Levende Talen. Jaargang 1938
(1938)– [tijdschrift] Levende Talen–Hoe komen wij uit den spellingchaos?Prof. Dr. J. van Dam maakt in zijn ‘Handbuch der deutschen Sprache’ eenige opmerkingen over beginsel en doel van een spellingstelsel in het algemeenGa naar voetnoot1), waaruit naast wetenschappelijk inzicht klare werkelijkszin duidelijk blijkt, die in deze periode van phantastisch-romantischen spellingstrijd wellicht tot kalme bezinning stemt. Het zij mij daarom vergund de volgende inleidende beschouwingen daaraan voor een goed deel te ontleenen. Bij een ideale spelling wordt elke klank, die in de een of andere taal voorhanden is, steeds door één zelfde letter of teeken weergegeven. Naar dit ideaal streeft elke spelling in principe, al is het dan ook met verschillende energie en consequentie. Haar ideaal bereikt zij echter nooit en wel in hoofdzaak om de volgende redenen: 1o. Het aantal der in een taal aanwezige klanken is steeds grooter dan het getal letterteekens. Dit is daarom niet voldoende, | |||||||||
[pagina 377]
| |||||||||
om alle klanken weer te geven, zelfs dan nog niet, als er onderscheidende teekens gebruikt worden zooals de Umlaut in het Duitsch of de accent-teekens in het Fransch. Al te ingewikkeld mag een orthographisch systeem ook al niet worden. Een spelling moet ook voor het volk eenvoudig aan te leeren zijn. 2o. Het spellingsysteem is altijd ten achter bij de taal zelf. Het geeft gewoonlijk den stand van de taal weer, die vroeger eens heeft gegolden. Er wordt n.l. meestal verzuimd in den loop der tijden ontstane klankveranderingen dadelijk ook in het woordbeeld aan te brengen. Om veelal onduidelijke redenen verzet zich een taalgemeenschap zelf tegen dergelijke nieuwigheden. Men denke b.v. aan de Fransche en de nog meer conservatieve Engelsche orthographie, die beide van historische resten wemelen. Beide zijn zeer onphonetisch, zooals de schrijfwijze van vele Fransche woorden, als ‘nouveau’, ‘ils aiment’ en nog meer van Engelsche als ‘cakes’, ‘right’, etc. etc. ten duidelijkste bewijst. Ook de moeilijke strijd der Nederlandsche spellinghervormers tegen de geleerde orthographie van De Vries en Te Winkel toont duidelijk, hoe zeer ook ons volk het oude taalgoed met hand en tand wil verdedigen. Toch staan zoowel de Nederlandsche als de Duitsche schrijfwijze het phonetische ideaal belangrijk nader dan de Fransche en de Engelsche. 3o. De spelling kan geheel of gedeeltelijk uit practische overwegingen soms gelijkluidende woorden van elkaar onderscheiden, zooals b.v. in het Duitsch ‘Wagen’ (= wagens) van ‘Waagen’ (= weegschalen), in het Nederlandsch ‘reist’ van ‘rijst’, e.d. 4o. De schrijfwijze der vreemde woorden vormt een moeilijkheid op zichzelf. De Nederlandsche orthographie is geneigd ze in het vreemde kleed op te nemen. Het veelvuldige goede onderwijs toch in het Fransch, Engelsch en Duitsch in ons land heeft velen met het vreemde woordbeeld vertrouwd gemaakt. Een vorm als ‘odekolonje’ voor ‘eau de cologne’ stuit ons tegen de borst. Onze geographische ligging tusschen het Fransche, Engelsche en Duitsche taalgebied werkt dat vasthouden aan de oorspronkelijke schrijfwijze mede in de hand. Het is bekend, dat men in Duitschland vooral in den laatsten tijd er steeds meer naar streeft, om ook den schriftvorm der vreemde woorden met de Duitsche uitspraak in overeenstemming | |||||||||
[pagina 378]
| |||||||||
te brengen: ‘Keks’ in plaats van ‘Cakes’, ‘Sosse’ voor ‘Sauce’, etc. Voor het Nederlandsche taalgebied is dit misschien alleen aan te bevelen voor zeer enkele veel voorkomende uitheemsche woorden, die ook in den volksmond leven en daar dan door de afwijkende spelling hardnekkig verkeerd worden uitgesproken, zooals het woordje ‘tram’. De phonetische schrijfwijze ‘trem’ zou als met een tooverslag de foutieve uitspraak doen verdwijnen.
***
De tegenwoordige toestand van de orthographie op het Nederlandsche taalgebied is aldus, dat men zich in het algemeen in de meeste boeken, couranten en tijdschriften alsmede in officiëele stukken, nog zoo ongeveer aan de spellingregels van De Vries en Te Winkel houdt, terwijl op de scholen van Lager, Middelbaar en Gymnasiaal onderwijs in Nederland het opgroeiend geslacht aan spellingwijziging wordt gewend. In het Koninklijk Besluit van 28 Augustus 1934 werden, zooals men weet, voor de akte-examens van Onderwijzer en Hoofdonderwijzer, alsmede voor de eindexamens van H.B.S. en Gymnasium enkele afwijkingen van de schrijfwijze volgens De Vries en Te Winkel voor de e en o in open lettergrepen en voor de sch aan het einde der woorden voorgeschreven. Deze spellingwijziging, die werkelijk een vereenvoudiging is, vond slechts weinig bestrijders. Zij bracht de eenheid der Nederlandsche orthographie niet in gevaar. Zij werd dan ook in het Koninklijk Besluit van 18 Juli 1936, mede wat de uitzonderingen betreft, met recht gehandhaafd. Had men zich toen - voorloopig althans - tot deze wijziging bepaald, dan was er vermoedelijk van spellingstrijd noch spellingchaos sprake geweest. In de beperking toont zich immers de meester! Edoch, Minister Marchant wilde - helaas - verder gaan. Reeds Kollewijn wilde dit. Het werd de oorzaak van de oneenigheid, van de verwarring. Aan bekwame advies-commissies is er nochthans geen gebrek geweest. Zooals bekend is, werd in het jaar 1909 de commissie-Kuyper door de Regeering benoemd. Zij had de vereerende en moeilijke taak na te gaan ‘welke de gedragslijn der Regeering behoorde te zijn ten opzichte van de schrijfwijze der Neder- | |||||||||
[pagina 379]
| |||||||||
landsche taal, wanneer inzichten omtrent die schrijfwijze met elkander in strijd geraken.,, Na een noesten arbeid van drie jaren ging dit college zonder positief resultaat uiteen. Hetzelfde gebeurde met vijf jongere zuster-commissies. In een tijdsverloop van dertig jaren hebben niet minder dan zes commissies van advies achtereenvolgens haar krachten beproefd. Met ijver en toewijding en ongetwijfeld ook met kennis van zaken hebben zij zich aan dezelfde taak gewijd, zonder nochthans het dubbel gestelde doel te bereiken: vereenvoudiging en eenheid van spelling. Integendeel! De strijd, de verwarring werden steeds heviger en men behoeft zich niet te verwonderen, dat er op 25 Juni j.l. door de Vereeniging tot Vereenvoudiging van onze Spelling te Amsterdam een demonstratieve vergadering, waarbij een twintigtal organisaties op onderwijsgebied vertegenwoordigd waren, gehouden werd onder het motto: ‘Hoe komen wij uit den spellingchaos?’ Ja, inderdaad! - Hoe komen wij uit den spellingchaos?! Het klinkt eigenlijk al als een vertwijfelde vraag, waarop men geen antwoord meer verwacht. Desondanks zal er een oplossing moeten komen. Sinds 1909 zien circa 8 millioen Nederlanders hier te lande en in Nederlandsch Oost- en West-Indië benevens ongeveer 5 millioen Vlamingen met verlangen naar een bevredigende beslissing uit. Wat toch te zeggen van een toestand, waarbij de jongelui, in de practijk des levens gekomen zijnde, zich meestal genoodzaakt zien de z.g. ‘schoolspelling’ te laten varen, om deze fluks zoo goed en zoo kwaad als het gaat door de schrijfwijze volgens het stelsel van De Vries en Te Winkel te vervangen? Eenigen tijd geleden lazen wij in de couranten het verblijdende bericht, dat de Minister van O., K. en W. Slotemaker de Bruïne dan ook de zevende spellingscommissie plechtig heeft geïnstalleerd, n.l. op 8 Juli l.l. Menigeen zal 's Ministers moed bewonderd hebben. Onwillekeurig immers dringt de vraag zich op: ‘Zal het met de werkzaamheden van deze nieuwe commissie weer een wansucces worden of zullen haar adviezen ons eindelijk uit den baaierd helpen?’Ga naar voetnoot1)
*** | |||||||||
[pagina 380]
| |||||||||
Wat zou toch wel de oorzaak van de mislukking der bemoeiingen van die zes vorige commissies geweest zijn? Men heeft die o.a. meenen te vinden in het feit, dat Kollewijn te onzaliger ure bij wijze van verrassing eenige veranderingen van ingrijpend grammaticalen aard aan zijn voorstellen tot wijziging der spelling verbonden heeft. Deze kleine mystificatie zal inderdaad een gemakkelijke en snelle oplossing der moeilijkheden niet hebben bevorderd. Nochthans is de eigenlijke diepere oorzaak van het échec der zes verschillende commissies van advies m.i. op ander terrein te zoeken. Het Duitsche taalgebied, dat zooveel grooter is dan het Nederlandsche en dat in drie landen, n.l. over Duitschland, het nu geannexeerde Oostenrijk en Zwitserland ligt verspreid, bezit een benijdenswaardige eenheid van spelling. Dit geeft te denken. Er valt zeer zeker in dit opzicht iets te leeren van onze oostelijke naburen. Een commissie van advies vergadert daar af en toe en stelt zoo om de vijf of tien jaar de een of andere doelmatige wijziging in de schrijfwijze voor, die dan officiëel kan voorgeschreven worden. Van groot belang is het, dat telkens slechts een wijziging van geringen omvang haar beslag krijgt, waardoor ook economische moeilijkheden worden voorkomen. Uitgevers en boekhandelaars lijden geen schade, aangezien de boeken niet onbruikbaar worden. De ingrijpendste verandering in de laatste decenniën is wel de vervanging van de th door t in zuiver Duitsche woorden: ‘Thal’ werd ‘Tal’, ‘roth’ werd ‘rot’ etc. Kortom, het is een kwestie van methode, waardoor de adviescommissie op het groote Duitsche taalgebied haar succes vermag te boeken. Naast dit eerstgenoemde punt van soberheid bij spellingwijziging mag een tweede geheim zeker niet verzwegen worden, n.l. soepelheid in de voorschriften: onvereffenbare verschillen worden methodisch door facultatiefstelling overbrugd. Men zou het van die strenge Duitschers mogelijk niet verwachten, dat zij, wat de regels voor de schrijfwijze betreft, zoo weinig star, zoo weinig apodictisch zijn. En dit geldt evenzeer voor het terrein van de vormleer (woordgeslacht, verbuiging en vervoeging) als op dat der zuivere spelling. Er is in het Duitsch veel facultatiefs, waardoor heel wat moeilijkheden - | |||||||||
[pagina 381]
| |||||||||
men denke aan de verschillende ook in taal zoozeer uiteenloopende Duitsche stammen - worden overwonnen. Als voorbeelden mogen wij hier volstaan met een viertal: ‘der’ of ‘die Forst’, ‘viele gute’ of ‘viele guten Menschen’, ‘du liest’ of ‘du liesest’, ‘Frisör’ of ‘Friseur’. Ze zijn gemakkelijk met talrijke andere te vermeerderen. Dit weinige zij genoeg om te bewijzen, dat naast wetenschappelijke taalkennis en een open oog voor de werkelijkheid soberheid en soepelheid in hoofdzaak de beide toovermiddelen zijn, die zelfs bij zulke ongunstige omstandigheden als in Duitschland zonder grooten tegenstand tot het beoogde doel leiden.
***
En hoe is het nu hier te lande? Het moge waar zijn, dat onze tegenwoordige Minister van O., K. en W. Slotemaker de Bruine niet in de eerste plaats een taalgeleerde isGa naar voetnoot1). Niet minder waar is het, dat het aan de pogingen van vele vooraanstaande taalgeleerden niet mocht gelukken de eindstreep te bereiken. Wie evenwel bij de installatie der zevende spellingscommissie zijn oor goed te luister heeft gelegd, heeft tot zijn genoegen kunnen opmerken, dat zoowel de Minister als de Voorzitter van het nieuwe college Dr. Fockema Andreae hoopvolle klanken hebben doen hooren. Hier vernemen wij iets van organisatie, van methode, - het eenige wellicht, waaraan het al den vorigen commissies ten eenen male helaas heeft ontbroken. De Minister heeft in zijn rede vier kwesties onderscheiden, waarover de Regeering inlichtingen wenscht te ontvangen:
Hier is een bewust streven naar een consequente splitsing der moeilijkheden, die alleen na elkander te overwinnen zijn. Onwillekeurig wordt men hierbij herinnerd aan de bekende zin- | |||||||||
[pagina 382]
| |||||||||
spreuk van Johan de Witt: ‘Ik doe maar één ding tegelijk!’ Een spreuk, die in allen eenvoud meermalen is gebleken een tooverspreuk te zijn. En reeds in het Kon. Besluit van 18 Juli 1936 had deze Minister de zoo fel bestreden wijzigingen van grammaticalen aard, die zijn al te voortvarende vroegere ambtgenoot, Minister Marchant, in 1934 van Kollewijn had overgenomen, in facultatieven zin opgevat willen zien. Immers, de Belgen - en vele Nederlanders met hen - zullen geenszins reeds nu kunnen toestemmen in een afschaffing der woordgeslachten, die niet overeenkomt met de feiten, al beweegt zich de taal ook in die richtingGa naar voetnoot1). Neen, zoo ver is het waarlijk nog niet, al willen enkele éénzijdig georiënteerde advies-commissies of al te fanatiek Kollewijniaansch gestemde vergaderingen der ‘Vereeniging tot Vereenvoudiging der Nederlandsche Spelling’ het ons doen gelooven. Desondanks, - behalve aan De Vries en Te Winkel voorloopig aan Kollewijn de eer! Het grootsche dynamische geheel, dat Nederlandsche taal heet, gaat de eeuwen door zijn kalmen ontwikkelingsgang. Voorshands blijve de vaan van Kollewijn boven het Nederlandsche taalgebied wapperen, maar in anderen zin dan tot nu toe. Zij moge niet langer zijn een symbool van verdeeldheid en verwarring, maar wel voortaan van bezonnen vereenvoudiging en vóór alles - van blijvende eenheid.
D. VAN EEK. |
|