerboek voor alle inrichtingen van voortgezet onderwijs. Uitgave: J.B. Wolters - Groningen, Batavia. 1937. Prijs: ƒ 2,10, geb. ƒ 2,45.
Dit boek is de heruitgave - gewijzigd en uitgebreid - van het gelijknamige werkje, dat Dr. J.C. de Haan in 1933 heeft doen verschijnen. Hij had dat geschreven voor de Middelbare School in Indië, op aansporing van den inspecteur v.h. Indische onderwijs. Ik neem dus aan, dat het
| |
| |
in het systeem van het Indische onderwijs past. Toch zou men graag weten, hoeveel lesuren de Neerlandicus in Indië tot zijn beschikking heeft en of hij zich wel bekwaam acht tot het geven van dit onderwijs.
Nu dit werkje door de medewerking van een paar Haagse collega's voor het Nederlandse voortgezette onderwijs is gereedgemaakt, zouden we graag op een paar vragen antwoord vernemen van den heer Godthelp, die - naar hij verklaart - het boekje van Dr. de Haan reeds een paar jaar op de H.B.S. heeft gebruikt. - De heer De Leve, leraar aan de School voor Taal en Letterkunde, heeft een taak, die buiten onze beoordeling staat. -
We kunnen voor zeker aannemen, dat geen enkele inspecteur tot de Haagse collega's een verzoek of een aansporing heeft gericht, gelijk met Dr. de Haan het geval is geweest van de zijde der Indische inspectie. Waaraan ontleent de heer Godthelp de vrijheid om, als docent in het Nederlands, de geschiedenis der Engelse, Franse, Duitse, Oudnoorse literatuur te behandelen? Heeft hij zijn onderwijsprogramma ingericht op eigen houtje of in overleg met zijn collega's in de moderne talen? Vinden die goed dat hun vak wordt afgeroomd door een onbevoegde? Hebben deskundigen inzage gehad van het boekje, en vooral van de toevoegingen der beide Haagse heren? Als dezen zich zelf mans genoeg hebben geacht tot het samenstellen er van, dan hebben ze zich toch overschat. Meermalen kwam mij bij het doorzien van het boek het spreekwoord te binnen van de klok en de klepel, o.a. bij het hoofdstuk over De Edda's(!); den meest ‘metaphysischen dichter’ Revius, de ‘metaphysicus’ Donne. Om Perks Mathilde-cyclus en Gorters Mei is de schrijver slechts heengelopen; tot den zin er van is hij niet doorgedrongen. Elders weer woei mij een wind van woorden tegemoet, in de karakteristiek van de ‘kolossale’, ‘prachtige’, grootse poëzie, gelijk die van Dante.
Moet de lezer uit het feit, dat de schrijver voor de studie van de kunst der laatste halve eeuw uitsluitend noemt Van Leeuwens De Nederl. Dichtkunst sinds 1880 en Naturalisme en Romantiek, opmaken, dat die beide boekjes de beste en belangrijkste zijn? We verwachten, dat verscheidene leerlingen later dieper bronnen zullen vinden. Ze zullen dan ervaren, dat Het wonder van '80 (pag. 176) reeds lang ontwonderd is, voorzover een kunstperiode te ‘verklaren’ valt. - Erger dan zelfoverschatting is gebrek aan ernst, die ik meen te zien in den heer Godthelp, tenzij hij zijn collega's aannemelijk kan maken hoe zijn gebruik van dit boekje te rijmen is met de volgende verzekering van hem. (De heer Godthelp heeft voor de drie hoogste klassen der Middelb. school drie bundels poëzie en drie bundels novellen uit de periode na 1880 doen verschijnen, die hij, volgens zijn eigen verklaring in 1936, onmogelijk kan verwerken in de ‘onnozele twee uren per week’, die voor het Nederlands zijn bestemd): ‘Mijn ervaring met de novellen is, dat ik van de dertien uit elke bundel maar een stuk of vijf per jaar grondig psychisch-taalkundig kan behandelen. Er moet ook nog poëzie behandeld worden, en literatuur vóór '80’ (N. Ned. Poëzie I, Ter Inleiding). ‘Belachelijk kort’ vond hij de tijd van twee uren per week, om de Ned. Lett. van ± 1100 tot heden te onderwijzen. En ziet, tezelfder tijd dat hij dit schreef, zag hij nog kans om de historie en de belangrijkste werken der hele Westeuropese letterkunde te behandelen!
En als deze Neerlandici nu nog de Nederl. kunst in 't licht hadden gesteld van de Westeuropese, zo, dat het verband tussen beide bleek, dan zou men nog vrede kunnen hebben met de bedoeling. Maar ook in dit opzicht is 't een mislukking, als tenminste de heren er naar gestreefd hebben.
Dat er ook nog taalonderwijs moet gegeven worden in de drie hoogste
| |
| |
klassen, en opstellen voorbereid en behandeld, dat schijnen de heren geheel te vergeten.
Ik heb zo veel vertrouwen in het gezond verstand en de ernst van mijn collega's, dat ik het boekje als schoolboek een fiasco durf voorspellen. Nu op het eindexamen de geschiedenis der letterkunde van de moderne talen is afgeschaft, zij het aan de collega's voor die talen overgelaten, wat zij hun leerlingen zullen onderwijzen. De Neerlandicus heeft meer dan zijn handen vol aan zijn eigen taak.
De heruitgave van het boekje van Dr. de Haan - voor de Nederlandse scholen bestemd - blijve uitsluitend in handen van dilettanten.
A. ZIJDERVELD.
| |
Leerboek der Moderne Nederlandse Handelscorrespondentie, door Dr. G.J. Geers en K.F.H. Wolters. Deel I. Ten dienste van Handelsdag- en avondscholen. Tweede druk. ƒ 1,95. Deel II. Voor Hogere Handelsscholen enz. en candidaten voor practijkexamens. Tweede druk. ƒ 1,95.
Woordenlijst behorende bij Deel I en II. Tweede druk. ƒ 0,60. Uitg.: G.B. van Goor Zonen's Uitg.-Mij. N.V. - 's-Gravenhage. 1938.
Het komt ons voor, dat het onderwijs met dikke boeken en overbodige woordenlijsten niet gediend is. De leerling, die na zijn schooltijd als Nederlands handelscorrespondent optreedt, behoort te beschikken over de nodige handelskennis, (die hij ten dele op school opdoet, maar vooral in de praktijk zal leren) een vaardige pen en gezond verstand. Natuurlijk is enige voorbereiding voor het schrijven van brieven op onze scholen noodzakelijk, maar daarvoor zijn geen turven van handboeken nodig. De schrijvers hadden verstandig gedaan, indien zij geen ‘vermeerderde’ druk van hun werk hadden uitgegeven, maar zich tot een sober boekje hadden bepaald, dat tegen een matige prijs beschikbaar gesteld, inderdaad nuttig zou kunnen zijn. In beperking toont zich nog steeds de meester!
A. JONK.
| |
Stijloefeningen en behandeling van stijlfouten in onze handelstaal, ten dienste van H.B.S. en A, Handelsscholen, Handelsavondscholen, Candidaten voor Practijkexamens en correspondenten, door A. Wildschut. Prijs: ƒ 1,30, geb. ƒ 1,50. Uitg.: J.B. Wolters' U.M., N.V. - Groningen, Batavia. 1938.
De heer Wildschut heeft met de samenstelling van dit boekje verdienstelijk werk verricht, al moge dan ook hier het bezwaar gelden, dat er een teveel te constateren is en dat de vrij hoge prijs een belemmering tot invoering kan zijn. Niettemin zou het een zegen zijn, als de leerlingen van de in de titel genoemde scholen dit werkje aandachtig bestudeerden en het geleerde in de praktijk ook toepasten. De stijl van onze handelscorrespondenten zou er ten zeerste mee gebaat zijn. Het ware gewenst, dat alle schrijvende Nederlanders de wenken van den heer Wildschut ter harte namen; Tante Betje kreeg dan een eerlijke begrafenis en Charivarius zou een minder grote mond behoeven op te zetten.
A. JONK.
| |
| |
| |
Nederlandse Grammatica, door Drs. A.J. Staal. Uitg.: Broekhoff N.V. v/h Kennink en Zoon - Utrecht. 1937.
In het voorwoord deelt de schrijver ons mede een leerboekje van de Nederlandse taal te hebben geschreven vooral ten dienste van het leren van vreemde talen. Het grootste deel wordt ‘daarom’ ingenomen door redekundige en taalkundige ontleding en de samengestelde zin, terwijl ‘verder is getracht de grammatica dienstbaar te maken aan het schrijven van zuiver Nederlands’. De schrijver zal waarschijnlijk bedoelen het zuiver schrijven van Nederlands. In § 3 leren de leerlingen, dat ‘grammaticaregels o.a. een hulpmiddel zijn om een vreemde taal te leren’, ‘we eerst de Ned. gramm. moeten bestuderen, om zo enig begrip van grammatica (zinsbouw, enz.) te krijgen, en we pas daarna de grammatica van een vreemde taal kunnen leren’.
Ik meende dat we langzamerhand teveel eigenwaarde hadden gekregen om zo openlijk onze moedertaal tot een daghitje te durven vernederen, maar soit, ieder standpunt kan verdedigd worden. Het is mij intussen niet duidelijk, hoe we het Nederlands dienstbaar maken aan het leren van vreemde talen, door met kleine lettertjes wat opmerkingen te drukken, hoe zich een Nederlands taalverschijnsel in een andere taal openbaart. Ik pleeg bij mijn grammaticalessen ook altijd vergelijkingsmateriaal te gebruiken, maar meen dat het gunstigste resultaat daarvan kan zijn, verheldering van taalinzicht, niet het leren van vreemde talen. Het lijkt me nodig, dat collega Staal in een herdruk zijn methode verantwoordt, om misverstand mogelijk uit de weg te ruimen.
Wat mij niet te verantwoorden lijkt is, het onjuist weergeven van Nederlandse taalverschijnselen om vreemde talen te leren: § 4 (pag. 2), § 3 (pag. 45) bijv. Ook niet, dat ‘in elliptische zinnen het gezegde ontbreekt en men ze soms toch wel kan ontleden’, benen slechts voor lichaamsdelen wordt gebruikt (en de traditionele benen voor de soep dan?), we niet ‘voelen’ of een woord mannelijk of vrouwelijk is, de ‘ridder koen’ en ‘hier zet men koffie en over’ nog weer opgeld doen en vele andere onnauwkeurigheden of versleten voorbeelden meer, vooral wanneer deze het juiste uitzicht op onze taalverschijnselen belemmeren: Wanneer bij de behandeling der overgankelijke werkwoorden er van ‘tijdelijk overgankelijk’ wordt gesproken en daarbij voorbeelden als ‘We eten om zes uur’ en ‘Piet rookt niet’ worden genoemd, gaat het er bedenkelijk uitzien.
Toch wijzen allerlei uitingen in dit boekje erop, dat collega Staal het wel anders kan. Ik krijg de indruk, dat hij zich door anderen heeft laten belezen om nu toch eens voor de vreemde talen nuttig te zijn en daardoor dit slippertje heeft gemaakt.
R. KUITERT.
| |
Albert Dory en Dr. P. Fabriek, Inleiding tot de Franse Handelscorrespondentie. Tweede deel. Uitgave: J.B. Wolters' U.M., N.V. - Groningen, Batavia. 1938. Prijs: ƒ 1,60, geb. ƒ 1,80.
De behandelde transacties zijn iets moeilijker dan die uit het eerste deel. Een practische bundel om leerlingen in eenvoudig, gewoon Frans, handelszaken per brief te laten behandelen. De schrijvers hebben er goed aan gedaan, die vormen, waarmede de leerlingen geregeld moeite hebben, nog eens apart te vermelden. Jammer voor de schrijvers en den uitgever dat thans de handelscorrespondentie voor het eindexamen der H.B.S.-A geschrapt is.
| |
| |
| |
Nieuwe Leercursus voor de Franse taal, door Albert Dory en A. Wepster. Uitg.: J.B. Wolters' U.M., N.V. - Groningen, Batavia. 1938. Spraakkunst, ƒ 1,20, geb. ƒ 1,40. Oefeningen I (voor het tweede leerjaar), ƒ 1,20, geb. ƒ 1,40.
Deze nieuwe serie bestaat uit 4 deeltjes (Inleiding, Spraakkunst, Oefeningen voor het 2de jaar, Oefeningen voor het 3de jaar) waarbij de schrijvers getracht hebben in drie jaar de noodzakelijke grammaticale grondslagen te leggen. De spraakkunst en de oefeningen I vormen het tweede en het derde deel dezer serie. De spraakkunst - bestemd voor het 2de en 3de jaar - is practisch ingericht voor een concentrische behandeling.
De daarbij aansluitende Oefeningen geven een afwisselende toepassing van het geleerde, waarbij ook aan het mondeling gebruik der taal een behoorlijke plaats is ingeruimd. Een bruikbare serie.
D. TALSMA.
| |
Pages Faciles par le Dr. J.B. Besançon et le Dr. J. Fransen. Uitgave: J.B. Wolters' U.M., N.V. - Groningen, Batavia. Prijs: ƒ 1,30, geb. ƒ 1,50.
De samenstellers van de bekende serie ‘Bonnes Pages’ hebben op verzoek van collega's een leesboekje voor de eerste klasse samengesteld, en daarmede nuttig werk verricht, daar wij tot nu toe, wat betreft lectuur voor de 1e klasse, niet bepaald ‘l'embarras du choix’ hadden. Uiteraard is de woordenlijst zeer uitgebreid, vooral met het oog op de mogelijkheid om reeds bij de aanvang van het schooljaar met lezen te beginnen. Zij die zo spoedig mogelijk afwisseling willen brengen in de 5 uren grammatica, zullen deze gelegenheid dankbaar aangrijpen. Begint men, zoals naar ik meen algemeen gebeurt, liever eerst na de Kerstvacantie met lezen, dan is de vrij hoge prijs van het boekje misschien niet evenredig aan het gebruik dat er van gemaakt wordt. Aardige kinderlijke illustraties geven het geheel een aantrekkelijk aanzien.
| |
Cours de Versions, I et II, par le Dr. K. Wagenaar et M.J. Ornée. Uitg.: J.B. Wolters' U.M., N.V. - Groningen, Batavia. Prijs: ƒ 1,10, geb. ƒ 1,30 p.d.
Bundels vertaaloefeningen voor de hoogste klassen bestaande uit merendeels modern, doch in ieder geval levend Frans proza. Hoe men ook moge oordelen over het ideële en practische nut van dergelijke korte stukjes als materiaal voor de vertaalles uit de vreemde taal, het bezwaar dat vele soortgelijke verzamelingen aankleeft, nl. dat de stukjes veelal te fragmentarisch zijn, waardoor men de samenhang met de omgevende tekst mist en strekking en geest van stuk en schrijver niet altijd volledig doorgrond wordt, is hier tot een minimum beperkt door een voortreffelijke keuze van teksten die, volgens het voorbericht, aan de praktijk zijn getoetst. Van de 65 stukjes die elk deeltje bevat, zijn de laatste 15 bestemd voor ‘proefvertalingen’ en dus niet geannoteerd, de overige voorzien van een losse uitvoerige idioomlijst. Deze van goede smaak en juist begrip voor moeilijkheden getuigende boekjes lijken mij zeer geschikt voor H.B.S., Kweekschool en candidaten L.O. De gymnasia zullen - gezien de aard van de stukken die daar nog steeds als eindexamenvertaling worden gegeven - er wel voor terugschrikken ze in te voeren.
| |
| |
| |
Blanc et Noir, Recueil de prose moderne, par Dr. J.W. Marmelstein. Uitg.: Meulenhoff, Amsterdam, Les Meilleurs Auteurs Français. Prijs: ƒ 1,15, geb. ƒ 1,45.
De samensteller heeft dit bundeltje modern proza (Lemaître, Demaison, Louis Mercier, An. France, Pérochon, Gaston Chérau) voorzien van slechts de allernoodzakelijkste annotaties. Velen zullen het met hem eens zijn, dat ‘les notes abondantes et surabondantes dont elles (la plupart des éditions scolaires) sont pourvues le plus souvent, ont le grand tort de dispenser nos élèves de chercher, quelquefois de penser, eux-mêmes’. Dit brengt echter met zich mee dat het voor de 3e klasse wel te moeilijk zal blijken te zijn. En zou er in de hogere klassen veel belangstelling zijn voor de sprookjes - hoe mooi en zinrijk ze ook zijn - van Lemaître en Demaison? De meeste overige stukjes zijn humoristisch (fijn of grof, doch in ieder geval gezond) en daarom zal ‘Blanc et Noir’ (What is in a name?) het wel doen.
Op blz. 97 is ‘c'était une ruse pour empêcher sa prise de faire demitour’ verklaard met ‘de prendre son demi-tour’. Hier betekent ‘sa prise’ toch eenvoudig ‘zijn vangst, zijn buit’.
| |
La Hollande vue par les Français, Petite Anthologie de textes littéraires recueillis par Dr. M.J. Premsela. Uitg.: Meulenhoff, Amsterdam, Les meilleurs auteurs français. Prijs:?
Reisindrukken, die Verlaine, de Châteaubriant, de Lacretelle, Duhamel en enkele minder bekende moderne schrijvers in ons land hebben opgedaan. Het is gelukkig geen stroom van overdreven loftuitingen geworden, er is een grote verscheidenheid van onderwerpen, de typering is meestal raak (het niet-rake en de hier en daar doorschemerende zachte spot neemt men op de koop toe), maar toch vraagt men zich af, of lezing in de klasse van het gehele boekje niet onevenredig veel zou vergen van de voor lectuur beschikbare tijd. Zijn de leerlingen niet méér gebaat met kennis van land en volk waarvan wij de taal onderwijzen? Doch dit is ten slotte een kwestie van persoonlijke visie. Enkele mooie foto's en rake tekeningen (o.a. van Jo Spier) maken mede het boekje tot een waardig specimen van deze terecht om zijn keurige verzorging geroemde serie. Omtrent de woordenlijst, die in 't algemeen uitmunt door goed gevonden vertalingen, heb ik de volgende opmerkingen:
blz. 24 no. 17: |
Le remous = hier: de draaikolk. Is hier niet beter: ‘tegenstroom’? |
blz. 28 no. 4: |
pour peu que = hier: zodra. Waarom niet: ‘Als... maar even’, dan weten de ll. meteen de nuance uitgedrukt door ‘pour peu que’. |
blz. 45 no. 8: |
avancé = voorspoedig. Kan men spreken van een ‘voorspoedig kind’? Is ‘avancé’ h.l. niet synoniem met ‘précoce’ (dus ‘voorlijk’)? |
blz. 50 no. 9: |
le veston = het colbertcostuum. Mogelijk is hier het gehele costuum bedoeld, doch de vertaling: colbertjas moet er toch m.i. ook bij. |
blz. 51 no. 3: |
un émule = een volgeling? m/z mededinger. |
blz. 60 no. 11: |
la courroie = de leren neus? Hier is toch bedoeld: riem (drijfriem) = courroie (de transmission.) |
blz. 64 no. 10: |
l'apanage = het eigen? ‘Voorrecht’ of ‘erfdeel’ is juister en past hier goed. |
| |
| |
blz. 106 no. 4: |
se taquiner: ‘stoeien’. Daar komt het wel ongeveer op neer, doch de leerling moet tevens weten dat taquiner = plagen, en dat men ‘stoeien’ niet altijd door ‘se taquiner’ mag vertalen. |
blz. 109 no. 4: |
l'austérité = dorheid? Dit kan toch moeilijk betrekking hebben op de streek tussen Enkhuizen en Medemblik. Is hier niet bedoeld: strakheid (v. lijnen), soberheid of i.d.? |
blz. 109 no. 11: |
l'estuaire = havenmond; m/z: wijde riviermond. |
| |
Beknopte Franse Handelscorrespondentie voor H.B.S.-A, Handelsdag- en avondscholen en het U.L.O.-onderwijs, door J.N. Holtzappel. Uitg.: Uitg.-Mij. W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle. Prijs: ƒ 1,50, geb. ƒ 1,75.
Opzet en uitwerking van dit boekje verraden de hand van den geroutineerden vakman. Uitgangspunt van elke les is een aan de praktijk ontleende getypte Franse handelsbrief over een eenvoudig onderwerp, gevolgd door een daarop betrekking hebbende vocubulaire en een serie aantekeningen waarin op ongezochte wijze vrijwel alle grammaticale en brieftechnische moeilijkheden, die zich in de correspondentie voordoen, worden behandeld. Tot slot toepassingen in de vorm van losse zinnen en een aan de hand van beknopte gegevens op te stellen brief. Om de 7 lessen een herhaling en aan het eind briefgegevens ter uitwerking. Het werkje is bestemd voor leerlingen die een eenvoudige grammaire hebben doorgewerkt en, doordat er onderwerpen uit het practische leven in voorkomen (het bestellen van boeken, wijn; sollicitatie) als geknipt voor onze maatschappij-scholen (H.B.S.-A en Handelsdagschool), doch tevens brengt het, door de gelukkige combinatie in klein bestek van brieven, grammatica en een respectabele hoeveelheid handelsidioom, de leerlingen van de handelsavondschool en candidaten voor de handelscorr.-examens een heel eind op weg.
Bij de errata behoort nog te staan:
op blz. 29: een lichter = un allège; lees: une allège.
R.J. VAN ARUM.
| |
J.M.S.A.H. van Nes, Le Joueur de Flûte. Uitg.: J.M. Meulenhoff, 1938. ƒ 0,50.
Dit is een bizonder geslaagd deeltje uit de ‘Grande Edition’ van ‘Ma première collection’ (waarin we al Chauveau's Histoire de Roitelet hebben bewonderd). Sierlijk gestyleerd en kinderlijk-eenvoudig, daardoor uitmuntend bij den tekst passend, zijn de plaatjes van Ermee 't Hooft.
Het stuk zelf - een blijspel in dicht en proza, en in twee tafereelen - is een min of meer gemoderniseerde, en zelfs op enkele punten anachroniseerende, bewerking van het beroemde verhaal van den Rattenvanger van Hameln.
Hameln ligt in Duitschland (ofschoon een allerliefste Fransche schrijfster, Cilette Ofaire, kort geleden een charmant reisverslag uitgaf over een bootreis door Nederland, waarbij zij, te Haarlem aankomende, herinnerde aan de legende van den Rattenvanger, die, ‘zooals men weet’, aldaar speelt...) maar de geheele sfeer is hier zoo echt-Fransch gehouden, dat dit, voor de kleine lezers nuttige transponeeren, van de locale werkelijkheid nog minder heeft overgelaten dan van de chronologische! Om 't even! Bewonderenswaardig is het, hoe een Hollandsche schrijfster een zoo in-Franschen geest weet weer te geven door taal, idioom, geest en aanvoelen der situaties. Alle lof daarvoor!
| |
| |
De lectuur is niet gemakkelijk te noemen. Maar daar brengt de zeer uitgebreide Woordenlijst uitkomst voor.
MARTIN J. PREMSELA.
| |
Charles Vildrac, La Colonie. Uitg.: J.M. Meulenhoff, 1938; ƒ 1,35; geb. ƒ 1,65.
Dit vervolg op L'Ile Rose doet voor het eerste deel niet onder in fijnen humor, belangwekkendheid, afwisseling en beschaafden toon. Leerlingen van 3e of begin 4e klas zullen er veel genoegen aan beleven en er ook vocabularisch veel profijt uit trekken.
De woordenlijst kan ik niet zonder voorbehoud aanbevelen en wanneer ik het werkje zal invoeren, zal ik het zonder het vocabularium gebruiken. Immers, de annotateur blijkt La Colonie bedoeld te hebben als lectuur voor een hoogere klas (3 of 4), daar hij het boekje wenscht gebruikt te zien nadat L'Ile Rose is doorgewerkt (aanteekening p. 10). In dit geval laat het zich moeilijk begrijpen, hoe woorden als en (ervan), bientôt, loin, pris (prendre), dont, vivant (2 maal op dezelfde pagina), là-bas, apporter, continuer, le bruit, ça, aller en classe, laisser, le vent, vient (venir), mourir, arriver, à peine, le bateau, vers, le pied, aussitôt, au revoir, s'écrier, embrasser, la poche, le porte-plume, le pupitre e.t.q. vertaald werden. Dit is immers woord-materiaal uit de allereerste studiemaanden! Nu is het wel waar dat voor het M.U.L.O.-gebruik een zeer uitgebreide en elementaire woordenlijst uitstekende diensten bewijst, maar is de tekst dan wel geschikt te noemen voor de lagere klassen van het M.U.L.O.? - Een tweede bezwaar geldt de onjuiste vertalingen: achève de déjeuner - juist klaar is met ontbijten (p. 7); pourvu(s) d'hameçon(s) - voorzien van lokaas (op dezelfde pag. staat weliswaar hameçon vertaald door vishaak (p. 15)); mon vieux - mijn waarde (p. 18); mettre en lotissement - verkaveld worden (p. 21); le minerai - het mineraal (p. 23); avant longtemps - pas na lange tijd (p. 24); en faire une bouchée - er een hapje van nemen (p. 1) etc. Daarentegen werden waarlijk moeilijke uitdrukkingen niet vertaald of verklaard; zoo streep ik op p. 73 aan: ...
quelque cotre porteur de sable et de marchandises, venait mouiller dans le port, et y séjournait le temps de faire de l'eau ou de procéder à des réparations urgentes. - Hiervan worden slechts in de woordenlijst opgenomen: le cotre en faire de l'eau. Ten slotte betwijfel ik of deze uitdrukkingen (noot pp. 9-10): s'attrister de ce que sa maman malade, son père, son frère etc.... ne PUISSENT partager son bonheur... ENTRE AUTRES PERSONNES QUI VIVENT à la Colonie.... etc., ook door den royaalsten grammaticalen beugel kunnen...
Doch deze tekortkomingen mogen ons er niet van weerhouden, La Colonie aan te bevelen. De Fransche schrijver en de teekenaar Legrand hebben behoorlijk werk geleverd en bij een eventueele herdruk kan de annotateur gewis zijn vocabularium aan een grondige besnoeiing en correctie onderwerpen.
M.J. PREMSELA.
| |
Magdeleine du Genestoux, Psitt! ... Enlevée! Uitg. J.M. Meulenhoff, 1938. Prijs ƒ 1,15, geb. ƒ 1,45. ‘Les Meilleurs Auteurs Français,’ No. 94. Annoté par B. Hylkema.
Over de wenschelijkheid, een kidnapping-verhaal met al zijn elementen van wreedheid (die sentimentaliteit opwekt) en sluwheid (die met succes
| |
| |
bekroond verraad impliceert) aan leerlingen van een 2e of 3e kl. voor te leggen, wil ik niet debattieren: dat is een questie van smaak of van bereidheid, te offeren aan de eischen eener modieuze belangstelling; eveneens laat ik buiten beschouwing of Magdeleine du Genestoux het recht toekomt, onder ‘les meilleurs auteurs’ te worden gerangschikt. Belangrijker lijkt het mij, bedenkingen te laten hooren tegen de wijze waarop het annoteeren is verricht. Het spijt mij dat ik het moet zeggen waar het een overigens zoo keurig verzorgd deeltje van een te goeder faam bekend staande serie betreft: maar de slordigheid waarmee de tekst is gecorrigeerd en de onvoldoende nauwkeurigheid waarmee het vocabularium is samengesteld zijn naar mijn meening een handicap voor het gebruik van deze Amerikaansche ontvoeringsfilm.
Het is mij opgevallen dat de meeste drukfouten zijn blijven staan... onder aan de pagina's: vermoeidheid van den corrigeerende? een kleine optische afwijking?
Mijn bezwaar tegen de annotaties geldt hoofdzakelijk het altijd weer netelige: wat-wel-en-wat-niet?... Ziehier enkele woorden die onvertaald bleven en die mij voor 2e- en 3e-klassers in elk geval veel moeilijker lijken dan vele andere die wel in de lijst voorkomen: p. 7: un porto-flip eggnog, (ik zou daar geen raad mee weten); p. 8: la doublure de son patron; p. 25: dépêchons (voor dépêchons-nous); p. 32: filer (posten, volgen); p. 45: les fontes; ibid.: il allait jouer le tout pour le tout; p. 53: Allons, aujourd'hui il fallait s'y prendre d'une autre manière, par prudence; p. 56: une robe d'alpaga noir; p. 62: je ne crains pas que tu nous brûles la politesse (deze uitdrukking wordt pas verklaard wanneer zij op p. 106 wordt herhaald); p. 67: un acte dont il n'a pu se justifier; p. 71: à force d'activité; p. 83: aux parois; p. 86: ça, c'est du John!; p. 87: son corsage blousait (wordt vertaald door: stond open; is het niet eerder: bol staan? Larousse geeft blouser slechts als ‘bedriegen’, naast de biljart-technische beteekenis); p. 89: rebondi; p. 92: sèchement; p. 93: Jean cacheta sa lettre (waarschuwen tegen: lakken of verzegelen); p. 94: une claque sur le garrot; p. 104: une bâche; ibid.: ils ne vont pas nous jeter dessus des caisses; p. 124: je tiens à vous être agréable; pas op p. 125 wordt: je ne tiens pas à vous avoir... verklaard; p. 126: A quoi bon? la vie l'avait
rendu fataliste; p. 167: C'est pour le coup que John devint rouge.
In de Woordenlijst vind ik ‘congestionné’ vertaald door ‘opgezet’; ‘l'aiguillage’: het verzetten van de wissels (is het hier niet de wissel-zelf?); la poudre d'escarpette voor d'escampette; laine voor lame (ook in den tekst!), corner verklaard op pp. 11 en 14; acquiessement voor acquiescement, benevens andere drukfouten. Als voorbeelden van m.i. wél bekende woorden die hier vertaald worden, noem ik: plinthe (er staat: phlinthe), vivement, hors d'haleine, bavard, le renseignement en ascenseur.
M.J. PREMSELA.
| |
Karl Otto Horch, Rhein - Kairo. Erlebnisse eines deutschen Jungen. Verlag Tjeenk Willink, Zwolle.
Een Duitse jongen, Thomas Heller, woont met zijn moeder in een badplaats aan de Rijn, waar deze laatste een pension exploiteert. Vader is sinds de grote oorlog verdwenen, maar een voorgevoel zegt onzen jeugdigen vriend, dat deze niet gestorven is. Een spoor leidt naar Egypte en Thomas gaat er heen, in gezelschap van een jeugdvriend van zijn vader en een potigen bediende. Onderweg sluit zich een prachttype van een ‘Berliner’
| |
| |
bij hen aan; het viertal beleeft allerlei spannende avonturen, maar tenslotte bereiken zij hun doel.
Niettegenstaande een paar onwaarschijnlijkheidjes, die in het verhaal voorkomen en trots het wel wat zeer goede figuur, dat deze Duitsers tegenover anderen slaan, kan ik dit boek, zowel voor de bibliotheek als voor klas zeer aanbevelen; leerlingen van 2de of 3de klas H.B.S. en van Muloscholen zullen ervan genieten. Het is in een vlot Duits geschreven en de bekorting van het oorspronkelijke verhaal heeft een goed geheel laten ontstaan.
A. v.d. WOUDE.
| |
Ernst Wiechert, Hirtennovelle. Herausgegeben und mit Anmerkungen versehen von J.H. Schouten. Verlag von J.M. Meulenhoff, Amsterdam.
Wiecherts prachtig geschreven novelle van den eenvoudigen Oostpruisischen dorpsjongen, die als kind zijn vader verliest en herder van de dorpskudde wordt, is voor onze leerlingen geschikt gemaakt.
De ‘Herausgeber’ heeft hier en daar nogal wat weggelaten, ook daar, waar het naar mijn mening zonder bezwaar had kunnen blijven staan.
Taal, stijl en soberheid van handeling bestemmen dit verhaal voor de hoogste klas; bovendien speelt het zich af in een zo door en door landelijke omgeving, dat b.v. een aardige zinsnede als ‘dasz der Stier Bismarck seines von der Natur gewollten Amtes getreulich und erfolgreich waltete’ niet de minste aanstoot zal geven.
De aantekeningen, die gelukkig aan de voet van de bladzijde staan, zijn goed, op een heel enkele uitzondering na. Of de leerlingen na het lezen van aantekening 3 op blz. 24 weten wat voor een instrument Laban gebruikt, betwijfel ik; beter ware hier een verwijzing naar blz. 29 geweest. Bij aantekening 4 op blz. 38 geef ik de voorkeur aan een vertaling.
Waarom op blz. 44 in plaats van het in het Duits veel gebruikte ‘Mein Gott’ het veel zwakkere ‘sieh mal’, op blz. 58 ‘nachsichtlich’ i.p.v. ‘nachsichtig’, op blz. 61 ‘Befremdung’ i.p.v. ‘Befremden’ staat, is mij niet duidelijk. Terecht is op blz. 55 ‘Jonathan’ veranderd in ‘David’; jammer dat enige regels verder ‘Jonathan’ is blijven staan.
Wat mij vreemd aandoet is, dat nergens van een verkorte of veranderde uitgave gesproken wordt, daar het werk door die weglatingen toch verminkt en den schrijver onrecht aangedaan wordt.
D.H. GOBIUS DU SART.
| |
Dr. Joh. Heemstra, Fünf Hörspiele. No. 18. Neue Deutsche Bibliothek. W.E.J. Tjeenk Willink A.G., Zwolle. ƒ 1,-.
Het eerste stukje vind ik flauw. Ik zou het hoogstens aan eerste-klassers willen voorleggen, maar ik vrees, dat voor hen de taal - ondanks de gegeven woordverklaringen - te moeilijk is. Bij het verstaan van Duits komt nog wat meer te pas dan woordenkennis. De leerling moet zich toch ook wat hebben gewend aan de Duitse wijze van gedachtenuitdrukken. Daarom lijken mij het tweede, en vooral het derde stukje, waarvoor iets meer gevorderde leerlingen zich nog wel zullen interesseren, eerder geschikt voor de school. Het vierde stukje, ‘Das Winterlager’, dat helemaal de nieuwe Duitse geest ademt, is voor oudere leerlingen bruikbaar. Om nr. 5, ‘Goethe’, te kunnen waarderen, moet de leerling inzien, dat allerlei levensbijzonderheden
| |
| |
in de literatuur ten onrechte op de voorgrond worden geschoven; maar op school zal toch wel niemand de nadruk willen leggen op het feit, dat nogal wat vrouwen in Goethe's leven een rol hebben gespeeld. Het stukje is hier en daar wel geestig, voor klassikale behandeling vind ik het echter niet heelemaal geschikt, ook al, omdat het dialect er zo'n ruime plaats in beslaat.
Een fout lijkt me in dit boekje, dat stukken die zo ver uiteenlopen, in één bandje zijn verenigd. De leerling die in de 1e of 2e klas de daarvoor in aanmerking komende stukken op school las, zal het vervelend vinden hetzelfde boekje na jaren weer te moeten gebruiken. En als men het werkje pas in een hogere klasse invoert, is de leerling over die eerste stukken al lang heengegroeid. Ook voor de bibliotheek lijkt het me niet geschikt, stukken van zo'n verschillend gehalte in één boekje bijeen te binden. Hoogstens zal men het in de verschillende klassen kunnen gebruiken, indien de school een voldoend aantal exemplaren bezit. Beter had men die stukjes afzonderlijk, bv. tegen 25 ct. per stuk, kunnen verkrijgbaar stellen.
R.M. DE JONG.
| |
Felix Salten, Florian. Das Pferd des Kaisers. Herausgegeben von A. v.d. Woude. Verlag von W.E.J. Tjeenk Willink A.G. in Zwolle. 149 blz. Prijs ƒ 1,25.
Felix Salten vertelt ons de geschiedenis van Florian, den prachtigen Lipizzaner schimmel, het lievelingspaard van Keizer Franz Joseph. Na diens dood komt Florian in handen van een huurkoetsier, dan bij een boer, die hem tenslotte wegens aanschaffing van een bestelauto niet meer nodig heeft en hem het genadebrood geeft.
De politiek speelt in het midden van de roman nogal een grote rol, wordt echter niet al te duidelijk uiteengezet. Als ‘Tiergeschichte’ zullen de leerlingen het met plezier lezen. De aantekeningen zijn voor klassikaal gebruik voldoende; voor eigen lectuur had ik graag wat meer woorden verklaard gezien (zo bv. op blz. 37 Reiherbeize, blz. 48 Prater, blz. 54 Genien, blz. 66 Malice).
D.H. GOBIUS DU SART.
| |
Hans Leip, Die Klabauterflagge, uitgegeven door Drs. G.J. van Aalst. Meulenhoffs Sammlung deutscher Schriftsteller, J.M. Meulenhoff, Amsterdam.
Dit boekje geeft een alleraardigst verhaal voor leerlingen van een 2e of 3e klas. Het is keurig uitgegeven en de grappige tekeningen maken 't nog aantrekkelijker. Drs. van Aalst heeft er ongeveer 50 pagina's tekstverklaringen bij gegeven. In zijn ‘Vorbemerkung’ bij deze ‘Wort- und Sacherläuterungen’ zegt de bewerker, dat hij vindt, dat op de Middelbare School ook een beetje ‘vergleichende Sprachkunde’ op zijn plaats is. Maar de ‘vergleichende Sprachkunde’ in deze aantekeningen gegeven, ligt ver boven het begrip en buiten de belangstelling van onze tweede- en derde-klassers. Indien ze er werkelijk iets aan zouden hebben, dan zou de uitleg van die geleerdheid (vol afkortingen als Spr.-Br., Sd., Kzf., gel. nab. ww., ahd., mhd., ndd., altfrz. Lw., ind. Lw., ind.-sp.) in de les veel te lang ophouden. Buiten de les geloof ik niet, dat veel tweede- en derde-klassers zich hier toe zelfstandig zullen kunnen opwerken. En als de bewerker misschien meent, dat het boekje voor de hogere klassen kan dienen, dan vind ik het verhaal daarvoor te kinderlijk en de aantekeningen nog altijd van weinig nut. Om mijn bedoeling te verduidelijken mogen de volgende citaten volstaan:
| |
| |
‘Seite 12. 1. abenteuerlich = van avontuur: Abenteuer, s. < mhd. aventiure < frz. aventure < lat. adventura, v. Zw.: advenire = zustossen, usw. (Lw. a. Ritterzeit, vgl. z. B. Nibelungen, “Aventiure”).
Seite 12. 7. auftütern = aufbinden, entknoten, entwirren, usw. (Seemannsw.); dazu: vertütern = verwirren (nicht so sehr, wie im Sprach-Br. behauptet w., einfach: “verflechten”)’.
Dergelijke - telkens voorkomende - critiek op de Sprach-Brockhaus lijkt me in een schoolboekje niet op zijn plaats.
En wat moet men beginnen met door den bewerker zelf met een vraagteken voorziene verklaringen als van 16. 3: ‘Ewer = kl. Flussfahrzeug besonders auf der unteren Elbe, auch Fischerboot auf der Nordsee (Anderthalbmaster) = ndl.: ewer (wahrscheinlich and. d. énvare = “Einfahrer” - voor éen man?)’?
Blijkbaar is nog niet vaak genoeg gezegd, dat veel van onze collegegeleerdheid onverteerbare kost is voor schoolkinderen.
R.M. DE JONG.
| |
Drs. P.J. Rijneke, Engelse Handelscorrespondentie. Tweede herziene druk. Tjeenk Willink, Zwolle. ƒ 2,90.
Het verschil tussen de eerste en tweede druk van dit lijvige boek is, dat in enkele series enige brieven zijn bekort of vereenvoudigd, maar dat over het algemeen het oefenmateriaal is uitgebreid en meer aansluit bij het vroeger geleerde. Dat komt dit werk zeker ten goede, want per slot van rekening zal de leerling slechts een goede brief leren schrijven, niet door de bestudering van een enkel voorbeeld, maar door herhaalde toepassing. Was mijn oordeel over de eerste druk gunstig, dat is nog in versterkte mate het geval over de tweede.
De schrijver is zo verstandig geweest het merendeel van de brieven te ontlenen aan ‘genuine’ Engelse correspondentie, door Engelsen geschreven. Natuurlijk heeft hij hier en daar schaar of potlood gebruikt, maar toch meestal zo dat we, de zakelijke kant nog daargelaten, een goed geheel kregen, zowel uit een taalkundig als stijlkundig oogpunt. Hij had hier, naar mijn gevoel, nog een stapje verder moeten gaan. In alle moderne handboeken over ‘Business-Correspondence’, Amerikaanse zo wel als Engelse wordt gepredikt: ‘There is no special style for B-C’, m.a.w. druk uw gedachten uit in gewone zinnen in goed Engels. Gebruik dus geen vormen en woorden, die alleen in archaisch-gekleurde taal verschijnen. Dit weet de heer Rijncke zo goed als ik. Toch heeft hij ‘to beg’ in de verouderde betekenis weer herhaaldelijk gebruikt. Hij zal mij tegenwerpen, dat in de meeste E. brieven men dat werkw. nog zo gebruikt. Doet er niet toe. De schrijver als voorlichter behoort zich aan te sluiten bij die verontwaardigde frisse Engelse captain of industry, die altijd de correspondent toesnauwde: We don't beg here; we are no beggars! De heer Rijncke zal wel gemerkt hebben, dat alhoewel de meeste correspondenten zich strikt aan schablone-brieven houden, het per slot van rekening toch de ‘vrije’ brieven zijn, mits keurig gesteld, die het meest effect sorteren. Deze waarheid had hij hier in toepassing dienen te brengen. Dan was misschien meteen dat antiekje ‘same’ verdwenen, als aanw. of pers. vnw. En dan had hij ook dienen te vermijden zulke constructies als: .... your official contract note for which we now await in due course. (brief 34); of: 100 Bales of Texas Cotton, which reached here. (br. 62). Zelfs Engelsen kunnen slecht Engels schrijven.
Maar, ik moet hier direct op laten volgen, zulke slechte constructies
| |
| |
zijn grote uitzonderingen. De gehele verzameling maakt ter dege de indruk van degelijk doordacht, zorgvuldig werk. In 't bijzonder prijs ik de juiste equivalenten van handels-uitdrukkingen in 't Engels en in het Nederlands, want ik weet bij ervaring, dat ‘outsiders’ (en dat zijn toch de meeste leraren in handels-correspondentie) daar dikwijls de bal misslaan.
Ik vind dit dan ook een uitstekend werk voor Handels-avondscholen en voor die Hogere Handelsscholen en A-scholen, die veel tijd geven aan echte zaken-brieven. Maar dit brengt ook mee, dat ik vrees, dat weinig of geen A-afdelingen dit boek zullen invoeren. Ware het niet verstandig geweest van de schrijver, ook wat correspondentie op te nemen en stof er voor te leveren, die nu juist niet per sé op handelskantoren wordt verwerkt? Behalve zakelijke onderwerpen over ‘koffie’ ‘machines’, ‘assurantie’ zijn er toch honderden onderwerpen buiten de ‘liefde’. Of voelde de schrijver dit als een lonkje naar de ‘dollars’? Dat behoeft het toch allerminst te zijn, vooral in deze tijd, nu de A-scholen min of meer gewijzigde opgaven voor 't eindexamen zullen krijgen.
De schrijver zegt in zijn voorbericht, dat: ‘het niet in de bedoeling ligt eventuele verdere drukken te herzien’. Misschien brengt verandering in de correspondentie op de A-scholen, ook de schrijver nog eens tot andere gedachten.
W. WIJGA.
| |
P.J. Rijncke, Vertaalboek Engels - Nederlands. Tjeenk Willink, Zwolle. ƒ 3,25.
Dit boek is verschenen in dezelfde serie van leerboeken voor het Economisch Onderwijs, en is dan ook bestemd voor Handelsscholen in de ruimste zin van het woord. Het geeft stukken Engels van ongeveer 1 à 2 bladzijden uit allerlei werken, maar vooral tijdschriften op handelsgebied. De rijkdom van onderwerpen is haast ‘bewildering’, maar geeft daardoor de leraar grote vrijheid van keuze. ‘Kiezen’ zal ook wel de bedoeling zijn van de schrijver, daar ik me haast geen school kan voorstellen, waar dit gehele boek kan worden doorgewerkt. Die stukken zijn toch veelal moeilijk, alhoewel ik er dadelijk kan bijvoegen, dat ze ruim en zeer goed geannoteerd zijn. Maar... rekent de leraar wel op voldoende belangstelling? Mijn ervaring wijst op grotere interesse voor economische onderwerpen, als ze actueel zijn. Vandaar mijn voorliefde voor kranten en tijdschriften in de klas. Ik weet wel, niet ieder leraar kan zich zulk een leesstof veroorloven, door verschillende oorzaken, maar het neemt niet weg, dat grotere actualiteit van de leerstof altijd iets aantrekkelijks heeft en dus aanbevelenswaardig is.
Evenwel, als men een examen in de E. handelscorrespondentie beoogt, op cursussen of voor zelfstudie, dan biedt Rijneke's leesboek een uitnemend hulpmiddel voor een zeker onderdeel van 't examen: vertaling Engels-Nederlands.
Op gewone A-scholen, ik vrees het met grote vreze, zal het wel niet veel gebruikt worden met de huidige koers van 't eind-examen.
W. WIJGA.
| |
M. Belder, Engelse Vertaaloefeningen ten dienste van Handelsscholen en candidaten voor het Practijk-examen. Tjeenk Willink, Zwolle, ƒ 1,60.
Dit is het derde boek uit dezelfde serie van leerboeken voor het Economisch Onderwijs.
| |
| |
De titel bestemt ook dit voor Handelsscholen. Of de hoop van de schrijver vervuld wordt, betwijfel ik enigermate, tenzij de school of cursus rechtstreeks aanstevent op het Praktijk-diploma. Daar is toch eigenlijk het boek voor geschreven.
Het is in drie delen verdeeld. 't Eerste deel geeft losse zinnen of kleine verhaaltjes in 't Nederlands, die spraakkunstige moeilijkheden bevatten of ongelijksoortige idiomatische zinswendingen in de beide talen. Dit eerste deel geeft niet vertalingen bepaald aan de handelstaal ontleend; het is dan ook bedoeld als een algemene herhaling van de spraakkunst in zijn toepassing. Het tweede deel geeft bepaald voorbereiding voor dat deel van de praktijk-examens, dat bestaat uit een vertaling van 't Nederl. in 't Engels. Het derde deel bevat uitsluitend vertalingen Engels-Nederlands, waarvan de meeste teksten ontleend zijn aan de praktijk-examens zelf.
De oefeningen zijn niet geannoteerd, wel geeft de schrijver een vrij uitvoerige woordenlijst. Deze zal de gebruiker steunen, ongetwijfeld. Of deze voldoende steun biedt voor de vertalingen N.E. in 't tweede deel, waag ik te betwijfelen.
W. WIJGA.
| |
Daddy-Long-Legs van Jean Webster. Bewerkt en geannoteerd door Dr. H.R.S. van der Veen. 157 blz. (The Young People's Library). Uitg. J.B. Wolters, U.M., N.V. - Groningen, Batavia.
Als zesde deeltje van deze bekende Serie is in 1937 verschenen dit bekende en interessante boek van de Amerikaanse schrijfster.
Dr. v.d. Veen acht dit geestige en originele schoolverhaal zeer geschikt voor de hoogste klassen van Mulo-scholen en de lagere klassen van Middelbare- en Kweekscholen. Hij heeft er een hulpboekje van 36 blz. aantekeningen bij, dubbele kolom. Toch betwijfel ik of jongere leerlingen de nodige belangstelling zullen blijven betonen voor de talloze brieven en ze zullen kunnen apprecieren bij het langzame tempo, waarin het boek met jongere leerlingen zal worden doorgewerkt. M. i. is dit een van de boeken, die het best te genieten zijn, als men ze, met behoorlijke kennis van de taal, vrij vlot kan uitlezen.
De andere boeken van de Serie liggen meer in de lijn van jonge leerlingen, en zeker van jongens.
En nu het moeilijke punt: de annotaties. De Bewerker geeft - gezien de klassen voor welke hij het werkje bedoelt - de vertaling van zeer veel woorden en uitdrukkingen, zelfs van woorden als: ordinary, committee, desk, fault, to draw, to warn, meaning, prison, to clean etc.. Echter mis ik b.v. his philanthropies have been directed (solely) towards the boys (10), in the slightest degree (11), support (11), sought (14), whenever (15), due to (17), friendly (18), he sounds like... (19) en verder b.v. dreadful, if you care to read it, lonely, the Ablative Absolute, rug, sympathetic, brook, as for, you have no business to spoil me, nothing occurs to me (I cannot think of), I don't either, occasionally (111) [op blz. 50 wordt ‘occasional’ in: I never talked to a man before, except occasional Trustees, vertaald door ‘toevallig’], I got it for 10 cents and that was a bargain (100) [wel is op blz. 92 verklaard: to live up to one's bargain = zich aan zijn afspraak houden], blank paper, to send love, e.a..
De eerste aantekening is: blue = akelig. Het verdient m.i. aanbeveling in zulk geval te schrijven: = hier: akelig (vgl. to be in the blues = 't land
| |
| |
hebben). Te meer daar het de bedoeling van den bewerker blijkt te zijn, dat de leerlingen de woorden leren; ze worden immers (met enkele uitzonderingen) slechts éénmaal in de Vocabulary opgenomen. Een korte verwijzing in de kant naar de blz. waar een moeilijk woord voor 't eerst voorkomt, is zeer wenselijk.
Er zijn vertalingen, waarmee ik het niet eens ben: Blz. 11 deserving = verdienstelijk (the girl is deserving); blz. 11 Of course the usual disposition of one in your place would be to put you in a position where you could begin to work. Hier wordt ‘disposition of’ vertaald door: maatregel voor; blz. 15 It seems queer for me to be writing letters at all (= helemaal); blz. 16 It is a private pet-name (= niet-officieele troetelnaam); blz. 25 Please excuse my exuberance (= overdaad); blz. 73 at recess (= met vacantie); blz. 75 yours graciously (= uw goedgunstige. Dus: ik ben goedgunstig?); blz. 85 But there was one deadly likeness [ze vergelijkt the John Grier Home met the Lowood Institute en zegt: Our lives were monotonous etc.[ (= sprekende overeenkomst). Is hier misschien gedacht aan ‘dead’, in b.v. He is the dead image of....? blz. 107 Master Jervie doesn't let politeness interfere with truth (= in botsing komen met); blz. 134 I thought I was making a notable addition to literature (= aanzienlijk vermeerderde).
Dat Jerusha naar de ‘Universiteit’ ging (blz. 10, 17) is natuurlijk een vergissing. In: The Thirty-Nine Steps (zie L.T. 99) wordt ‘College’ van de volgende noot voorzien: institution for higher education. U.S.A. (19). En de vertaling: daddy-long-legs = langpootmug, is wel enigszins in strijd met schrijfsters eigen tekening op blz. 60!
Daar het boek nu eenmaal geannoteerd is voor de lagere klassen, verwacht men ook het signaleren van moeilijkheden als voorkomen in: to have that mentioned; having somebody take an interest in me; the girls would stand in groups; I was to write; I don 't believe there is any bridging that gulf; I am not sure but that we quarrelled.
| |
Detective Stories. A Bunch of Seven. Adapted and annotated by G.J. van der Keuken. No. 47 of Stories and Sketches. 150 blz. ƒ 1,25. Uitg.: Tjeenk Willink, Zwolle.
De verhalen zijn van Conan Doyle (2), Arthur Morrison, Agathie Christie, Captain Maxwell, Baroness Orczy en Ernest Bramah. Ze zullen zeker in de smaak vallen.
Zeer lezenswaardig. Maar voor welke leerlingen? In het Voorbericht zegt de Bewerker: ‘Overtuigd van de waarde van de resultaten van het woordenschat-onderzoek, zoals neergelegd in het “Second Interim Report on Vocabulary Selection” .... en door Collega Bongers afgedrukt in no. 89 van “Levende Talen”, heb ik getracht bij het annoteren van dit deeltje mij consequent aan deze frequentielijst te houden. In het algemeen zijn verklaard de woorden van de vierde en vijfde radius, van de derde radius de minst bekende woorden. Zo kan met de lectuur van dit boekje vrij spoedig worden begonnen.’ Wat is ‘vrij spoedig’? Toch niet in de 2e klas H.B.S.? Evenmin in de derde, want in het artikel Vocabulaire Selectie in L.T. no. 89 spreekt Collega Bongers de wenselijkheid uit, dat alle eerste-jaars methoden zich zullen beperken tot hoofdzakelijk de eerste 1000 woorden. Radius I omvat 600 woorden, Radius II 601-1200, Radius III 1201-1800. Dus als de bewerker zegt: ‘Ik heb in 't alge- | |
| |
meen....’ (zie boven), geloof ik dat de 4e klas H.B.S. of tweede helft van de 3e bedoeld moet zijn. En dan aanbevelenswaardig.
Zonder rekening te houden met de ‘frequentielijst’ heb ik bij het nauwkeurig lezen van de verhalen verscheidene strepen gezet, onder woorden, die wel moeilijkheid zullen opleveren. B.v. op blz. 1 ‘flat’. Staat in Radius II alleen. Is het adjectief bedoeld, of tegelijk ook het substantief. In grote steden kennen de leerlingen het zelfst. nw. wel, maar op het platteland? ‘Her flat was invaded by.... undesirable characters’. Zal wel niet zonder meer verstaan worden (to invade Radius V). ‘It must have tried her patience’. In Radius II komt ‘try’ voor, maar daarom is dit ‘to try’ nog niet bekend. Evenmin als b.v. in een zin als: ‘The prisoner will be tried to-morrow’. Op regel 7 van dezelfde blz. ‘his occasional revolver practice....’ ‘Occasional’ blijkt bij examens vaak een gevaarlijk woord (zie ook 18, 25). Andere voorbeelden: to resume (Radius V), by all means, enz.
Ook in dit boek woorden later verklaard: elderly (45-105), strode (45-83), mere(ly) (60-97), plain-clothes (83-90), pail (101-102) zijn me opgevallen.
De verklaringen zijn in 't Engels, en over 't algemeen kort en eenvoudig. Het doet echter vreemd aan in een nieuw boek te lezen: a sovereign = gold coin worth ‘20’ shillings (blz. 40).
De klemtoon wordt veelvuldig aangegeven, wat veel fouten bij het lezen voorkomt.
| |
Seastories. Edited by G.J. van der Keuken. No. 24 van Meulenhoff's English Library. 123 blz. Uitg.: Meulenhoff, A'dam.
Laugh and Be Happy. A collection of Humorous Tales. Selected by Dr. J.B. van Amerongen. No. 23 van zelfde serie. 160 blz. ƒ 1,05 (1,45).
Het grote succes van Hutchinson's ‘Century’ books (Boys' Stories, Girls' Stories, Creepy Stories, Humour, Sea-Stories, Popular Romances, Horror, Famous Trials en mogelijk meer) ‘all 3/6 Net’ heeft waarschijnlijk den Heer Meulenhoff op het idee gebracht de Ned. schooljeugd in bescheidener vorm iets dergelijks te bieden. De Voorberichten in beide boeken spreken van een verzoek van den Uitgever.
De Seastories beginnen met het schitterende gedicht ‘Sea-Fever’ van Masefield (van de vijf gedichten, die het boekje bevat, wel het beste). Masefield's ‘Adrift in am Open Boat’ is een goede keus uit zijn proza, een ernstig en spannend stuk. Ter afwisseling volgt ‘a piece of delightful nonsense’, Stephen Leacock's ‘Soaked in Seaweed’. Een stuk uit ‘Treasure Island’ van Stevenson is niet zulk een goed geheel. De leerlingen kunnen beter het gehele boek (geannoteerd) lezen. Van de verdere stukken noem ik ‘The Last Encounter’ van Kingsley, en vooral ‘The Treasure Ship’ van Sabatini.
Een korte inleiding gaat aan elk stuk vooraf. Eigenaardig is, dat pas op blz. 76 moeilijke woorden daarin verklaard worden.
De Bewerker heeft een losse Vocabulary toegevoegd met aan het eind ‘A list of Nautical Terms’. Op de eerste pag. er van staan, genummerd, de namen van masten, zeilen enz., corresponderend met twee tekeningen van zeilschepen op de rechterbladzijde. Een goed idee.
| |
| |
De annotaties zijn in 't Engels (synoniem of omschrijvingen). Een groot bezwaar is, dat in de tekst de Nautical Terms niet schuin gedrukt staan, of op een of andere wijze gemerkt zijn. De woorden, die in de Voc. te vinden zijn, zijn dat wel. Komt er nu een onbekend woord, dan moet de leerling maar eens in de alphabetische lijst van scheepstermen snuffelen, hopende, dat het woord er een zal blijken te zijn (wat soms niet het geval is). Hij komt tegen ‘aft’, zoekt en vindt = ‘astern, abaft’. Nog niets wijzer, zoekt hij lager en ziet ‘astern’ = in the direction of the stern. Dan enige bladzijden verder in de lijst naar ‘stern’. Daar vindt hij eindelijk = ‘the back part of a ship’. ‘Hove’ kan hij nergens vinden. Hoe kan hij weten, dat het een vorm is van ‘to heave’. De lijst zegt: ‘to heave’ = to haul a rope or cable, by hand or with a windlass. En ‘to heave to’ = 'to bring a ship's head to the wind and to stop her way. Zal hij nu de zin begrijpen op blz. 7 (er komt een geweldige golf aan) ‘He contrived to get to the steering-oar, and hove on it, to keep her bows on to it’?
Het zou veel beter geweest zijn, indien van de Nautical Terms behalve de (vaak lange, moeilijke) verklaring in 't Eng. ook de Ned. vertaling gegeven was.
Dit mooie boek zou door een en ander aan bruikbaarheid winnen. Voor de hoogste klassen.
Het tweede verhaal in Seastories, n.l. Stephen Leacock's ‘Soaked in Seaweed’ opent de reeks van Humorous Stories in Laugh and Be Happy. Hier geen hulp in de vorm van aantekeningen bij en vertaling van moeilijke woorden, want: ‘As in my other contributions (ik vind alleen No. 14) to this English Library there are no notes.... The happiness of the editor would have been seriously impaired had he been forced to face the ordeal of deciding which words and phrases require explanation, only to be painfully chastized afterwards for impardonable omissions. The intelligent colleague (the adjective is, of course, continuative) might have felt justly vexed to find that part of his most congenial task had already been forestalled, whereas the pupil will be ever so much happier when the necessary elucidation comes by way of the stimulating, living voice of the preceptor instead of through the medium of an inanimate note.’ Een veilig standpunt. Natuurlijk houdt de afwezigheid van ‘notes’ het lezen meer op. Maar daar is een groot voordeel in gelegen. Als de leraar maar niet te snel wil gaan. Het rustig doorwerken van zulk een boek is veel interessanter en leerzamer voor de leerlingen, dan van de afgepaste stukken in de bekende verzamelingen.
De Humorous Stories zijn zeer verscheiden van aard, wat inhoud en taal betreft. Schrijvers als Wodehouse, E.V. Knox, W.W. Jacobs, A.A. Milne, Barry Paine, Temple Thurston e.a. zijn vertegenwoordigd.
Dr. van A. heeft een benijdenswaardig gevoel voor humor en schijnt ‘Laugh and Be Happy’ een niet te sterke titel te vinden. Ook anderen behalve ‘serious-minded pedagogues’ verkiezen misschien het rustigere ‘smile’, en dat niet alleen omdat ‘the title flouts all accepted standards of educaional propriety’. Maar.... er staat in de voorrede ook iets van ‘past masters of uproarious fun’ en ..... ‘the name of Mr. Punch synonymous with wholesome laughter throughout the English speaking and English reading world’. Dus: ‘Laugh’.
Zelfde succes toegewenst als No. 14 (3e druk).
| |
| |
| |
Adventures of the Scarlet Pimpernel. No. I van: A New Series. Adapted and annotated by G.J. van der Keuken. 78 blz. ƒ 0,95.
Tip Cat. No. IL 121 blz. ƒ 1,25.
Jeremy and Hamlet. No. III. 150 blz. ƒ 1,25. Uitgave: Thieme, Zutphen.
Behalve Det. Stories (Maart) en Sea-stories (Juli) heeft de Heer v.d. Keuken in 1937 ook bewerkt deze 3 deeltjes van deze nieuwe serie (I gedat. Mei; II en III November). Een jaar van bedrijvigheid. In het Voorbericht van I wordt als bijzonderheid aangegeven: ‘Een punt waarin de Serie van andere zal verschillen is de ruime mate waarin aan de uitspraak aandacht is geschonken.’ Wat toe te juichen is. Jammer is echter, dat de phon. transcripties in de kant dik gedrukt zijn, en daardoor het lezen van de tekst enigszins vermoeiend maken.
I is het eenvoudigst en heeft aantekeningen in Ned. en Engels.
II en III zijn moeilijker, en hier wordt bij uitzondering de vertaling van een woord gegeven. In het Voorb. van II wordt ‘met instemming’ aangehaald wat de Heer Eykman schrijft in ‘De Drie Talen’, jg. 43, p. 174, o.m..... Ned. noten zijn een beletsel voor den lezer, om tijdens de lectuur met zijn gedachten in een Engelse sfeer te verwijlen.’ Ik zal uit III enige voorbeelden nemen, om te vragen, of dat vertalen zo verwerpelijk is. De Conc. Oxf. D. omschrijft to stammer = to speak (habitually or on occasion from embarrassment etc.) with halting articulation esp. with rapid repetitions of same syllable. Zulk een omschrijving is lang en te moeilijk voor de leerlingen, voor wie III bedoeld is. Op blz. 12 staat als noot: to stammer = to speak with difficulty. Dit vind ik een verklaring, waar we genoegen mee nemen, als bij het eindexamen een candidaat de betekenis van ‘to stammer’ moet weergeven, maar die volkomen ontoereikend is om een leerling, die ‘to stammer’ voor het eerst ziet, een juist idee te geven van de betekenis. In zulk een geval dient er achter te staan (Du: stamelen, stotteren). Blz. 10: imploringly = as if asking her for permission to go. Maar weet de leerling dan wat eigenlijk ‘to implore’ te kennen geeft? Blz. 29: he was casual and careless in his greetings. Casual = careless. Blz. 32: a week of loneliness and dismay. Dismay = loss of courage because of fear or great difficulties. Blz. 35: wholesome = good. Blz. 44 (de klok zal gaan slaan) a whirring noise = a very deep and loud noise. Is dat voldoende om de betekenis van ‘to whirr’ bekend te maken? Blz. 64: his eyes were his best feature. A feature = an important part of the face. Blz. 103: awe = respect. Zo zijn er meer. Mijn mening is, dat een Eng. omschrijving òf zo volkomen juist moet zijn, dat het Ned. woord onmiddellijk is te voelen, òf door een Ned. vertaling gevolgd moet worden, als ze
ter gemoetkoming aan de beperkte kennis van jonge leerlingen zò vereenvoudigd is, dat ze te vaag, minder juist of onvolledig is.
Verschillende bewerkers van lectuur voor de school blijken het met de regel ‘uitsluitend Engels’ dan ook niet eens te zijn. Dr. Veldkamp gebruikt in ‘Secret Bread’ (zie onder) voornamelijk Nederlands. Ik geloof, dat de Eng. sfeer, waarin de leerlingen dienen te verwijlen, niet geschapen wordt door ‘the inanimate notes’, maar door het levende Eng. woord van den leraar, en dat Ned. noten die niet behoeven te verstoren.
Nog enkele eigenaardigheden: blz. 6: sermon = a speech(?) given by a clergyman in a church. blz. 28: they pretended to be = they did as if they were. Niet: made as if? blz. 36: Note the double genitive in: The Dean's children's parties. Is dat een z.g. ‘double genitive’? blz. 79:
| |
| |
a counter = a long table in a shop where goods are shown or money is paid. ‘Where’ zou slaan op ‘shop’. blz. 130: a birch = number of sticks(!) tied together used for flogging a boy. blz. 145: bleary eyes = dim eyes.
Niet verklaard o.m.: I've gone and cut the piece too short (4), bless my soul (31), even as he realized this his arm brushed the table again (47), waar ‘even’ gevaarlijk is.
De drie deeltjes zijn voor de ‘lagere’ klassen der Midd. school, zegt een Voorbericht. Zeker niet eerder dan de 3e klas, vind ik. II en III zijn heel aardige verhalen van een kalm soort.
| |
Secret Bread van Tennyson Jesse. No. 48 van Stories and Sketches. Abridged, adapted and annotated by Dr. J. Veldkamp. 125 blz. ƒ 1,-. Uitg.: Tjeenk Willink, Zwolle.
Een zeer mooie ‘regionalistic novel’, ‘of the earth earthy’. Karakters prachtig getekend in hun verscheidenheid. Boeiend. Al is echter het boek bestemd voor ‘the higher forms’, kan ik toch goed begrijpen, dat menig leraar aarzelen zal, dit boek met zijn leerlingen te lezen. De eerste bladzijden al met de beschrijving van Squire James, ‘the old cynic and reprobate’, die op zijn sterfbed eindelijk in de echt verbonden wordt met Annie, die hem al meerdere kinderen heeft geschonken en zeer spoedig het volgende verwacht - en enkele andere passages - geven daar aanleiding toe.
Het boek is zeker moeilijk te noemen, en de leraar zal veel gelegenheid hebben voor zijn ‘most congenial task’, want èn taal èn inhoud zullen ‘elucidation’ vaak wenselijk maken.
A.J.A. HOSMAN.
|
|